Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een koning gewenst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een koning gewenst

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij zeiden tot hem: ie, gij zijt oud geworden, en uw zonen wandelen niet in uw wegen: o zet nu een koning over ons, om ons te richten gelijk al de volken hebben. 1 Samuël 8 : 5.

De aanleiding

Samuël is oud geworden. Oud geworden in de dienst des HEEREN. Zijn levensavond blijft echter niet zonder last. Er is een schaduw. Er is een bitter ding. Het zijn z'n kinderen, zijn zonen. Omdat hij oud geworden was en de last van het werk hem te zwaar woog, had hij zijn zonen aangesteld als hulprechters in Berseba, diep in het zuiden. Dat spaarde hem een lange moeilijke reis. Maar al gauw dringt een kwaad gerucht tot hem door. Zijn zonen blijken niet eerlijk en oprecht. Ais je met veel geld bij hen kwam werd je bevoorrecht. En zelfs al was je duidelijk schuldig, met een geschenk was er veel bij hen te bereiken.

Wat zal dat voor de oude Samuël een doorn in het vlees zijn geweest. Hij was zijn kinderen voorgegaan in de weg van de HEE-RE. Vanaf hun geboorte al had hij ze op de HEERE gewezen. Al in de namen die hij ze meegegeven had. Joël: De HEERE is God en Abia: Vader is de HEERE. Telkens als ze geroepen of aangesproken werden, werden ze aan Gods naam herinnerd. En nu gingen ze op deze weg. Zijn zonen bleken niet anders dan Eli's zonen. Wat zal hij als jongen een afschuw gehad hebben van Hofni en Pinehas. Hij had zelf het oordeel van God over hun gedrag moeten aanzeggen. Met zijn eigen kinderen was het niet veel beter.

Misschien kunt" u Samuël begrijpen. U hebt in alle gebrek geprobeerd uw kinderen christelijk en godzalig op te voeden. Maar het verdriet van uw ouderdom is dat ze, andere wegen gaan. Ze hebben het best in het maatschappelijke leven. Maar dat kan uw verdriet niet verminderen. Immers u hebt de weg van God lief met heel uw hart. Dat is het allerbelangrijkste voor u. U kunt er niet onverschillig onder zijn, dat uw kinderen zo doen. U kunt er nooit vrede mee hebben. Het is u een zaak van voortdurend gebed.

De vraag

En dan op een dag komen de oudsten van Israël tot Samuël met de vraag om een koning. Daarbij gaan ze niet erg fijngevoelig te werk. Ronduit zeggen ze tegen Samuël dat ze hem oud vinden, eigenlijk te oud om zijn werk nog te doen. En keihard herinneren ze hem eraan hoe het met zijn zonen gesteld is. Samuël heeft het dan ook erg moeilijk met deze vraag. Wat moet hij nu doen? Zal hij maar niet ronduit tegen het volk zeggen dat daar niets van inkomt zolang hij leeft? Dat zou een natuurlijke reaktie zijn geweest. Wij mensen laten onszelf en onze kinderen niet zo gemakkelijk passeren. Al zijn we oud, we geven het nog zo gauw niet op. En al weten we best dat onze kinderen verkeerd doen, we kunnen niet hebben dat een ander dat zegt. We verdedigen ze te vuur en te zwaard. Maar Samuël heeft, geleerd niet naar het vlees te leven. Hij voelt wel aan dat die vraag van de oudsten niet deugt, toch zegt hij nog niets. Hij wil zelfs de schijn vermijden dat hij zichzelf verdedigt. Daarom blijft hem maar één weg over. De weg van het gebed. Hij legt. alles voor de HEERE neer. Alles van zijn wijkende krachten. Van zijn zonen die niet op rechte wegen gaan en van de vraag waarmee de oudsten nu naar hem toe zijn gekomen. De HEERE moet er maar antwoord op geven.

Er is geen betere weg. We kunnen soms met heel moeilijke dingen gekonfronteerd worden. Zaken waarbij ook onze eer in het geding is. Dan kunnen we natuurlijk wel op de ketting springen; we kunnen onszelf, het kostte wat het kost, verdedigen. Er is geen betere weg dan er mee tot de HEERE in te keren. Immers niet onze wil moet geschieden en niet de wil van die ander, maar de wil van God. Die wil is alleen wijs en heilig en goed.

Op dat gebed krijgt Samuël antwoord. De vraag van het volk is kwaad in de ogen des HEEREN. Het volk mag dat niet vragen,

Maar waarom dan niet? Is de vraag op zichzelf zo verkeerd? Bepaald niet! Aan het koningschap op zichzelf was niets verkeerds of zondigs. In de wet van Mozes vinden we ook voorschriften voor de koning. Blijkbaar is er al rekening mee gehouden dat Israël eens de staatsvorm van het koninkrijk zou hebben.

De vraag op zichzelf is niet verkeerd, maar het hart waaruit hij voortkomt wel. En de mens ziet wel aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet juist het hart aan.

Laten wij ons niet vergissen. Voor de HEERE baat geen enkele verhulling. Schoonschijnende redeneringen gaan niet op. Hij stelt onze heimelijke zonden in het licht van Zijn aanschijn. Hij onthult, Hij ontmaskert. Hij ziet door alle rollen die wij spelen heen. Hij kent ons als goddeloze en zondige mensen. Nu gaat het er maar om dat wij onszelf ook zo willen kennen. Het gaat er maar om dat wij niet anders en niet meer willen zijn dan we zijn voor Hem. Zo wil Hij ons immers liefhebben.

Maar wat was er dan zo goddeloos aan die vraag om een koning? We horen het uit Gods mond: Samuël, ze hebben u niet verworpen, maar ze hebben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zij.

Samuël hoeft het zich niet aan te trekken, deze vraag is ten diepste niet tegen hem gericht, ze is tegen God gericht. Ze is een verwerping van de HEERE Zelf. Deze vraag ligt helemaal in de lijn van hun gedrag. Zo hebben ze gedaan van de dag af dat de HEERE ze uit Egypte heeft gebracht. Ze hebben altijd maar weer omgezien naar andere goden, naar afgoden.

Maar betekent dan de vraag om een koning zonder meer de verwerping van God? Een koning kan toch ook een middel zijn in Gods hand om Zijn volk te regeren. Zo komt de gestalte van de koning toch ook naar voren in de wet van Mozes. Het mocht een man zijn die zijn volk voorging in de wegen van God. En zo zijn ze er later toch ook geweest: Vrome koningen als David, Hizkia en Josia.

Maar de oudsten van Israël vroegen niet naar een middel in Gods hand. Ze wilden juist los van God. Minder afhankelijk zijn van Hem. Ze dachten met een koning veel meer vastigheid te zullen hebben. Zo'n richter als ze nu telkens hadden gehad, moest iedere keer opnieuw door de HEERE ge-

geven worden. Als het volk weer door vijanden werd onderdrukt, moest God weer een richter verwekken om het volk voor te gaan in de strijd. Ze waren iedere keer weer afhankelijk geweest van God. En dat zou toch ook eens een keer mis kunnen lopen. God zou hen kunnen vergeten. Bij een koning was alles heel anders. Die zou er voor vast zijn. En na hem zou zijn zoon op de troon zitten. Op een koning zouden ze altijd terug kunnen vallen.

Dat ze een koning vroegen was op zichzelf niet verkeerd. Maar ze verwachtten meer van het middel dan van God. Ze dachten dat ze met een koning beter af zouden zijn dan met God. Het middel was voor hen zelf god geworden. Een afgod. En is dat niet nog de grote verleiding. Ons veilig stellen los van God. Dat proberen we in het maatschappelijke leven. De een denkt met z'n kernwapens safe te zitten. Als we er maar net zoveel hebben als de vijand zit het wel goed, dan hebben we God niet meer nodig voor de vrede. De ander zet het meer op het redelijk inzicht van dc mens. We zullen als mensen toch wel zo nuchter zijn om in te zien dat het zo niet kan doorgaan. Je kunt de kernwapens wel afschaffen, doe een beroep op de redelijkheid van de mens.

We bedrijven afgoderij met onze geleide economie en onze sociale zekerheid. En als we nu maar een regering hebben die de zaken stevig en kundig aanpakt, dan komt het wel goed. God, over God hoef je niet meer te praten.

Hoort u de vraag van de oudsten van Israël? Geef ons een koning. We willen veiligheid, we willen zekerheid op onze manier. En is die vraag er ook niet in ons persoonlijk leven? Het is toch de ingekankerde zonde van de mens om niet op God te vertrouwen. maar op mensen en dingen. Wilt u eens nagaan wat uw koningen zijn, uw zekerheden zonder God? U bezit misschien uw werklust en werkkracht of uw christelijke en maatschappelijke deugden?

Hoe aangrijpend klinkt de klacht van de HEERE: Ze hebben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zij. Ze laten hun zaken niet aan Mij over. Ik mag niet voor hen zorgen. En Ik heb hen nog w T el gedragen als on arendsvleugelen. Ik heb hen gekoesterd als een voedsterling. Dat wantrouwen van ons is geen kleinigheid!

We beledigen de HEERE ermee. Laten wij er nooit vroom en innig over gaan doen, laat het ons alleen maar beschamen. HEERE, dat ik toch iedere keer weer U veracht en U verwerp. Dat is de droefheid naar God die een onberouwelijke bekering werkt tot zaligheid. Immers dan kan het niet uitblijven of we komen tot Hem. Heere, hier zijn wij, wij komen tot U, want Gij zijt de HEERE onze God.

De vraag van de oudsten was op zichzelf niet verkeerd, hun hart was verkeerd. Ook nog om een ander ding. Ze willen een koning als de andere volken. Kennelijk willen ze van dat aparte af, van dat bijzondere van Israël. Ze waren nu in het land Kanaan, nu moesten ze ook maar net worden als andere natiën, nu moesten ze volk worden met een koning. Ze willen er niet aan denken dat Israël een bijzondere roeping had. Dat zij als volk aan al de andere volken moeten laten zien, dat dc HEERE hun Koning w r as en dat het voor die volkeren het beste zou zijn zich ook aan Hem te onderwerpen. Ze willen zich nu aanpassen, gelijk worden, niet opvallen, meedoen. Opvallen is immers moeilijk. Je loopt dan de kans om de haat van al de anderen op je hals te halen. Meedoen is veel rustiger, veel veiliger.

Die zonde is oeroud en tegelijk fonkel nieuw. Dat gaat cr ook heden in bij het christenvolk. Niet opvallen, je aanpassen, meedoen! Met dat andere haal je je immers alleen maar moeilijkheden op de hals. Je hoort het een jongen, een meisje zeggen: Ja, maar vader, moeder, ze doen het allemaal en als ik niet meedoe zullen ze me uitlachen. En vader en moeder gaan overstag.. Hun kind mag toch niet apart staan.

Gelijk als al de andere volken, zeggen de oudsten. Ze zeggen niet: Een koning zoals U bedoelt. Nee, ze willen zich meten met de anderen. Een volk zijn onder de volken, een natie onder de natiën. Ze willen geen volk zijn voor God.

Het antwoord

Toch is het antwoord dat de HEERE door de mond van Samuël laat geven niet afwijzend. Eerst moet Samuël hen duidelijk voorhouden wat ze zich op dc hals halen. Een koning, zoals de andere volken dat zal in ieder geval een behoorlijke beknotting van hun vrijheden betekenen. Ze moeten zich eens even konkreet indenken hoe dat gaan zal. Hun zonen die ze nodig hebben op de boerderij, zullen in dienst moeten. Ze zullen ook gevorderd w T orclen voor de bewerking van 's konings land. En hun dochters zullen huispersoneel moeten zijn. En dan zullen er kroondomeinen moeten komen. Er moet belasting worden opgebracht. Ze zullen zwaar zuchten onder de last van hun koning. En dan kunnen ze wel roepen tot de HEERE, maar dan de HEERE niet horen. Ze hebben het immers zelf zo gewild.

Maar ondanks alle bezw T aren die Samuël in de naam des HEEREN aanvoert, houden ze vast aan hun vraag. Ze moeten en ze zullen een koning. Ze hebben er hun zinnen op gezet. Ze zijn er niet vanaf te brengen. Ze lijken wel kinderen. Hoe moeder en vader ook praten en die kinderen voorhouden dat het dwaas is wat ze begeren, ze houden vast, ze blijven zeuren. En dan kan het ook wel eens zijn dat vader en moeder zeggen: Nou vooruit dan maar, dan moet je het ook zelf maar weten. Dan moet je ook zelf maar ondervinden waar het op uitloopt.

In diezelfde geest antwoordt de HEERE. Even zou je kunnen denken: Het kan de HEERE niet meer schelen. Hij haalt bij wijze van spreken Zijn schouders op. Hij zegt als het ware: Ze doen maar. Als ze een koning willen, ze zullen hem hebben.

Maar hoe is dat bij een rechtgeaarde vader en moeder? Die kunnen hun kind wel eens. toegeven. Maar geven ze dan werkelijk niet meer om hun kind? Laten ze hun kind dan los? Neen toch zeker? Ze geven hun kind toe en hopen en bidden dat het zijn les zal leren. Dat het tot het inzicht zal komen dat ze het toch bij het rechte eind hebben gehad. Ze blijven met hun kind meeleven en meedenken.

Zo is dat nog veel meer bij de HEERE. Zijn volk wil persé een koning. Ze zullen een koning krijgen, maar een koning niet in Zijn gunst. Een koning met wie ze een les zullen moeten leren. De les, dat 't nooit kan zoals de andere volken. De les dat ze in alles blijvend afhankelijk zijn van dc HEERE. Sauls koningschap eindigt in een geweldige nederlaag op de bergen van Gilboa.

En als ze die les geleerd hebben? Zegt God dan: Zie je nu wel! Daar heb je het nu. Dat is nu je eigen schuld. Zo kunnen een vader en moeder nog wel eens zijn. Maar zo is de Vader in de hemel niet. Hij heeft lief, ondanks alles lief. Als Israël aan het eind komt met zijn afgedwongen koning, krijgen ze een koning. Dan komt er een geschonken koning, de man naar Gods hart, David. Een koning, die regeren mocht bij de gratie Gods. Een koning die in alles afhankelijk bleef van de Koning der koningen. Een koning die aan het eind van zijn leven moest belijden: Hoewel mijn huis alzo niet is bij God, maar die ook mocht betuigen: Evenwel heeft Hij met mij een vast verbond gemaakt. Een koning, die het type mocht zijn van de grote Koning, Die eeuwig zou zitten op Zijn troon. De Koning die kwam in Bethlehems stal. De Koning die regeert in genade en vrede omdat Hij ook Priester was en Priester is. Hogepriester die Zélf alles heeft volbracht.

Daar zijn zo Gods lessen in ons leven. Lessen ook als God ons laat wat we zo graag hebben willen, waarop we zo graag vertrouwen willen. En het kan even heel wat lijken net als bij Saul. Maar we komen er tenslotte beschaamd mee uit. God wil ons van onze koningen afbrengen. Die les is vaak pijnlijk genoeg. We laten ons onze afgoden niet zo gemakkelijk afpakken. Het trekt diepe scheuren in ons vlees. Maar het is wel een goede les. We komen bij zijn Koning terecht. Een Koning die niet het resultaat is van ons eisen en dwingen. Een Koning van wie wij zingen mogen. En onze Koning is van Israëls God gegeven.

Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van [hunne kracht,

Uw vrije guns alleen wordt d' ere toegebracht! Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon [dragen.

Door U, door U alleen om 't eeuwig welbehagen, Want God is ons ten schild in 't strijdperk van

[dit leven En onze koning is van Isreis God gegeven.

E.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1985

Gereformeerd Weekblad | 11 Pagina's

Een koning gewenst

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1985

Gereformeerd Weekblad | 11 Pagina's