Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZondugékeUiging, een oud probleem

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZondugékeUiging, een oud probleem

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

De zorg van de kerk

De schandelijke ontheiliging van de rustdag is voor de kerk van de 17de en 18de eeuw een voortdurende zorg geweest. Men kan bijna geen actaboek van Classis of Provinciale Synode opslaan of men zal klachten vinden over de „schrikkelijke profanatie des sabbaths". En telkens weer werd op middelen gezonnen om de heiliging van de rustdag zoveel mogelijk te bevorderen.

Het moet gezegd worden dat de kerk het kwaad dikwijls bij de wortel beetpakte, namelijk bij de slordigheid in de kerkgang. De censuur richtte zich niet allereerst op hen die op grove wijze de rustdag ontheiligden, maar op die lidmaten „bij welke gevonden wierdt gewoonlijke absentie van het huys des Heeren, en die tot ergernis van de gemeynte verzuymig waren om te komen tot het gehoor des Woordts, alsook die met ontijdige gastmalen den godsdienst na den middagh verhinderden, of wel anders door ondienstig tafel-houden zich hiertoe onbequaam maakten, waardoor zij betoonden, geen ware honger na de geestelijcke spijse harer zielen te hebben" (Jac. Koelman),

De kerk, die allereerst aandrong op trouw onder de bediening van het Woord, bewoog zich hiermee duidelijk in de weg van haar belijdenis. Immers, de Catechismus begint bij de uitleg van het vierde gebod niet met een lijst van verboden bezigheden op de rustdag, maar stelt dat het allereerst tot de onderhouding van dit gebod behoort „dat ik op de sabbat - dat is de rustdag - tot dc gemeente Gods naarstig kom om Gods Woord te horen..."

En men begreep heel goed dat, waar de gemeente trouw opkwam naar Gods huis, en waar de prediking met zegen werd gehoord, de heiliging van de rustdag vanzelf bevorderd zou worden.

Bovendien zag de kerk hier ook een taak liggen voor de school. In een tijd waarin kerk en school nog zo nauw verbonden waren kon de Provinciale Synode van Friesland in 1664 besluiten: „De Schoolmeesters sullen gehouden wesen hare schoolkinderen tot 'tgehoor des Goddelijcken Woordts te leyden". In de provincie Utrecht was die taak nauwkeurig gepreciseerd, want in een door de Staten goedgekeurde resolutie (1655) was bepaald dat de schoolmeester 's zaterdags de kinderen diende te vermanen dat ze de sabbat zouden heihgen en geen kerkdiensten verzuimen. Voorts moesten de kinderen 's zondags op tijd op school zijn om onder geleide van de meester naar de kerk te gaan. En op de maandagmorgen moest de schoolmeester onderzoeken wat de kinderen van de preek hadden onthouden! Dat alles „opdatse beter leeren toe-luysteren ende allengskens tot eenighe kennisse Christi moghen geraecken".

Het waren werkelijk geen halve maatregelen die de kerk nam. En desondanks bleven de klachten, ook over onnodig ver-

zuim van de kerkdiensten, aanhouden, evenals die over brute ontheiliging van de rustdag.

In ergerlijke gevallen stond de kerk het middel van de censuur ten dienste en zij heeft ook niet geschroomd daarvan gebruik te maken. Wie volhardde in het zonder noodzaak verzuimen van de kerkgang kon erop rekenen vroeg of laat met de tucht in aanraking te komen. Ook openbare ontheiliging van de dag des Heeren of het gelegenheid daartoe geven was dikwijls oorzaak dat iemand de toegang tot het Avondmaal werd ontzegd. Bij hardnekkigheid kon uitsluiting uit de gemeente volgen.

Het moet worden gezegd dat vrees voor de kerkelijke tucht remmend heeft gewerkt op de ontheiliging van de zondag. Wat dat betreft was de situatie toen anders dan nu. Het zou een groot aantal mensen die nog als lidmaat te boek staan, maar niet kerkelijk meeleven, vandaag de dag een zorg zijn dat hun de toegang tot het Avondmaal werd ontzegd of dat ze met de ban werden afgesneden. Maar in de 17de en 18de eeuw was de kerk nog zó vervlochten met het volksleven dat het een schande was wanneer men niet tot haar behoorde of buiten haar gemeenschap werd gesloten.

De rol van de overheid

Vele keren heeft de kerk van de 17de en 18de eeuw bij de regionale en landelijke overheid aangedrongen op maatregelen tegen het sabbatschenden, en soms ook wel met succes. Niet dat alle overheidspersonen gereed stonden om aan de wensen van classes en synoden te voldoen, maar wanneer er al te veel klachten kwamen kon men die op den duur niet voor kennisgeving aannemen.

Maar van harte ging het niet altijd, temeer daar diverse mensen die , , op het kussen" zaten, zelf - boter op hun hoofd hadden. Dikwijls verzuimden zij zelf de kerkdiensten of gaven zij het slechte voorbeeld door op zondag uitgebreid te tafelen, gasten te ontvangen of pleziertochten te maken. En in sommige gevallen namen ze het niet, wanneer ze door getrouwe predikanten daarover werden bestraft.

Een typisch voorbeeld van zo'n conflict tussen kerk en overheid vinden we in de Classis Walcheren, die in 1671 met algemene stemmen het besluit nam „dat men alle persoonen, ledemaaten der gemeynte sijnde, welke na ernstige vermaaning. in de profanatie van des Heeren dag voortgaan, kerkelijk tot afhouding van des Heeren Avontmaal sal vermogen te handelen". En dan volgt een uitvoerig register van zonden waardoor de zondag, naar de mening van de Classis, wordt ontheiligd. Maar de Staten van Zeeland lieten weten dat het besluit niet mocht worden afgekondigd, overigens zonder opgaaf van redenen. Zij maakten de Classis Walcheren wèl fijntjes duidelijk dat het uitvaardigen van zo'n besluit niet haar toekwam, „maar de Heeren Staaten van Zeelandt als de souveraynen van den lande". Met andere woorden: Classis, bemoei je niet met zaken die je niet aangaan...

Het is niet met bewijzen hard te maken, maar wellicht hebben sommige statenleden gevreesd, wanneer de resolutie zou worden aanvaard, dat zij zelf met de tucht in aanraking zouden komen. Maar de Classis Walcheren had niet veel anders te doen dan het hoofd in de schoot te leggen.

De strijd over de rustdag

De ontheiliging van de rustdag is overigens niet weinig in de hand gewerkt door... de kerk zelf, liever gezegd, door een aantal theologen die in de 17de eeuw een hoogstonverkwikkelijke strijd hebben gevoerd over de betekenis van het vierde gebod voor de Nieuw-Testamentische gemeente. Het zou ons veel te vèr voeren, die strijd tot in bijzonderheden te beschrijven, we kunnen slechts de hoofdzaken aanstippen. Wie zich erin wil verdiepen leze de uitvoerige en rijk gedocumenteerde dissertatie van Dr. H. B. Visser, „De geschiedenis van den sabbatsstrijd onder de gereformeerden in de zeventiende eeuw" (Utrecht, 1939).

Reeds vóór de Synode van Dordrecht (1618 — 1619) was er in Zeeland verschil van mening ontstaan over de betekenis en de viering van de rustdag. Zoals dat vandaag nog het geval is waren er „rekkelijken" en „preciezen". Wat voor de één zonde was, daar zag de ander in het geheel geen kwaad in. En ook de theologen waren verdeeld over deze kwestie. Sommigen achtten het vierde gebod van morele aard, dus geldig voor alle tijden, terwijl anderen dit gebod opvatten als ceremonieel, dus vervuld door het werk van Christus. Wanneer men van de Nieuw-Testamentische zondag een Oud-Testamcntische sabbat zou maken, dan zou men daarmee, volgens de laatste opvatting, tekort doen aan het volbrachte werk van Elem Die de Wet heeft vervuld.

De Synode van Dordrecht kreeg het probleem voorgelegd en sprak zich erover uit. In het vierde gebod is — volgens Dordt - iets ceremoniëels en iets moreels. Ceremonieel is de rust van de zevende dag en de strenge onderhouding van die dag door Israël, moreel is dat er één bepaalde dag aan de dienst van God is gewijd. De sabbat der joden is afgeschaft, maar de dag des Heeren moet door de gemeente worden geheiligd. Op die dag moeten we rusten van „alle slaefachtige werken, mitsgaders van alle soodanige recreatien die den godsdienst verhinderen". Dat was een gematigd standpunt, dat het midden hield tussen wetteloosheid en wetticisme.

Twee jaar na de Dordtse Synode schreef de bekende Middelburgse predikant Willem Teellinck: „De rusttijdt, of tractaet van de onderhoudinghe des sabbaths", waarin hij het besluit van Dordt verdedigde en opriep tot heiliging van de rustdag. Maar volgens Jacobus Burs, van 1613 tot 1650 predikant te Tholen, ging Teellinck véél te ver. Van zijn hand verscheen in 1627 „Threnos, ofte weeclaghe, aanwijzende de oorsaken des jammerlijcken stants van het lant, ende de ontheijliginge des sabbatdaechs". Burs was van mening dat met een al te stipte onderhouding van de rustdag de joodse sabbat weer zou worden ingevoerd. Het was helemaal niet in strijd met het vierde gebod wanneer men op zondag werk deed dat moeilijk uitgesteld kon worden, bijvoorbeeld dat men de oogst binnenhaalde wanneer de weersomstandigheden daartoe aanleiding gaven.

Door deze twee geschriften, waarin twee Zeeuwse predikanten tegenover elkaar stonden, was de beruchte sabbatsstrijd ontbrand, en anderen mengden zich erin. Het zal niemand verwonderen dat Gisbertus Voetius, toen nog predikant te Heusden, maar kort daarna hoogleraar in Utrecht, de zijde van Teellinck koos. Wat wèl opzien baarde was

dat: Franciscus Gomarus, de grote voorman van de Contra-Remonstranten, het opnam voor Jacobus Burs! De sabbat was volgens hem niet in het paradijs ingesteld, maar pas tijdens de woestijnreis. Het vieren van de zondag was dan ook geen Goddelijk gebod, maar slechts traditie der kerk.

Het spreekt vanzelf dat vele gereformeerden Gomarus dit standpunt niet in dank afnamen. Men was teleurgesteld in de man die tijdens de Dordtse Synode zo gestreden had voor de zuivere leer. Verschillende geestverwante professoren (Walaeus, Rivetus en Amesius) namen dan ook de pen tegen hem op.

Tal van geschriften en brochures zagen het licht, de één pleitend voor een strenge, de ander voor een ruimere opvatting van de zondag. Het was een strijd die de kerk verdeelde, want natuurlijk werden de verschillende opvattingen ook op de kansel gebracht. En de voorstanders van een strengere zondagsopvatting werkten onbedoeld een zeker wetticisme in de hand, terwijl zij die een vrijere zondagsopvatting huldigden oorzaak gaven dat de zondag nog meer werd ontheiligd.

De sabbatsstrijd werkte ook door in het bekende conflict tussen Voetius en Coccejus. Laatstgenoemde nam het natuurlijk op voor de „rekkelijken" en zijn leerlingen gingen daarin nog verder dan de meester zelf. Een herhaaldelijk verbod van de Staten om nog langer over de rustdag te twisten haalde niet veel uit. En zo is de sabbatsstrijd een droevig hoofdstuk in onze vaderlandse kerkgeschie-

denis.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 1985

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

ZondugékeUiging, een oud probleem

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 1985

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's