Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toevlucht en Schuilplaats

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toevlucht en Schuilplaats

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De konijnen zijn een machteloos volk; nochtans stellen, zij hun huis in de rotssteen.

Spreuken 30 : 26

Vier kleine dieren brengt Agur ter sprake als hij ons door hen hemelse wijsheid leren wil. De grote Schepper aller dingen gaf hen die wijsheid mee. De sleutel tot het geheim van hun wijsheid ligt in het woordje „nochtans". Daarin ligt ook de redding van hun bedreigd leven. Onthult zich de rijkdom van gaven die hun Schepper hen schonk. Wijsheid in rijke mate toebedeeld. Willen we ons nu maar eens laten onderwijzen? Hun wijsheid bewonderen en hun Schepper prijzen! Toevlucht en Schuilplaats schreven we boven deze overdenking. Vanzelf, want de diertjes waar het leven in onze tekst over gaat leven

een bedreigd leven

Van het krioelen der mieren op de grond kijkt Agur op naar omhoog. Zijn oog wordt geboeid door een heel ander schouwspel. Daar, daar hoog tegen de bergwanden, nóg hoger, tegen het topje van de rots hecht zich zijn blik vast. De konijnen... liever de klipdassen, kleine grijze wezentjes, door hun schutkleur nauwelijks van hun omgeving te onderscheiden, liggen te koesteren in de zon. Ineens springen zij op, schieten weg. Verdwijnen in een mum van tijd pijlsnel in de talrijke donkere rotsspleten. Wat is er aan de hand? Hun kleine kraalogen zagen het roofdier dat nader sluipt. Of namen hoog in de lucht een stipje van een roofvogel waar. Eén van de klipdassen, de achtpost zogezegd, floot met een scherpe gil die weerklonk door de immense ruimte. Wegwezen...! Elk diertje kent zijn hol en vliegt naar binnen als in een veilige veste. Binnen enkele seconden is er geen klipdasje meer te zien.

Agur denkt er eens diep over na. Net als bij de mieren van daarstraks komt er verwondering in zijn hart. Hij keert zich naar ons toe. Zegt het ons aan, behoedzaam, weloverwogen. Ziet u het niet? Wat? Wel, God heeft ook deze diertjes met wijsheid wel voorzien. Wat is hun Schepper groot. Woorden uit Psalm 104 worden levend in zijn hart. Loof de Heere mijn ziel. O Heere mijn God! Gij zijt zeer groot. Gij zijt bekleed met majesteit en heerlijkheid.

Ik zal zolang ik het levenslicht geniet, Gods mogendheên verheffen in mijn lied.

en... Mijn aandacht zal op Hem gevestigd staan. En met vermaak Zijn grootheid gadeslaan.

Komt u zo wel eens thuis van een wandeling door het wijde veld van Gods rijke schepping? Waar ziet u dan grootheid in Agur? In die kleine klipdasjes. Want die klipdassen zijn een machteloos volk. Eigenlijk staat er: een niet-machtig volk. Zo uitgedrukt geeft het te scherper de tegenstelling aan met het grote, het geweldige, het gestaalde en gespierde. Deze bange beestjes zijn volkomen weerloos. Ze hebben geen tanden om te verscheuren, geen natuurlijke wapens om zich te verdedigen, geen klauwen om hun belagers te lijf te gaan. Van alle kanten worden ze bedreigd. Alles loert op hun leven, op aarde en in de lucht. Het enige wat zij kunnen is hard wegrennen. Vluchten en zich zo in veiligheid stellen. Maar vergis u niet. Want met deze wijsheid, die God hen ingeschapen heeft zijn ze wel voorzien. Een machteloos volk. Mateloos machteloos. Bovendien voor elke Israëliet nog een onrein dier ook. Begrijpt u de les? Zijn wij mensen meer, anders, sterker? Leven we niet een bedreigd leven?

O ja, ik weet 't wel. Onze mond is groot genoeg en aan branie ontbreekt het ons niet. Niet - machtig. Zoiets ligt ons helemaal niet. Dwaas machtsstreven kenmerkt ons leven. Zit ons in het bloed. Reeds vanaf het paradijs. Onze diepe val bestaat uit de greep naar de macht. Deze dwaasheid huist in ons, in tegenstelling tot de wijsheid van de klipdassen. Als God willen zijn. Het kan niet dwazer. Waar zijn we met die dwaasheid terecht gekomen? We zijn machteloze, diep gevallen Adamskinderen geworden; dood in zonden en misdaden. Vandaar ons bedreigd bestaan. Vijanden omringen ons.

Een prooi van de vorst der duisternis geworden. Verder zijn we bedreigd door ziekte, door de dood en onder het rechtvaardig oordeel van God. Wie kan zich aan de dodelijke greep van een slepende en slopende kwaal ontrukken? Wie kan de banden van verslaving breken. Wie kan de banden van zonde, wereld, duivel en eigen bestaan verscheuren? Gaat de duivel niet rond als een briesende Ieeuw^, zoekende wie hij zou mogen verslinden? Wat liggen we ver achter bij die wijze klipdassen. Wat hun machteloosheid betreft, zij kunnen er niets aan doen. Het is hun aard. Maar wat hun aard is, is bij u en mij schuld. Eigen schuld, 'k Lig machteloos gebonden. Dat is geen lot.

Maak er geen schild van om achter te schuilen. Onze machteloosheid wordt ons in pijnlijke herinnering gebracht door woorden die waar zijn. Ze luiden: onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Maar stel nu dat door Gods genade de kluisters en boeien gebroken zijn, dan zijn we toch geen machteloos volk meer? Vergis u niet. Met name Gods kinderen krijgen een les. Wie zijn en leven er op aarde meer bedreigd dan zij die Christus toebehoren? Wie worden er telkens door roofdieren omringd, van binnen en van buiten? Wie moeten het belijden: in ons is geen kracht tegen die grote menigte die tegen ons komt? Eén ding hebben Gods kinderen, door Gods genade onderwezen, mee. Zij willen het weten. Let nog eens op de klipdassen. Ze doen zich niet groter voor dan ze zijn. Doen wij dat ook maar niet.

Zwak van moed en klein van krachten. Niet in staat om God te zoeken. Niet bestand in zichzelf tegen talloze aanvechtingen. De Boze fluistert: het is met jou niets gedaan. Kijk eens naar je vuile hart. Naar wat je gisteren zei en zojuist nog dacht.

Wie heeft er een geweer in deze strijd? Voor hen zijn de bergen niet altijd vlak en de zeeën niet immer droog. Ze zinken meer neer in de golven dan dat ze er in het geloof op lópen. Eerder in staat om met Petrus uw Heiland te verloochenen dan om Hem kloek en fier te belijden. O mijn God, ik zal nog dezer dagen omkomen door de hand van Saul. Een machteloos volk. Ze kunnen geen zonde uit hun hart bannen, geen kwade gedachte stilzetten. Ze moeten van verre roepen: onrein, onrein. Ze kunnen niet bidden en danken gelijk het behoort. Ze kunnen zich niet verweren tegen aanklachten en aantijgingen van de Boze. De vloek der wet

niet tot zwijgen brengen. In onszelf zo zwak dat ze geen ogenblik kunnen blijven staan. Hun leven lang is hun bede: Geef het wild gedierte de ziel van uw tortelduif niet over. Schapen heten ze, ja maar te midden van de wolven. Ze kunnen niet geloven, niet juichen, niet bidden als ze willen. Ze kunnen nog geen veer voor hun mond wegblazen. Niet volgen en geen kruis dragen. Laat staan dat ze het vrolijk doen. Ze kunnen zich der wet Gods niet onderwerpen. Als ik het goede wil doen ligt het kwade mij bij. Ze zijn zó zwak dat ze zichzelf niet rechtvaardigen nog minder heiligen kunnen. Daar liggen ze dan. Een machteloos volk. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods? Welnu daar ter plekke vinden zij evenwel

Een geboden schuilplaats

Met verwondering kijkt Agur naar de klipdassen. Hoe zij machteloos, hulpeloos, weerloos en vreesachtig, bij het minste gevaar dat dreigt, schuilen in de rots. Hij heeft oog gekregen voor de wijsheid door God hen ingeschapen. Hij heeft gezien hoe de Heere die zelf een Rotssteen is en wiens werk volkomen is, ook de rotsstenen heeft geschapen, en de hemelhoge bergen doet pal staan door Zijn kracht. Om tot een schuilplaats te dienen voor weerloze, onreine dieren. Wij denken misschien: wat geeft God nu om onreine dieren. Heeft Hij ze zelf niet op de index geplaatst. Verboden te eten. Toch worden ze door Hem met wijsheid wèl' voorzien. Ze deugen nergens voor. Evenwel ligt hun sterkte in de rots en die rots is hun veste. In de natuur een groot wonder. In het rijk der genade een nog gróter wonder. Volgen wij het onderwijs.

Onze aandacht richt zich eerst op de Rots. Ja, u leest het goed op dè Rots. Ik weet niet hoevaak de Heere wel niet vergeleken wordt met een Rots, en Israëls God zich wel niet als een Rots openbaart aan een machteloos volk.

De Psalmen zijn er vol van. Daar wordt de Heere bezongen als een Toevlucht, een Rotssteen, een Sterkte en een Brucht. Een Vesting, die op een klip verheven, mij veiligheid kan geven. Heere, mijn Rotssteen en Mijn Sterkte. Rotssteen mijns harten, Rots des heils. Hij zélf de Rots. En Zijn verbond eveneens een Rots. Vaster dan de bergen en de heuvelen die zullen wankelen. Maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere uw Ontfermer. Al die vergelijkingen worden bovendien aangescherpt en toegespitst als het gaat over en ziet op Christus.

Die Man zal zijn als een verberging tegen de wind en als een Schuilplaats tegen de vloed, als een Schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land. De Rotssteen wiens werk volkomen is. De Rotssteen waaruit Israël dronk in de woestijn. In één woord: en de Rotsteen was, is Christus. Dit maakt het beeld compleet.

De klipdassen zijn onrein. Vindt u dat geen wonder? Voor zulke onreinen als wij zijn, is er een hemelse Burcht. Een God die Schuilplaats wil zijn voor u ellendige, door onweder voortgedrevene. Alles wat u mist is in Hem te vinden. Christus is afgedaald, door de Vader in de wereld gezonden, temidden van helse roofdieren. Zeg niet: dat weet ik allang. Wie zó spreekt heeft geen behoefte aan die Rots. Waant zich mogelijk veilig in zelfgetimmerde schuilplaatsen. Wil wat zijn en wat hebben totdat de hagel deze toevlucht der leugen zal wegvagen. Buiten Gods Rots is er geen verbergen mogelijk. Hoor dit evangelie niet alleen aan. Hoor er maar eens van óp. Dat Christus de Machtelooste onder de machtelozen wilde worden. Daar hangt Hij aan het kruis. Mateloos machteloos. Nog eenzamer dan die moordenaar naast Hem. Hij kon nergens schuilen. Inplaats dat God een verberging voor Hem was ging Zijn Vader zich voor Hèm verbergen. Naakt aan het vloekhout.

Sterke stieren van Basan omringen Hem. Machteloos heeft Hij zijn handen uitgestrekt, aan het vloekhout laten vastnagelen. De hel barst los. Indien Gij Gods Zoon zijt, zo verlos U zelf en kom af van het kruis. Wie verstaat nu dat deze dwaasheid des kruises het stevigste bewijs van Gods wijsheid is? Maar daar en zó alleen is er een toevlucht bereid, de Schuilplaats opengesteld, en wordt zij u aangeboden. Schijnbaar machteloos heeft Hij de kop van de satan verslagen. Met die machteloze handen heeft Hij het werk des Vaders volbracht. Is Hij in zijn dood de dood van de dood geworden. Heeft Hij zonde en schuld weggedragen. Vlucht dan toch als onreine zondaar in deze Rots met een laatste zucht met een juichtoon in uw hart: Heere gedenk mijner.

Mag ik weten waar u schuilt? Let eens op de klipdassen. En vooral op het woordje „nochtans" in de tekst. Het sleutelwoord dat ons de wijsheid Gods verklaart. Dat ons het gelóóf verklaart. Geloof dat ja zegt tegen Gods geboden schuilplaats ondanks de schijn van het tegendeel. Geloof dat in de dwaasheid der prediking de weg ziet ontsloten naar het Vaderhart in de Heere Jezus Christus. Het nochtans des geloofs, waaruit het vluchten geboren wordt en dat leert toevlucht te nemen tot de dood, het bloed en de gerechtigheid van Christus. En Hij is een verzoening voor onze zonden. Een Schuilplaats waar mijn hart steeds toevlucht vindt in smart.

De klipdassen bezitten niets dan machteloosheid. Hun énige wapen is de vlucht naar de rots. Hun énige veiligheid de verberging in de rots. Noem het laf, ge weet niet wat ge zegt. Het is Gods wijsheid die in hen ontwaakt. Wat ze hebben, machteloosheid, kunnen ze in de rots kwijt en wat ze missen, kracht, veiligheid leven en bescherming kunnen ze in de rots vinden. Hebt u het al beoefend, bent u er in bedreven om u met heel uw hebben en houden, met zonde en schuld, met aanklachten en veroordeling, met vloek en onreinheid u te bevinden aan de voet van het kruis en weg te kruipen in de wonden van Jezus?

Rots der eeuwen, troost in smart. Laat mij schuilen aan Uw hart. Kijk, daar komt er een aangerend. Buiten adem bijna. Hij kan niet meer. O God wees mij de zondaar genadig. Heere help mij riep de onreine kananese vrouw. Groot was haar geloof. Laten we het toevluchtnemend geloof niet geringschatten, er geen „maar" voorzetten, niet van vraagtekens voorzien. Wie is wijs, die vluchte tot Christus. Dan is het als scheurt het zware wolkendek. Wat ik mis kan-ik in Christus vinden. Wat ik bezit, leegheid, armoe, schuld, kan ik in Christus kwijt. Rust in de Rots. Leer mij in U schuilen als mijn van God geschonken Thuis in elk dodelijk tijdsgewricht. En' wie zal dan nog beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? Niemand, want Hij biedt ons

Een veilig Huis

Niet om één keer, maar om er gedurig weer in te gaan. Ik ben zonder dak buiten Christus, maar onder dak in Hem. De Psalmdichter verwoordt wat ik bedoel. Wees mij een Rots om in te wonen, om gedurig daarin te gaan. Hoort u het goed? Gedurig! Die Rots heet „Goed wonen". Niet af en toe, maar gedurig. Dat noemen wij het welwezen des geloofs. Niet één keer. Neen, telkens weer. Want de gevaren blijven dreigen en dringen ons tot voortdurend vluchten. We leren dat we geen nagelschrap buiten Christus bezitten. Daarom in Gód is al mijn heil, mijn eer, mijn sterke Rots, mijn tegenweer.

De klipdassen leren ons het natuurlijk geheim. Paulus onderwijst ons in het geestelijk geheim. Als ik zwak ben, dan ben ik machtig. Daarom zal ik veel liever roemen in mijn zwakheden opdat de kracht van Christus in mij wone. Het geloof in haar wezen is niet „maar" toevlucht nemen, maar toevlucht nemen zonder „maar" en zeker zonder „ja maar". Onze reinigmaking en zaligheid moeten we buiten onszelf in 1 Christus zoeken. Zal ik rusten in de kenmerken van genade? Vandaag rijk, morgen kwijt. En daar sta je dan weer onbeschut en dakloos. Wat moet ik dan 1 beginnen als satan mij beschuldigt en mijni geweten mij aanklaagt dat ik tegen alle geboden Gods gezondigd en geen daarvan gehouden heb? Wat moet ik beginnen als ik geen Borg had en geen Burcht?

Denk eens aan Luther. Toen satan hem weer eens voor de zoveelste keer hem zijn zonden liet zien, gaf hij ten antwoord. Je bent hier op het verkeerde adres, je moet bij het kruis van Golgotha zijn. Daar zijn ze betaald. De klauw van de leeuw kon de schuilende klipdas ndet grijpen. Ik leer zei iemand eens niet geloven óm de vruchten, maar wel tót de vruchten. En Ralph Erskine zegt: „Niet eerst het gevoel en op grond daarvan het geloof, maar hier is het Woord Gods voor mij. Het is het Woord van de God der waarheid. Daarom zullen ik en dat

Woord nimmer van elkander scheiden. Aan de haak van dit Woord zal' ik blijven hangen, totdat alles aan mij vervuld zal worden".

We weten niets en willen van niets weten dan van onze zonden, onreinheid, tekortkomingen. en gebreken en... van Gods alomvattende genade in Jezus Christus. Zo kan Paulus in de gevangenis zitten, als meer dan overwinnaar, en op de zeereis naar Rome, midden in de orkaan die het schip teistert, vol goede moed zijn. David mag Goliath verslaan slechts met shnger en steen en Daniël kan geborgen in de Rotssteen veilig wonen in de leeuwenkuil.

Zo kan ik tegelijk zondaar en rechtvaardige zijn. Ze stellen hun huis in de rotssteen. Dat stellen is een actieve daad. En de jonge klipdassen leren reeds vroeg van hun ouders de kunst om. van de rots hun veilig huis te maken. Wie jong zijn huis in de Rots stelt zal veilig wonen als hij op het ziekbed ligt, als de laatste krachten uit hem wegvloeien als de nacht van de dood daalt. Iemand zegt: De fundamenten van Gods huis rusten in Gods eeuwige deugden. En het huis rijst op tot in eeuwige hoogten.

Soms zaten de khpdassen wel 3000 meter hoog. Maar hoger hgt het huis van Gods kinderen die met Christus in de hemel zijn gezet. En tevens hgt die schuilplaats zo in de diepte dat de er in het stof neergebogenc er in kan. Gij hebt mijn voeten op een Rots gezet. Welgelukzalig zijn ze die in Uw huis wonen, die Gij hebt verkoren en doet naderen. Zij prijzen u gestadig.

W.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1985

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Toevlucht en Schuilplaats

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1985

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's