Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloof en Wedergeboorte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloof en Wedergeboorte

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(8)

Geloof èn wedergeboorte in onze Belijdenisgeschriften

We willen nu uw aandacht vestigen op de verhouding geloof èn wedergeboorte zoals we dit tegenkomen in onze bekende drie Belijdenisgeschriften, de Heidelberger Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels.

In onze Heidelberger Catechismus wordt de wedergeboorte nadrukkelijk genoemd in Zondag 3 vr. en antw. 8. Daar wordt gevraagd: Maar zijn wij alzo verdorven dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad? Kort en krachtig wordt dit beleden met een „ja wij". Niemand kan er onderuit. Evenwel, daartegenover staat het: „tenzij wij door de Geest Gods wederomgeboren worden".

We bepalen en beperken ons in de uitleg van de wedergeboorte tot de verklaring die Z. Ursinus daarvan geeft in het Schatboek. Hiermee zijn we tevens in het hart van het reformatorische belijden. Ursinus noemt de wedergeboorte „de wederoprichting van het Beeld Gods".

Daarmee treft hij de zaak in het hart. Hierbij valt sterk op dat de wedergeboorte het werk is van de drieënige God. „God de Vader vernieuwt en richt weder in ons op het beeld Gods door de Zoon" ... „De Zoon doet dat door de Heilige Geest, die ons wederbaart" ... , , de Heilige Geest doet dit door het Woord van het Evangelie, want dit is een kracht Gods tot zaligheid voor een ieder die gelooft".

Op die manier wordt het werk van de wedergeboorte strikt gebonden aan de drie Personen, Vader, Zoon en Heilige Geest. Eveneens in nadrukkelijk verband gezet met het Woord en het geloof. Met klem wijst Ursinus er op dat de kracht des Geestes zich openbaart door het Woord, en met name de prediking van dit Woord als bediening der verzoening. En als de catechismus zegt dat „wij door de Geest Gods wederom geboren worden", dan is het niet de Geest alléén, maar de Geest die tezamen met de Vader en de Zoon enig en waarachtig God is. De Geest werkt nooit afzonderlijk. Van het begin tot het einde is het genadewerk in de zondaar een werk van de drieënige God. De Geest werkt ook nooit buiten het Woord om. Hieruit mogen we dan concluderen, ja meer nog, hiermee mogen we belijden dat

de wedergeboorte niet zonder meer een instorten van een nieuw levensbeginsel is, dat de Heilige Geest afzonderlijk, en zelfs buiten het Woord der prediking om, werkt.

Verder beschrijft Ursinus die wedergeboorte als een wederoprichting van het beeld Gods in de uitverkorenen, die begint in dit leven: „en wordt volbracht aangaande de ziel, wanneer zij uit het lichaam scheidt, maar aangaande de gehele mens, in de verrijzenis der lichamen en in het toekomende leven." Ook hier dus, evenals bij, Calvijn strekt zich de wedergeboorte over het hele leven van een christen uit.

Het valt op dat Ursinus de wedergeboorte niet beperkt tot de ziel alléén, maar ook het lichaam erbij betrekt. De héle mens wordt uiteindelijk wedergeboren, met ziel en lichaam. Als Gods kinderen met een verheerlijkt lichaam in de toekomst van Christus zullen verrijzen, als ziel en lichaam weer een eenheid vormen, als we in het geheel herstelde beeld Gods deel hebben aan de toekomst van Christus, en we Hem gelijkvormig zullen zijn, , dan pas is de wedergeboorte voltooid.

Ursinus spreekt ook van de wedergeboorte als vrucht van Christus' dood. Bij de uitleg van vr. en antw. 43 gaat hij daar heel wezenlijk op in. De vraag luidt: „Wat verkrijgen we meer voor nuttigheid uit de dood en de offerandë van Christus aan het kruis? "

„Dat door de kracht van zijn dood onze oude mens met Hem gekruist, gedood en begraven wordt, opdat de boze lusten in ons vlees niet meer regeren, maar wij onszelven tot een offer der dankbaarheid opofferen." Hierin wordt het werk der wedergeboorte d'oor het geloof zichtbaar. Wat de opsteller bedoelt met dit antwoord? Hij geeft er zelf de verklaring van door de verhouding wedergeboorte, geloof en rechtvaardiging aan de orde te stellen. Hij beweegt zich in zijn uitleg helemaal in het voetspoor van wat we bij Calvijn ook zo vonden.

Luisteren we eerst naar wat Ursinus ons te zeggen heeft. „Hij noemt de vrucht van Christus' dood „de wedergeboorte en de vernieuwing van onze natuur door de Heilige Geest." „Want Christus heeft door zijn dood niet alleen de vergeving, maar ook de reiniging der zonde door de Heilige Geest voor ons verdiend. (1 Cor. 1 : 30).

En dé dood van Christus is een oorzaak die de rechtvaardigmaking en de wedergeboorte werkt, en ons ook daartoe beweegt, en wel op tweeërlei wijze, ten aanzien van God en ten aanzien van ons. Want zij, maakt dat God ons om dezes doods wil onze zonden vergeeft, de Heilige Geest schenkt en in ons zijn evenbeeld wederopricht."

Verder noemt Ursinus de dood van Christus een oorzaak die ons aandrijft om de weldaad van de vergeving der zonden ons toe te eigenen, en Gode welgevallig ons tot dankbaarheid aan te sporen. „Want naardien wij geloven, dat Christus ons door Zijn dood de rechtvaardigheid en de Heilige Geest verkregen heeft, zo kunnen wij niet anders doen of wij moeten Hem dankbaar zijn, en ons benaarstigen dat wij-alzo mogen leven, dat we Hem tot eer mogen zijn, hetwelk geschiedt door de nieuwigheid des levens. De overdenking en toeëigening van de dood van Christus laat niet toe dat wij ondankbaar zijn, maar drijft ons aan om Hem wederom lief te hebben."

Ook hier weer duidelijk het ruime wedergeboorte-begrip met betrekking tot de rechtvaardig-en heiligmaking.

Na alles wat we daarover bij Calvijn tegenkwamen spreekt dan het volgende voor zichzelf. „Daarom moeten wij geen rechtvaardigmaking versieren zonder wedergeboorte." Wedergeboorte in de betekenis van de heiligmaking dus.

Calvijn en Ursinus slaan wat dit betreft op één aambeeld. Speurend in het reformatorisch erfgoed komen we op één en hetzelfde spoor.

Geloof èn wedergeboorte in de Nederlandse Geloofsbelijdenis

Opmerkelijk is de plaats waar in de Ned. Geloofsbelijdenis over de wedergeboorte gehandeld wordt. Dit gebeurt pas nadat eerst over „onze rechtvaardigmaking door het geloof in Jezus Christus" (art. 22) en over de inhoud van deze rechtvaardigmaking namelijk „de vergeving der zonden en de toerekening der gehoorzaamheid van Christus" (art. 23) gesproken is. Dan volgt artikel 24 „Van de heiligmaking des mensen en de goede werken." Artikel 24 zet als volgt in: Wij geloven dat dit waarachtig geloof, in de mens gewrocht zijnde door het gehoor des Woord Gods, en de werking des Heilige Geestes, hem wederbaart en maakt tot een nieuw mens, en doet hem leven in een nieuw leven, en maakt hem vrij van de slavernij der zonde."

Opvallend is de uitdrukking: „het waarachtig geloof wederbaart de mens". Dit waarachtig geloof is een werk van de Heilige Geest die door het woord het rechtvaardigend geloof in het hart ontsteekt. Ook hier wordt, naar het voorbeeld van Calvijn, de wedergeboorte gelijk gesteld met de heiligmaking. Het Woord is het zaad der wedergeboorte. Aan het Woord Gods hangt het geloof. Woord en Geest zijn in één adem genoemd. De Geest draagt het Woord èn in het oor èn in het hart. Daardoor wordt het waarachtig geloof gewerkt. De wedergeboorte wordt hier gesteld achter d'e rechtvaardigmaking. Die wordt hier gesteld in de heiligmaking. Die wordt hier gestoeld door het geloof. Lees het met uw eigen ogen: „Dit waarachtig geloof wederbaart hem." Dit waarachtig geloof maakt hem tot een neiuwe mens. Dit waarachtig geloof doet hem leven in een nieuw leven. Dit waarachtig geloof maakt een mens vrij van de slavernij der zonde... Hier hebt u de reformatorische leer in al haar glorie". (W. L. Tukker: Geloof en Verwachting, blz. 126).

Na al het voorgaande hoeven we hier nog niet eens nadrukkelijk op in te gaan, Terecht merkt Dr. A. D. R. Polman in Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis (Deel 3, blz. 113) op: „Ieder die dit artikel leest, kijkt even verwonderd op. Het is zo gebruikelijk onder ons geworden, om de inplanting van het nieuwe leven, het omscheppen van een stenen hart in een vlezen hart, waarvan dan het geloof de rijke vrucht is, met de term wedergeboorte aan te duiden, dat we ons eigenlijk niet kunnen voorstellen dat het geloof ons wederbaart en tot een nieuw mens maakt."

Ik voor mij zeg, helaas. Want hierdoor zijn we jammer genoeg het ruime wedergeboorte-begrip dat in de eerste tijd van de Reformatie gangbaar en onmiskenbaar duidelijk was, kwijtgeraakt. We zijn veel meer georiënteerd geraakt op wat men pleegt te noemen „wedergeboorte in engere zin".

In het G.W. no. 31 van deze jaargang zegde ik toe hierop nog nad'er terug te komen. Ik wil het hier beknopt doen.

In de wedergeboorte in engere zin overheerst de opvatting dat de Heilige Geest zelfstandig, d.w.z. buiten het Woord en het geloof om het nieuwe leven instort, op een verborgen wijze. De hoofdgedachte is dat de wedergeboorte geschiedt buiten het geloof in het Woord om; en dat pas in een later stadium, of direkt daaraan volgend de Heilige Geest op het nieuwe levensbeginsel, dat Hij in het hart uitgestort heeft, met het Woord inwerkt en we zo tot het geloof komen. Dan is de wedergeboorte geen doorgaande lijn, maar een punt, een moment, dat je je pas later bewust wordt. Het zou me te ver voeren om precies de lijn aan te geven waarlangs zich deze gedachten theologisch hebben ontwikkeld.

Ons hoofdbezwaar is dat op deze wijze de wedergeboorte van het geloof in Christus wordt losgemaakt, helemaal verzelfstandigd wordt, en in de praktijk teveel met een gewone geboorte wordt vergeleken. Ik meen dat we met de vergelijking geboorte - wedergeboorte heel voorzichtig moeten zijn en het maar beter niet o, p die manier vergelijken kunnen. Men zegt dan dat de instorting van het nieuwe leven te vergelijken is met een conceptie, die noodzakelijk aan elke geboorte vooraf moet gaan; dat de vrucht langzaam in de moederschoot groeit, dat ook zo het ingestorte leven langzaam toeneemt, totdat de geboorte plaats grijpt.

Omdat de wedergeboorte zo iets totaal anders is als een gewone geboorte kan ik met dit beeld onmogelijk uit de weg. Rijzen er meer vragen dan dat er duidelijke antwoorden te geven zijn. Persen we de wedergeboorte teveel in een menselijk systeem en slaan hierdoor geestelijk de plank mis. Dan willen vve iets „verklaren" wat ten diepste niet te verklaren is. Dan ontzenuwen we het geheim van de wedergeboorte, zoals Jezus het Zelf tegen Nicodemus zei. Toen Nicodemus van wedergeboorte hoorde dacht hij ook meteen aan een natuurlijke geboorte. Vandaar zijn vraag: Kan een mens eenmaal geboren zijnde opnieuw in zijner moeders buik ingaan en geboren worden? Jezus antwoordt hem dan: Zijt gij een leraar in Israël en weet gij deze dingen niet? En dan spreekt Hij het geheim der wedergeboorte uit met het woord: „De Geest blaast waarheen Hij wil en gij hoort Zijn geluid en gij weet niet vanwaar Hij komt en heengaat, alzo is het met een iegelijk die uit de Geest geboren is."

Me dunkt dat moet ons doen afzien van een vergelijking tussen een natuurlijke geboorte en wedergeboorte. Je loopt er, als je

goed doordenkt, radicaal mee vast. Nóg gevaarlijker is bij het strikt vasthouden aan het begrip wedergeboorte in engere zin, als we letten op de manier hoe men dan vervolgens te werk gaat. Is, zo stelt men een mens eenmaal op verborgen wijze wedergeboren, is het nieuwe leven onafhankelijk van het Woord en het geloof eenmaal ingestort, dan moet men bij zichzelf nagaan of men ook de kenmerken van die wedergeboorte vertoont. Die kenmerken zijn droefheid over de zonde, verlaten van de zonde, liefde tot God en de Heeer Jezus, en... heel misschien nog eens — maar dat is voor elke wedergeborene niet eens noodzakelijk, al moet men er wel naar staan — het geloof tot rechtvaardigmaking en vergeving der zonden, de kennis van Christus als Borg en Zaligmaker. Meestal blijft men in de eerste kenmerken hangen. Op die manier komt het accent te liggen op de wedergeboren mens en zijn kenmerken. Weet men dat men wedergeboren is dan is dat voldoende.

Kennis van Christus blijft achterwege of valt slechts enkelingen te beurt. Het hoeft geen lang betoog om aan te tonen dat men zich zo van het hart van het reformatorisch belijden ver verwijderd heeft, omdat men de wedergeboorte geheel losziet van het persoonlijk geloof in Christus tot vergeving der zonden.

Ik geloof dat Dr. H. Bavinck in zijn Geref. Dogmatiek 3 IV pag. 58, gelijk heeft als hij zegt „dat de dbgmatiek, als zij het begrip wedergeboorte beperkt (curs. H. V.) tot de inplanting van het geestelijk leven, er een engere zin aan toekent, dan waarin de Heilige Schrift doorgaans van wedergeboorte of geboorte van boven spreekt".

Ik geloof ook dat we de Ned. Gel. Bel. niet aan onze zijde hebben, en evenmin de visie van de Dordtse Leerregels op de wedergeboorte recht doen. Over de laatste een volgende keer.

Nu wil jk afsluiten met een tweede artikel te noemen waarin in onze N.G.B. de weder-geboorte ter sprake wordt gebracht op de manier die we steeds naar voren hebben gebracht. Ik bedoel artikel 34, waar het gaat over het Heilig Avondmaal van onze Heere Jezus Christus.

„Wij geloven en belijden, dat onze Zaligmaker Jezus Christus, het sacrament van het H Avondmaal verordend en ingesteld heeft, om te voeden en te onderhouden degenen, die Hij airede wedergeboren en in Zijn huisgezin, hetwelk is zijn Kerk, ingelijfd heeft. Nu hebben degenen die wedergeboren zijn, in zich een tweeërlei leven: het ene lichamelijk en tijdelijk, hetwelk zij van hun eerste geboorte meegebracht hebben, en alle mensen gemeen is; het ander is geestelijk en hemels, hetwelk hun gegeven wordt in de tweede geboorte, dewelke geschiedt door het Woord des Evangelisch, in de gemeenschap des lichaams van Christus; en dit leven is niet gemeen, dan alleen de uitverkorenen Gods.

Herlezing van deze woorden heeft als resultaat dat we het reformatorisch belijden helder zien oplichten. Het sterkt me ook in de mening dat de wedergeboorte wezenlijk iets totaal anders is dan een natuurlijke geboorte en derhalve niet vergelijkbaar. Ik zou ieder aanraden van een dergelijke beeldspraak af te zien, en zo het geheim te laten.

W.

H. V.

Rectificatie

In het vorige artikel, G.W. no. 40 blz, 474 le kolom, 6e regel van boven staat: „Het gebod grijpt immers Christus aan. Lees: het gelóóf grijpt immers Christus aan.

Blz. 475, le kolom, 5e regel. De zin moet zijn: Op het gevaar af in herhaling te vallen, wil ik nog twee duidelijke uitspraken van Calvijn naar voren halen, waaruit we tot een eenheid kunnen concluderen: niet alleen, zoals mijn briefschijver stelt dat de een het anders zegt dan de ander, maar toch hetzelfde bedoelt. Calvijn zegt ook zelf het één en het ander.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1985

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Geloof en Wedergeboorte

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1985

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's