De geloofskennis van de drieënige God*)
In de vorige uitzendingen is — in dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en in gemeenschap met het klassieke belijden van de kerk — beleden dat God de drieenige God is, Vader, Zoon en Heilige Geest.
*) Lezing, uitgesproken voor de EO-rubriek Theologische Verkenningen, zaterdag 19 oktober 1985.
Het is van grote betekenis dat deze belijdenis zuiver en ongeschonden wordt gehandhaafd tegenover oude en nieuwe dwalingen. Toch is het voor u en mij niet genoeg wanneer we deze rechtzinnige belijdenis kennen en onderschrijven. Er is méér nodig om gered te worden en zalig te zijn.
De Heere Jezus sprak in Zijn hogepriesterlijk gebed: En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt" (Joh. 17 : 3).
Het gaat om de geloofskennis, een existentiële, een 'bevindelijke' kennis van de drieenige God.
Kennen in de zin van omgang hebben met God, wandelen met God, leven in hechte en warme verbondenheid met Hem.
Hoe kunnen we God kennen? Alleen doordat God Zich te kennen geeft, anders gezegd: doordat Hij Zich openbaart. De HEERE is de God die de ontmoeting zoekt met Zijn mensenkinderen. Hij brengt die ontmoeting tot stand en zo geschiedt er openbaring. Mensen weten zich aangesproken, geroepen door God. Voortaan is er in heel hun leven het intense luisteren naar en spreken met God. De Bijbel is het boek van Gods openbaring. Het is de Heilige Geest die mét en vanuit het Woord onze harten en levens binnendringt. Zo geschiedt de aktuele openbaring van God in gebondenheid aan de Schrift als bron en maatstaf van alle waarachtige Godskennis 1 ).
Nu openbaart de HEERE Zich zoals hij is. De geloofskennis van Hem is weliswaar niet volkomen — we kennen immers in deze bedeling slechts ten dele. Maar de geloofskennis is wèl betrouwbaar. Is de HEERE de drieenige God, dan openbaart Hij Zich ook als de drieënige God en dan kénnen we Hem in het geloof ook als de drieënige God.
In dit verband wil ik graag uw aandacht vragen voor een opmerkelijke passage uit de Nederlandse Geloofs Belijdenis, en wel uit art. 9. Het gaat daar om de vraag hoe wij weet hebben daarvan 'dat God enig is in Wezen en nochtans in drie Personen onderscheiden'.
Het antwoord luidt: 'Dit alles weten wij, zo uit de getuigenissen der Heilige Schrift, als ook uit hun wérkingen, en voornamelijk uit degene, die wij in ons gevoelen'.
Nadat een aantal bijbelse gegevens uit O.T. en N.T. is opgesomd, vervolgt het artikel: 'Voorts staan ook aan te merken de bijzondere ambten en werkingen dezer drie Personen te onswaarts: de Vader is genaamd onze Schepper door Zijn kracht; de Zoon is onze Zaligmaker en Verlosser door Zijn bloed; de Heilige Geest is onze Heiligmaker door Zijn woning in onze harten'.
U kunt zich voorstellen dat deze zinnen uit de N.G.B. kritische vragen hebben opgeroepen. Is hier sprake van twee verschillende, maar gelijkwaardige bronnen van Godskennis, namelijk Schrift en ervaring? We zouden dan in een beproefd reformatorisch geschrift uit 1581 in aanraking komen met een prototype van de moderne theologische dwaling om de menselijke ervaring een eigenstandige plaats te geven naast en desnoods tegenover de Schrift! We moeten het echter anders zien.
In artikel 9 wordt niet zonder reden aan de Schrift voorrang verleend. Om met drs. K. Exalto te spreken: 'Er is geen sprake van een bevinding buiten de Heilige Schrift; als zij er is — en zij is er werkelijk — dan alleen als antwoord op de Schrift, een ja en amen zeggen op de Schrift, een leven uit de Schrift en een beleven van hetgeen de Schrift betuigt'.. 2 )
De belijdenis van de drieëenheid Gods is geen dor leerstuk. Op de leerschool van het geloof leren we de HEERE kennen als de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Er is een trinitarische spreiding in de Gods-kennis en in de geloofservaring. Zó bedoelt het de N.G.B. en zo bedoelde het ook reeds Calvijn in zijn eerste Catechismus, van 1583, waarin hij zegt: „In de zeer eenvoudige eenheid Gods tonen ons èn de Schrift èn de ervaring der vroomheid zelf God de Vader en Zijn Zoon en Geest". 3 )
Een trinitarische spreiding in de geloofskennis — hoe moeten we ons dat voorstellen?
Wel — we krijgen in het geestelijk leven te maken met onze Schepper. Onze ogen worden er voor geopend dat we éénmaal recht en rein uit de handen van de Schepper zijn voortgekomen. Hij heeft ons geformeerd uit klei en ons de adem ingeblazen in onze neus. We leren zien dat Hij dan ook onze Wetgever is, onze Koning, die recht op ons heeft. Recht op onze tijd, recht op onze kracht, recht op ons hart. Maar... en wat is dat een pijnlijke, diep insnijdende ontdekking — dan blijken we niets anders te doen dan aan deze God Zijn eer ontroven. We staan schuldig voor Zijn heilig aangezicht. Vóór ons gaapt de diepe kloof die we geslagen hebben door onze zonden en misdaden. Wie zal ooit die kloof kunnen overbruggen? We hebben tegen Gód gezondigd en alleen God Zelf kan de zaak tussen Hem en ons in het reine brengen. Zo hebben we in het geloof kennis aan God de Vader.
Maar dan zien we toch ook hoe God inderdaad zelf een weg heeft gebaand waar geen weg was. Hoe die kloof overbrugd is in de Zoon van Gods eeuwige liefde. Naast God-boven-ons is er ook God-mèt-ons! In Jezus Christus is God er Zelf aan te pas gekomen om zondaren met Zichzelf te verzoenen en een eeuwige verlossing teweeg te brengen.
Maar nu hebben we God nog voor de dérde keer nodig. Want we leren dat we in alles zo diep afhankelijk zijn van de Heilige Geest. Het is niet alleen een goddelijk werk om onze zonde te verzoenen, maar ook om ons van geestelijk dood levend te maken, om ons hart te wederbaren, om ons leven te vernieuwen. Wat een rijke wereld, wat een wijds terrein van geloofservaring gaat hier voor ons open! 4 ).
Het kennen van God als onze Vader in Christus. Dat wondere privilege van de gelovigen om te roepen 'Abba', lieve Vader, 5 ) in de blijde wetenschap dat Gods Vader-hart in liefde voor ons open staat en dat Hij altijd en eeuwig voor ons zorgen zal 6 ). Wij aanbidden, wij beminnen, wij loven God de Vader, Die ons verkoren heeft, Die ons getrokken heeft tot Christus, Die ons heiligt, Die ons vrede geeft 7 ).
Het kennen van God de Zoon — wanneer Christus in ons leeft en ons leven met Christus verborgen is in God 8 ). Er is een innige liefderelatie tussen de Bruidegom Christus en de bruid, dat is de Kerk, maar ook de enkele gelovige. Er is een kennen van Christus in de gemeenschap van Zijn lijden, maar ook in de kracht van Zijn opstanding 9 ). Er is een met Christus mee lijden, gekruisigd worden, sterven en begraven worden 10 ). Maar ook een met Hem opstaan tot een nieuw leven, een met Hem in de hemel gezet zijn 11 ).
Dan is er het kennen van God de Heilige Geest — de Geest wiens geluid wij horen in de wedergeboorte als een wind die door ons leven waait 12 ). De Geest die in ons komt wonen 13 ), Die ons leert bidden en helpt bidden 14 ), Die ons vertroost, ons ruggesteun geeft, ons over de weg leidt 15 ). De Geest die ons genade voor genade aandraagt en toeëigent uit Christus' volheid. De Geest die mét onze geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn. De Geest die ons in de vrijheid stelt 16 ), die ons blijdschap geeft 17 ), die ons tot reinheid leidt 1S ) en ons de toegang tot de Vader verschaft 19 ). De Geest die eersteling en onderpand is van de volkomen erfenis die ons nog wacht in het voltooide Koninkrijk van God 20 ).
Zo hebben we iets aangeduid van een trinitarische spreiding in de geloofskennis. Mogen we deze spreiding en schakering nu ook verstaan als een geleding? Prof. dr. C. Graafland heeft eens geschreven over 'een trinitarisch-bevindelijke geleiding' 21 ).
Het geloofsleven krijgt dan de gestalte van een weg. De weg van een algemene en nog vage naar een diepere en meer genuanceerde Godskennis. Er is dan sprake van een groei en voortgang in het bevindelijk kennen van God. Met Theodorus a Brakel worden dan 'de trappen des geestelijken levens' getekend 22).
Soms is er aanvankelijk een min of meer 'oud-testamentische vroomheid', gekenmerkt door de geringe mate van geloofszekerheid en de neiging tot een slaafse vreze en een zeker wetticisme. Maar er treedt een doorbraak op wanneer het God behaagt in die geestelijke schemertoestand Zijn Zoon te openbaren. Vanuit het zien op Jezus is er dan de ongesluierde zekerheid, de vreugde en de christelijke vrijheid. Maar er is nog méér — datgene wat in het N.T. bekend staat als 'de doop met de Heilige Geest' of 'het vervuld worden met de Geest'. De Geest schenkt ons de bewuste wetenschap, de reflexieve zekerheid, dat wij kinderen van God zijn en legt ons zó het 'Abba' op de lippen. We weten ons verzégeld door de Heilige Geest in een volwassen kennis van Christus. De Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn. Dat ziet op een gerijpt geloofsleven. De Geest die de Eerste was in Zijn werking om de zondaar van dood levend te maken, w r ordt dan als Laatste in Zijn Persoon gekend 23 ).
Ik zou deze geleding niet van de hand willen wijzen. Er is toch een geloofsgeschiedienis en een orde des heils. Maar hier is wel een zeer nadrukkelijke waarschuwing tegen schematiek op zijn plaats. De Geest waait waarheen Hij wil in een heerlijke vrijheid en werkt zoals Hij wil in verrassende pluriformiteit. Bovendien moeten we altijd de gulden regel van het trinitarisch belijden in het oog houden: 'opera ad extra sunt indivisa', dat wil zeggen: binnen de drieëenheid zijn de werken Gods verdeeld tussen Vader, Zoon en Heilige Geest — maar naar büiten toe, naar ons mensen toe gericht, zijn de werken Gods ongedeeld. In de echte kennis van God hebben we altijd met de gemeenschappelijke werken van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest te maken. In het geloof weerklinkt de drievoudige Naam in onze harten en levens.
We kunnen dus nooit volhouden dat we in een tijdsvolgorde, na elkaar en strikt gescheiden, met elk van de drie Personen te maken krijgen. Wordt deze gedachte toch voorgestaan, dan zijn allerlei ontsporingen het gevolg. Bijvoorbeeld een harde en troosteloze godsdienst, waarin een God zonder en buiten Christus voor ogen gesteld wordt.
Laten we nooit vergeten dat de drieënige God de God van onze doop is. Als gedoopte mensen hebben we dus altijd én met de Vader én met de Zoon en met de Heilige Geest te maken 24 ).
De Vader komt belovend tot ons. De Zoon komt belovend tot ons. De Geest komt belovend tot ons.
Opdat we met de drievoudige belofte van de drieënige God vrijmoedig zouden toegaan tot de troon der genade om barmhartigheid te verkrijgen om geholpen te worden te bekwamer tijd.
„O Vader, dat Uw liefde ons blijk' O Zoon, maak ons Uw beeld gelijk O Geest, zend Uwe troost ons neer — Drieënig God, U zij al de eer."
De aanbidding van de ene, drieënige God is het uiteindelijke en het eigenlijke. Er is in het geloofsleven een opklimmen van de drie Personen tot het éne Wezen Gods.
In eindig met een citaat van Herman Bavinck: „Wij weten ons kinderen van de Vader, verlost door de Zoon en met beiden in gemeenschap door de Heilige Geest. Alle heil en zegen komt ons uit God drieënig toe. In die naam worden wij gedoopt; die naam is de hoofdsom onzer belijdenis; van die naam daalt alle zegen op ons neer; aan die naam brengen wij eeuwiglijk dank en ere; in die naam vinden wij rust voor het hart, vrede voor onze consciëntie. De Christen heeft een God boven en voor en in zich. Aan de leer der triniteit is daarom de zaligheid in dit en het toekomende leven verbonden, Veenendaal.
Aantekeningen
1. Vgl. C. Graafland, in Luisterend Leven, 's Gravenhage 1971, 25—30.
2. K. Exalto in De religie van het belijden. Kampen 1973, 24.
3. Geciteerd bij A. D. R. Polman, Woord en belijdenis, I, Franeker z.j., 155.
4. Vgl. A. van Brummelen, 'De belijdenis van de Drieënheid', in De Waarheidsvriend, 70e jaargang (1982), 569, 586, 587.
5. Rom. 8 : 15; Gal. 4 : 6.
6. Matth. 10 : 29—30; Matth. 6 : 8, 32.
7. Gal. 1 : 4; Joh. 6 : 37; 17 : 2; 10 : 28.
8. Col 3 : 3; Gal. 2 : 20; Fil. 1 : 21.
9. Fil. 3 : 10.
10. Gal. 2 : 20; Rom. 6 : 8; 2 Tim. 2 : 11; Col. 2 : 12.
11. Efeze 2 : 4v; Col. 3 : 2; Fil. 3 : 20.
12. Joh. 3 : 6, 8.
13. Rom. 8 : 9; 1 Cor. 3 : 16.
14. Hebr. 10 : 29; Zach. 12 : 10.
15. Joh. 14 : 26; 16 : 13 — 15.
16. 2 Cor. 3 : 17.
17. Rom. 14 : 17.
18. 1 Petr. 1 : 22.
19. Efeze 2 : 18.
20. 2 Cor. 1 : 22; 2 Cor. 5 : 5; 1 Petr. 4 : 14.
21. C. Graafland, A.W., 34—48.
22. Th. a Brakel, De trappen des geestelijken levens, Veenendaal 1976 (reprint).
23. Vgl. L. van Nieuwpoort, 'De verzegeling met do Heilige Geest' in Geijkte Woorden - over de verhouding van Woord en Geest, Kampen 1979, 167, 178.
24. Vgl. H. Vreekamp, in Geref. Weekblad (Bout - Huizen), 81e jaargangen (1980), 286. 287.
25. H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, 2, Kampen 1967 5, 301.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's