Overwegingen rond het thema Jezus Christus en de schepping
Een dubbele verhouding
De vorige keer hebben we gezien hoe in de Bijbel de komst van Gods Zoon hier op aarde nauw betrokken is op het werk dat Hij als Middelaar heeft volbracht. Met de woorden van Hebreeën 4 : 17: ij is in alles de broeders gelijk geworden, opdat Hij een barmhartig en getrouw Hogepriester zou zijn, in de dingen, die bij God te doen waren om de zonden van het volk te verzoenen.
Mediatorisch, als Middelaar dus, heeft de Heere Jezus dan ook een bijzondere relatie tot de schepping. Hij is de tweede Adam. De eerste Adam heeft door zijn zonde Gods vloek over de schepping gebracht. We lezen in Gen. 3 : 17, , hoe God na de zondeval in het paradijs dat vloekwoord uitspreekt. Het triest gevolg daarvan is dat voortaan slechts door harde en uitputtende arbeid enig levensonderhoud aan de aarde onttrokken zal kunnen worden. Telkens weer zal de mens in z'n strijd om het bestaan het gevecht moeten leveren tegen - de doornen en de distels. Daar weten we tot in onze dagen •toe alles van. Ondanks alle ontwikkeling van wetenschap en techniek, ondanks onze geautomatiseerde en met uiterste precisie geregelde produktiqprocessen, blijft de schaduw van de zonde over onze arbeid vallen. Een schaduw die zichbaar wordt in zweet, in doornen en distels, maar net zo goed in verveling, dreigende uitputting van de grondvoorraden of vervuiling van de levenssfeer.
Als Middelaar heeft Jezus Christus niet alleen de schuld van de zonde betaald, maar ook haar macht gebroken en haar gevolgen in beginsel weggenomen. In Hem breekt het koninkrijk van God Zich op deze aarde baan. In dat koninkrijk is voor de vloek van de zonde geen plaats meer. Niemand zal daar zeggen: k ben ziek. De wolf zal met het lam verkeren en de luipaard bij de geitenhok neerliggen. Er zal ook sprake zijn van een bijzondere vruchtbaarheid vgl. bijv. Op. 22 : 1 — 5. In dit verband past ook het woord van Paulus in Koll. 1 : 20, dat God in Christus vrede gemaakt heeft door het bloed van Zijn kruis en zo alle dingen tot Zichzelf verzoend heeft, hetzij de dingen die op de aarde zijn, hetzij de dingen die in de hemelen zijn.
Het werk van Christus draagt de belofte van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde. Dat betekent heel konkreet dat we de schone dingen van dit leven niet hoeven te beleven als de schoonheid van de herfst. Een schoonheid die 't tragisch teken draagt van vergankelijkheid' en ondergang. Even bloeit ze open in felrode, gele en bruine kleuren om dan onder te gaan in winterse dood. Deze aarde draagt in Christus de belofte van vernieuwing. Haar schoonheid mag lentebode zijn. Teken van de grote zomer die op handen is. Zeker, dat gaat door een diepe krisis heen. De krisis van het oordeel van God. De apostel Petrus spreekt over elementen die brandende vergaan. En toch, door dat oordeel heen zullen de hemelen hemelen zijn en de aard'e aarde, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde. Vanuit het kruis van Christus lichten de dingen van dit leven in alle gebrokenheid op. Ze mogen staan in de morgenglans der eeuwigheid, 't Geloof is het oog dat dat licht vangt. Niet alles is ijdel, niet alles is vergeefs. God draagt in Christus Zijn eigen werk naar de toekomst van Zijn Koninkrijk.
We mogen door het geloof in de Heere Jezus Christus het leven beleven in het perspektief van de herschepping. Schoonheid, goedheid en waarheid', zo haast onherkenbaar misvormd door de zonde, vinden we dan gereinigd vervuld en verheerlijkt weer. En al wat ons daarvan hier al wordt geschonken mag onderpand zijn van het volle deel dat wacht.
Toch Is dat niet de enige verhouding tussen de Heere Jezus Christus en de Schepping. Hij is niet alleen de Zoon in het menselijk vlees. Hij is ook de Zoon, het Woord van God, dat bij God was en dat God Zelf w r as, Joh. 1 : 1. Als zodanig heeft Hij een eigen verhouding tot de schepping. Door het Woord van God zijn alle dingen geschapen, Joh. 1:3. Die schepping is een eigen werk van God.
We moeten er voor oppassen de schepping van meet af aan te betrekken op de herschepping. Van meet af aan betekent dan afgezien van de zonde. Als we dat doen krijgt de zonde haast iets noodzakelijks. En de schepping krijgt iets bedenkelijks. Alsof er al genade nodig is voor God om Schepper te zijn. Alsof het „niet" waaruit God de wereld geschapen heeft iets kwalijks aan zich heeft, een donkere macht is, die overwonnen moet worden.
Deze gevaren brengen ons er toe om de nadruk te leggen op de eigenheid van het scheppingswerk Gods. Niet dat we hieruit allerlei voorbarige konklusies mogen trekken. Bijvoorbeeld, dat God dan ook zomaar uit die Schepping als Schepper te kennen zou zijn. Dan zouden we nog eens willen her-
inneren aan het eerder aangehaalde woord van Anselmus: Gij hebt nog niet begrepen hoe zwaar de zonde is. Zulke konklusies zijn inderdaad alleen maar voorbarig en niet noodzakelijk. Terwijl het accent op het eigen scheppingswerk Gods ons behoedt voor het gevaar de natuur beneden de genade te stellen, zoals H. Bavinck het ergens uitdrukt.
Als het gaat over Jezus Christus en de Schepping dienen we dus niet te scheiden maar we] te onderscheiden. God de Zoon heeft een eigen oorsprongsverhouding tot de Schepping. Hij is Middelaar van de Schepping. Over deze verhouding opzichzelf is in de geschiedenis van het christelijke denken ook nog al eens nagedacht.
In het begin daarvan is onder griekse invloeden het Woord, of de Zoon nog wel eens als een soort tussenwezen beschouwd. Een w 7 ezen tussen God en het bestaan in. Met de bijgedachte, dat zo'n wezen wel nodig was, want de wereld opzichzelf was toch eigenlijk minderwaardig. En God kon niet zo maar rechtstreeks een wereld scheppen, en er mee omgaan. Deze gedachte is op geen enkele manier te rijmen met wat wc in de Bijbel vinden over de goedheid van het leven opzich, bijv. Gen. 1 : 31.
We vatten hier samen wat H. Bavinck in navolging van Augustinus hierover schrijft. In de Zoon, in het Woord' spreekt God de Vader Zijn gedachten uit. Hij aanschouwt in het Woord het idee van alle dingen. In Hem staat alle volheid Hem voor ogen. Daaruit volgt niet noodzakelijk de werkelijkheid van de schepping. Alsof zij noodzakelijk uit het wezen van God zou overvloeien. Dan zouden we heel dicht genaderd zijn tot het pantheïsme. Nee, tussen Gods wezen en de werkelijkheid staat Zijn raad en besluit. Hoogstens zouden we kunnen zeggen dat de uitgang of de uitsoraak die in de Zoon in de eeuwige drieënige God is, de mogelijkheidsgrond is voor de schepping.
De schepping mogen we dus zien als een eigen werk van God en God de Zoon heeft tot haar 'n eigen oorsprongsbetrekking. Toch mogen we wel onderscheiden maar niet " scheiden. De herschepping is zoals het woord zelf al aangeeft herschepping. Herstel van de schepping. Het door de zonde geschonden en eigenlijk verloren gegane werk van God, wordt weer in ere hersteld. God geeft het de duivel niet gewonnen. Diens aanvankelijk geslaagde poging om Gods werk te verbreken, wordt tenslotte verijdeld. God blijkt tenslotte Overwinnaar.
En dan is het niet zo vreemd' dat juist God de Zoon vlees wordt om alle dingen te verzoenen met God. Door Hem Zijn alle dingen geschapen. In Zijn vleeswording raapt Hij de door Hem geschapen dingen weer op. We kunnen hier denken aan het woord van Johannes dat Hij gekomen is tot het Zijne. De Zijnen hebben Hem echter niet aangenomen.
In de bekende verklaring van de Nederlandse Geloofsbelijdenis van de hand van Arnoldus Rotterdam wordt naar aanleiding van artikel 18 de vraag gesteld: aarom is de Zoon van God en niet de Vader of de Heilige Geest mens geworden? In eerste instantie wordt dan verwezen naar het welbehagen van God. Daarbij wordt Koll. 1 : 19 aangehaald, waar we lezen dat het des Vaders welbehagen is geweest, dat in Hem al de volheid wonen zou. Maar er wordt dan ook verder gesproken over de „welvoeglijkheid" ervan. Dat de Zoon van God mens werd paste het best onder meer vanwege de orde van werken in God. Omdat God door Christus de wereld heeft geschapen, zo voegde het wel, dat de wereld door Hem ook herschapen werd.
We zouden dan ook kunnen zeggen dat de Zoon het eeuwig moment van de uitgang is in God. Voor die uitgang is echter genade niet eeuwig noodzakelijk. De schepping als eigen werk van God verdwijnt dan a] gauw gans en al achter het heil, de herschepping. Haar enig gewicht is dan slechts dat zij het heil prefigureert, dat is van te voren afbeeldt.. Of zoals ook wel gezegd is, er blijft van de schepping niet anders over dan een verbum abbreviatum, een afgekort woord. Er is echter niet alleen sprake in de Bijbel van Gods genade, ook van Zijn goedheid en Zijn welbehagen. In dat welbehagen verheugt Hij zich over het er-zijn van de mens voor Zijn Aangezicht. En wij zouden ons er ook over mogen verheugen, indien niet onze zonde deze vreugde gebroken had. Bij het kruis van Christus, in de weg van genade mag echter wel die vreugde opnieuw gevonden worden. Vreugde in God en vreugde over de werken van Zijn handen, ook over het werk dat ik mens voor Zijn Aangezicht mag zijn.
E. '
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's