Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Kerstpreek tegen het Kerstfeest

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Kerstpreek tegen het Kerstfeest

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zal je maar overkomen, dat je als gemeente tijdens de Kerstdagen in de kerk zit en je moet van je dominee horen dat het Kerstfeest eigenlijk helemaal niet gevierd moest worden, en dat hij van plan is in de toekomst op die da-gen niet meer te zullen preken! Een dergelijke ervaring had de gemeente Sluis in Zeeuws-Vlaanderen op 26 december .1672. Haar geliefde predikant, die deze schokkende Kerstpreek hield, was niemand minder dan de als „oude schrijver" zo bekend geworden Jacobus Koelman.

Wie was deze Koelman en hoe was hij tot deze revolutionaire gedachten gekomen?

Zijn leven

Jacobus Koelman was een geboren Utrechter, waar hij in 1632 het levenslicht aanschouwde. Aan de Universiteit in zijn geboorteplaats studeerde hij theologie en was Voetius zijn leermeester.

Op 25-jarige leeftijd werd Koelman ambassade-predikant in Kopenhagen. Het was in die tijd gebruikelijk dat alle buitenlandse gezantschappen van staatswege een eigen geestelijke verzorger ontvingen, die behalve het pastoraat over het gezin van de ambassadeur ook de zorg toevertrouwd kreeg over de Nederlandse gemeente in de betreffende plaats. Destijds was de Nederlandse gezant in Denenmarken de grote Koenraad van Beuningen, wel een beetje „libertijns" man, maar die toch sympathie had voor zijn jonge dominee. Dat zou Koelman later van pas komen...

Na ook nog een tijdje gewerkt te hebben in Brussel, eveneens als ambassade-predikant, kreeg Koelman in 1662 een beroep naar Sluis, een gemeente die toen kennelijk een „bevindelijke" inslag had, want tien jaar tevoren was zij gediend door Jodocus van Lodenstein, die naar Utrecht was vertrokken.

Sluis zou de enige gemeente van Koelman zijn en gemakkelijk heeft hij het er niet gehad.

Tegen formulieren en feestdagen

Als man van de Nadere Reformatie voerde Koelman een verbeten strijd tegen allerlei volkszonden en tegen gebruiken die nog overgebleven waren uit de voor-reformatorische tijd. Het meest consequent was hij in zijn verzet tegen het voorlezen van liturgische formulieren en tegen het vieren van de christelijke feestdagen.

Koelman had geen enkel bezwaar tegen de inhoud van de formulieren, maar wel tegen het misbruik ervan. Bij doop-en avondmaals-

diensten werden ze maar „afgeraffeld" zodat de inhoud nauwelijks meer tot de gemeente kon doordringen.

Fel trok hij ook van leer tegen „een schadelijke wortel van paapse afgoderij", namelijk de onderhouding van de feestdagen. Dat was overigens geheel in de geest van de Reformatie. Ook Calvijn had in zijn eerste Geneefse periode geprobeerd de christelijke feestdagen afgeschaft te krijgen, maar omdat het volk ze toch wilde vieren, had hij „om de zwakheid des vleses" toegegeven. En om de ongebondenheid wat te bedwingen was men toch in Génève maar kerkdiensten gaan houden, waarop dan in de prediking de heilsfeiten centraal moesten staan.

Eenzelfde situatie had zich in ons eigen land voorgedaan. De Synode van Dordt in 1574 had besloten alléén de zondag te vieren en het volk „tot de afschaffing van het Kerstfeest te vermanen". Maar het volk was er niet mee tevreden en latere synoden oordeelden het ..stichtelijk dat op de feestdagen werd gepredikt". Dat laatste om schadelijke lediggang" te voorkómen.

Maar Jacobus Koelman was er de man niet naar om zulk soort compromissen aan te gaan. Hij was van mening dat de christelijke gemeente slechts één dag te vieren had, en dat was de dag des Heeren. In de Oude Kerk werden de feestdagen ook niet gevierd. En bovendien vreesde hij dat het vieren van de feestdagen een brug zou slaan naar Rome. Immers, als wij Kerstfeest, Pasen en Pinksteren vieren, hoe kunnen we het dan Rome kwalijk nemen wanneer het Driekoningen en Carnaval viert?

De Kerstpreek

Op Tweede Kerstdag 1672 — het beruchte rampjaar! — bracht Koelman zijn gevoelens ten aanzien van de feestdagen op de kansel. Hij had als tekst gekozen Galaten 4 : 4—11, voor zijn doel inderdaad een gepaste stof. Want hij kon aandacht besteden aan Christus' geboorte. (Wanneer de volheid des tijds gekomen is heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet). Maar hij kon ook lucht geven aan zijn bezwaren tegen de feestdagen (Gij onderhoudt dagen en maanden en tijden en jaren).

Koelman begon zijn preek met de vraag: „hoe komt het toch dat we hier heden en in zo groten getale tegenwoordig zijn? " Hij veronderstelde dat de volle kerk niet moest worden toegeschreven aan een massale heilbegeerte, want dan zou de gemeente op zondag en in weekbeurten ook wel trouwer opkomen.... „Wil ik het u zeggen? " aldus Koelman... „Uw voorliefde voor de feestdagen is het die u hier heden en in zulk een menigte en zo rijk uitgedost hier doet zijn". En tegen die houding trekt hij dan te velde.

De overdreven hoogachting van de feestdagen, zo meende Koelman, had de dag des Heeren in discrediet gebracht. Er waren sluiswachters, zo wist hij, die op zondag de schepen wel wilde schutten, terwijl op Eerste Kerstdag de sluis gesloten bleef... Het is te begrijpen dat de gemeente Sluis ademloos luisterde naar dit nieuwe geluid. Maar het was ook wel te verwachten dat dit muisje een staartje zou hebben...

Afgezet en verbannen

De teerling was geworpen! Maar Koelman ging nog verder. Nog geen veertien dagen later, op 5 januari 1673, moest hij de Heilige Doop bedienen. En tot klimmende verwondering van de gemeente las hij niet het formulier, maar hield hij een vrije toespraak. De kerkeraad stond hierin achter zijn predikant, maar de overheid niet. Bovendien zocht de burgemeester van Sluis, die door zijn losse levenswandel aanstoot had gegeven en daarover door Koelman was vermaand, een stok om de hond te slaan.

Nu was het probleem voor Koelman dat zijn gemeente Sluis kerkelijk behoorde tot Zeeland (Classis Walcheren), maar burgerlijk tot de zogenaamde Generaliteitslanden, die rechtstreeks onder het gezag van de Staten-Generaal stonden. De Zeeuwse kerkorde stond aan de overheid geen doorslaggevende invloed toe in kerkelijke zaken, maar daar hoefde de magistraat van Sluis zich niets van aan te trekken, en dat dééd ze dan ook niet... Het is een lange en onverkwikkelijke procedure geworden die tenslotte heeft geleid tot de afzetting van Koelman uit het ambt en tot zijn verbanning uit Zeeuws-Vlaanderen.

Gest en vreemdeling

Na zijn vertrek uit Sluis begon voor Koelman een leven van zwerven. Eerst vestigde hij zich in Rotterdam, , maar daar werd hij door de stadsoverheid al gauw tot „ongewenst persoon" verklaard. Hij vertrok naar Amsterdam, waar Koenraad van Beuningen, de vroegere ambassadeur in Denemarken, burgemeester was en deze hield hem de hand boven het hoofd. In Amsterdam voorzag Koelman in zijn levensonderhoud door het schrijven en vertalen van vele stichtelijke werken. Bovendien werd hij: door vermogende vrienden ondersteund. Vanuit Amsterdam maakte hij reizen naar Friesland en ook nog wel naar Zeeuws-Vlaanderen, waar hij een keer in de openlucht heeft gepreekt.

Ook in Amsterdam werd op den duur de grond weer te warm onder zijn voeten, daarom vestigde Koelman zich in zijn geboorteplaats Utrecht. Hij is daar op 6 februari 1695 overleden en werd begraven in de Catharijnekerk (de huidige Roomse kathedraal), waarin ook het stoffelijk overschot van Voetius rust.

Jacobus Koelman was een Godvrezend man, een man die de beginselen van de Nadere Rerormatie consequent in praktijk wilde brengen. Van die consequentie is hij het slachtoffer geworden. Hij was nu eenmaal niet de man die water in de wijn kon doen. Maar alle „separatisme" was hem vreemd. Want hoewel hij zichzelf altijd bleef beschouwen als de wettige predikant van de gemeente Sluis, die „slechts" door de overheid was afgezet, heeft hij er nimmer over gedacht om „voor zichzelf te beginnen". De consequenties van zijn opvattingen — afzetting en verbanning — heeft hij volledig aanvaard. Zelf heeft hij wellicht nooit kunnen vermoeden dat zijn Kerstpreek van 1672 het begin van het einde zou worden...

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 december 1985

Gereformeerd Weekblad | 18 Pagina's

Een Kerstpreek tegen het Kerstfeest

Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 december 1985

Gereformeerd Weekblad | 18 Pagina's