Geloof èn Wedergeboorte
(12)
Wedergeboren ... wanneer?
Voorzover ik kan nagaan stelt Calvijn in zijn Institutie niet zozeer het tijdstip van de wedergeboorte vast, omdat hij de wedergeboorte door het geloof sterk benadrukt. In de latere gereformeerde theologie heeft men daar meer aandacht aan besteed. Ik kom o: p deze gedachte door een sympathieke brief van een lezer, die op dit punt nog enige vragen overgehouden heeft.
Bij het nagaan van Kohlbrügge's opvatting van de wedergeboorte, zegt hij er iets meer over, wat ik zo bij Calvijn niet kon vinden, althans niet in Boek III-III van zijn Institutie.
Luisteren we nu eerst nog eens naar Kohlbrügge. Zijn mening is dat waar waarachtige wedergeboorte is, ook het geloof wel niet zal ontbreken, omdat er een herschepping van de hele mens plaats heeft. „Maar wanneer komt het geloof"? , zo vraagt hij,
Dit geloof kan in het hart van kinderen aanwezig zijn, die het levenslicht nog niet hebben aanschouwd. Als voorbeeld noemt hij dan Johannes de Doper en „hetgeen in hem plaats had, toen Maria, de moeder des Heeren, het huis van zijn moeder Elisabeth binnentrad, en deze binnentredende begroette."
Nog meer voorbeelden zijn er zegt Kohlbrügge, dat sommige kinderen, die nog onder het hart van hun moeder lagen, op het gebed van hun moeder met de Heilige Geest vervuld zijn. Kohlbrügge noemt die voorbeelden niet. Misschien denkt hij wel aan Samuël, of aan Izak, die onder het geloof in de belofte ontvangen en geboren zijn. David werd tijdens de geboorteweeën van zijn moeder door haar op de Heere geworpen, en hij spreekt zelf uit in Psalm 22 dat hij aan de borst van zijn moeder al op God vertrouwde. Van Timotheüs lezen wij dat het geloof van zijn grootmoeder Eunice en van zijn moeder Loïs van kindsbeen af in hem woonde.
En zo is er inderdaad meer te noemen. Er zijn kinderen in wier prille jeugd 1 de vreze des Heeren reeds openbaar komt. We zullen dit o.p grond van de Schrift, zo menigmaal bevestigd in de praktijk, nooit mogen ontkennen. Maar al erkennen wij het werk van de Heilige Geest, dan moeten wij toch voorzichtig zijn om precies in te willen vullen hóe dit in zijn werk gaat.
Calvijn erkent dit ook als hij bijvoorbeeld schrijft bij' Lukas 1 : 15, waar de engel Gabriël tot Zacharias zegt dat Johannes de Doper „met de Heilige Geest vervuld zal worden van de schoot van zijn, moeder af aan", dat dit vooral ziet op de geestelijke toerusting en bekwaammaking tot het ambt waartoe de Heere Johannes had geroepen.
„Ik stem toe dat de kracht des Geestes reeds in Johanns werkte vóór zijn geboorte..." en even verder verbindt Calvijn er de gevolgtrekking aan, „laat ons uit dit voorbeeld leren dat de werking van de Geest in de harten der mensen, van de prille jeugd tot de grijze ouderdom, geheel vrij en aan geen wetten gebonden is".
Als mijn briefschrijver dan vraagt: Was
Johannes'toen al wedergeboren, dan zeg ik dat hij met de Heilige Geest vervuld was (Kohlbriigge) en dat de Heilige Geest in zijn hart werkte (Calvijn). Ons antwoord is dus positief. Dat is iets anders dan speculatief. Ik bedoel dat wij het niet op een puntje van een mesje kunnen leggen en bekijken hoe de Heilige Geest dit wonder in zulke kleine mensenhartjes heeft gewerkt. Wèl dat de Geest geheel vrij en aan geen wetten gebonden is, maar dit geldt bij uitzonderingen, die gevallen waarin de Heilige Geest zo werkt.
En wanneer het gaat over het opspringen van het kindeke in de moederschoot van Elisabeth, bij de groetenis van Maria, dan is Calvijn we] heel erg (te? ) nuchter als hij schrijft: „Wij behoeven ons niet met spitsvondige vragen op te houden of het kind bijvoorbeeld de tegenwoordigheid van Christus waargenomen heeft, of het een godvruchtige aandoening is geweest, enzovoort. Laat het ons genoeg zijn te weten dat het kind opsprong ten gevolge van een verborgen werking van de Geest. Lukas schrijft aan het kind zélf geen gevoel toe, maar duidt het veelmeer aan als een werking der goddelijke macht in de moeder..."
We gaan dus het veiligst als we de werking van de Heilige Geest ook in die gevallen in het verborgene van de goddelijke almacht en vrijmacht laten blijven, laten rusten.
Op de volgende vraag van onze lezer namelijk of er, als wij de wedergeboorte in zo'n vroeg stadium van het leven erkennen, dan uitzonderingen zijn op de regel dat Woord en wedergeboorte met elkaar in nauw verband staan, zeg ik dat wat God in Zijn Woord openbaart ik niet kan tegenspreken. De Geest is geheel vrij en aan geen wetten gebonden, hoorden we Calvijn zeggen. Maar we kunnen deze uitzonderingen niet tot een regel maken, alsof de Geest dat in de meeste, in alle gevallen doet.
Gods uitzonderingen kunnen op z'n hoogst de regel bevestigen. Verder dan het zo eenvoudig uit het Woord aan te nemen kunnen wij niet gaan. Met de Bijbel in de hand kan ik het niet funderen dat de Heilige Geest buiten het Woord om de wedergeboorte werkt. Trouwens het is de vraag nog maar of ook bij de voorbeelden van wedergeboren zuigelingen, en nog eerder, het allemaal buiten het Woord en het geloof daarin omgaat. Is Izak buiten het geloof van zijn moeder in het Woord om geboren? Was Samuël, zijn naam zegt het al. niet een kind van gebed en van geloof in Gods belofte, door Hanna beoefend? Ging het kinderlijk geloof van Timotheüs buiten het geloof van zijn moeder en grootmoeder om? Ik bedoel niet te zeggen dat godvrezende ouders plaatsvervangend voor hun kinderen kunnen geloven. Ik wil alleen heel voorzichtig stellen dat het nog zo vast niet staat dat de Heilige Geest buiten het Woord om wederbaart. Ook in die uitzonderingsgevallen niet.
Laten we verder niet gaan. Niet afvragen wat de Heere wel of niet doen kan. We blijven voor de grens staan, en belijden eerbiedig Gods vrij-en almacht. Hier hebt u meteen mijn antwoord 1 op de derde vraag. We hoeven de dingen niet kant en klaar op een rij te hebben, we dienen slechts God op zijin Woord te geloven. Er liggen hele nauwe verbanden, ook banden door de Geest gelegd tussen het geloof van ouders en van kinderen. Ze liggen mij te teer om ze te gaan ontrafelen. Laten we Gods werk vooral aanbidden. Aanbidding schept verbondenheid en afstand tegelijk.
Mijn briefschrijver zegt dat zijn vraag ook betrekking heeft als het gaat over zéér kleine kinderen, die zalig worden. Kohlbrügge zegt dan: „Die Geest kan het geloof werken in het hart van drie-, vier-of vijfjarige kinderen, zonder dat iemand er iets van weet of verneemt. God werkt zachtkens en in de stilte, maar nochtans krachtig en onwederstaanbaar. En Hij verstaat het koninkrijk, het hart van een zondig mensenkind tot zich te trekken en voor Zich in te nemen. Het door Hem uitgestrooide zaad ontwikkelt zich meer en meer; en op welke leeftijd dit geschiedt, het is en blijft de hoofdzaak dat het onvergankelijk zaad van Gods Woord in het hart uitgestort is, en dat bij alle verkeerdheid en ellende deze keus in het hart ligt: De Heere is mijn deel, daarom zal ik hopen".
Goed lezen leert ons twee dingen opmerken. De Heilige Geest brengt het Woord in het hart en schenkt het geloof, waardoor ook zeer kleine kinderen wedergeboren worden. Daarom is het van zo'n eminent belang dat we onze kinderen zo vroeg mogelijk met Gods Woord in aanraking brengen, ze opvoeden in de lering en vermaning des Heeren. Loïs en Eunice hebben er in het geloof zorg voor gedragen dat de kleine Timotheüs van baby af met het Woord van God' is bekend gemaakt.
Ook W. a Brakel heeft zich in zijn „Redelijke Godsdienst" mild en diep uitgelaten over het tijdstip van de wedergeboorte.
„Zo iemand mij vraagt: waaraan hij zijn eerste begin van wedergeboorte zal kennen: Ik antwoord: van de eerste daad des geloofs". Een schriftuurlijker antwoord in de lijn van de Reformatie valt er niet te bedenken.
Weet men daar altijd precies de tijd van aan te geven? Moet dit zonodig? Volgens a Brakel hoeft dit niet altijd en kan het zelfs niet altijd.
In de eerste heftige overtuiging kan het goed mogelijk zijn dat het geloof nog niet aanwezig is. „Laat men het geloof pas bij de eerste bewuste geloofsdaad beginnen, zo rekent men soms te Iaat, want tevoren heeft de Heere door het Woord 1 het geloof reeds gewerkt." Zodat ik acht, dat men de nette (juiste) tijd van het begin des geloofs of der wedergeboorte niet of zeer zelden weten kan, en ook, 't is niet nodig zulks te weten, 't Is genoeg als men op goede gronden uit het Woord Gods en uit de goede kennis van zijn hart en daden besluiten kan dat men gelooft en wedergeboren is." Het valt hier weer op hoe ook a Brakel geloof en wedergeboorte als op één lijn zet, het zijn identieke begrippen voor hem.
Geloof èn wedergeboorte. En geen wedergeboorte zonder geloof. Voorzichtig is hij wat betreft de volgorde, eerst of laatst. Je moet wel het een na het andere zeggen, maar dit wil helemaal niet zeggen dat de zaken zich in dezelfde volgorde in het hart en leven van de wedergeborenen voltrekken, zo als wij ze moeten beschrijven.
En over de jonge kinderen zegt hij: „In de kindsheid worden sommigen wedergeboren. Ook hij noemt Johannes de Doper als voorbeeld. We gaan nu niet herhalen wat wij boven schreven. Hier moeten we ruimte laten voor de vrijheid van het werk des Geestes. Teer en diep beschrijft hij de wedergeboorte bij kinderen van drie, vier, vijf en zes jaar." De ervaring leert - en ik zou liever zeggen Gods Woord leert — maar goed de ervaring bevestigt het — dat deze kinderen uit de kleine onderwijzingen tot kennis van Christus komen, en door de Heilige Geest tot het geloof en de bekering gewrocht worden; zij vertonen dat ze God in het oog hebben, dat ze vrezen te zondigen en gezondigd hebbende, bevreesd worden, en biddende verzoening te zoeken en het oog od Christus' lijden hebben, dat ze kinderlijk te strijden hebben, en ook wel verblijd worden in God". U merkt dat a Brakel niet zozeer op het verborgen werk van de Heilige Geest ingaat, maar op de vruchten, de openbaring van het werk des Geestes afgaat. Dit is een gezond en Bijbels standpunt.
Er zijn er zegt a Brakel die hun hele leven daar herinnerig aan bewaren. „Sommigen gaan al zoetjes voort, en met de jaren wast ook het licht, het geloof, en de heiligmaking." De een heeft daarbij meer strijd dan de ander. Soms schijnt het wel dat er niets van die aanvankelijke genade is overgebleven. Je merkt er niets meer van aan de buitenkant, maar in hun hart wordt het ware licht der genade niet, nooit helemaal geblust. Van tijd tot tijd ervaren: zij ook in het verborgen de droefheid over de zonde, over het verval. Totdat het berouw over de zonden en het geloof in Christus volledig doorbreekt in hun leven. (Verg. W. a Brakel Redelijke Godsdienst, Derde druk, 1 blz. 756 - 757).
Wedergeboorte en Doop
In Titus 3 : 5 wordt de Doop het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes genoemd. Luisteren we eerst naar Calvijn. „De Doop is een teken der inwijding, waardoor wij tot de gemeenschap der Kerk worden aangenomen, opdat wij in Christus ingeplant, onder Gods kinderen worden gerekend" (Inst. IV-XV-1). Het is een teken van onze reinigmaking, „onze doding in Christus, en een nieuw leven in Hem".
Deze vruchten van de Doop ontvangen we door het geloof. (Inst. IV - XV - 5). „Het onderpand van onze wedergeboorte is de Doop (Inst. IV - XV - 12).
Let wel zegt Calvijn bij Titus 3 : 5 dat de apostel hier spreekt van het geloof. Van een vanzelfsprekend automatisme keert hij' zich af door OjP te merken: En hoewel de ongelovigen niet gewassen zijn door het doopsel, noch ook herboren, nochtans behoudt het die kracht zoveel als ze God aangaat: ant hoewel zij de genade Gods verwerpen,
zo is zij haar aangeboden. Maar de heilige Paulus spreekt hier tot de gelovigen, in welke, omdat het doopsel altijd krachtig is, zo wordt het terecht tesamen gevoegd met zijn waarheid en zijn vrucht."
Van de betekenis van de Doop bediend aan onze kleine kinderen zegt Calvijn: „Maar ik herhaal ook nu, wat ik reeds meermalen gezegd heb, dat de leer — bedoeld is het Woord Gods — „een onverderfelijk zaad is om ons te wederbaren, wanneer wij vanwege onze leeftijd niet in staat zijn om te leren, dat God dan trappen heeft om de Zijnen te wederbaren" (Inst.IV. XVI - 31). Hoe worden dan kleine kinderen wedergeboren?
„Zij zijn niet toegerust met kennis, noch des goeds, noch des kwaads". Hij zegt, dat het werk Gods, hoewel voor ons verborgen toch aanwezig is. De kinderen die behouden worden, worden tevoren door de Heere wedergeboren. Ook hier blijkt Calvijn wars te zijn van elke vorm van speculatie; niet het hoe, maar het feit van de wedergeboorte is voor hem belangrijk. „Laat ons dus niet pogen God een wet op te leggen, dat Hij niet zou heiligen, wie Hij wil op de wijze, waarop Hij dezen geheiligd heeft, aangezien er van Zijn kracht niets is afgegaan" (Inst. IV - XVI - 17).
Hoe het ook zij, één ding staat vast „dat niemand van de uitverkorenen uit dit leven wordt weggeroepen, die niet eerst geheiligd wordt en wedergeboren door de Heilige Geest. (Inst. IV-XVI-18).
Tenslotte zegt Kohlbrügge bij Titus 3 : 5 wezenlijk dezelfde dingen als Calvijn. „Wij moeten echter niet menen dat de Doop de wedergeboorte voortbrengt, of dat men in de Doop of door de Doop tot de wedergeboorte komt, neen, de Doop verzegelt de wedergeboorte."
Het wezen der wedergeboorte, en dit geldt groot en klein is geen verbetering van onze oude natuur, maar bestaat hierin: , , Dat God zich over ons ontfermt met innerlijke bewegingen van barmhartigheid, en in ons werkt, dat wij het in onze oude natuur niet meer kunnen uithouden, dat wij God moeten gevonden hebben, dat wij met Hem moeten vrede gemaakt hebben."
De wedergeboorte is een geboorte uit water en Geest. In de Doop kan en wil God ons deze geboorte deelachtig maken, gelijk het Doopformulier leert. Maar dit geschiedt volgens Kohlbrügge niet — niet altijd — dadelijk. Bij sommigen vertoont zich de genade der wedergeboorte vanaf de jeugd.
Let op, vertoont zich, dat is iets anders dan dat wij precies kunnen zeggen hoe de Heere die wedergeboorte werkt. Bij de meesten echter geschiedt de wedergeboorte tussen de jongelings en de mannelijke jaren, bij enigen zelfs wanneer ze reeds grijs geworden zijn.
Na deze uiteenzetting is aan u de vraag, wat doet u hiermee? Toch niet voor kennisgeving aannemen, hoop ik. Spreek er met uw kinderen over, onderwijs hen-in , , de voorzeide leer", en leg ze neer aan de troon der genade, want tenzij dat onze kinderen wedergeboren worden., zij kunnen het koninkrijk Gods niet zien.
Geef acht op het kleinste begin, dat zich in hun leven openbaart, geef leiding aan hun geestelijk leven, en vergeet de belofte niet: Het zaad zal Hem dienen, het zal de Heere worden aangeschreven tot in de geslachten. God werkt zeker in, de geslachten, maar even zeker werkt Hij middelijk.
W.
H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 december 1985
Gereformeerd Weekblad | 18 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 december 1985
Gereformeerd Weekblad | 18 Pagina's