Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloof èn Wedergeboorte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloof èn Wedergeboorte

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(13)

Wedergeboorte en heiliging des levens

Al eerder hebben we er op gewezen dat Calvijn de wedergeboorte en de heiliging des levens zó nauw oip elkaar betrekt, dat voor hem de wedergeboorte zich uitstrekt over het hele leven van een christen. Wedergeboorte in de ruimste zin verstaan, staat voor hem gelijk met de heiligmaking, die ten doel heeft de zondaar te herstellen in het beeld Gods. Bij Calvijn is de wedergeboorte „de tweede genade", synoniem met boetvaardigheid en heiligmaking. De rechtvaardiging is de „eerste genade" verkregen door het geloof in Christus, en is als zodanig van de tweede genade onderscheiden, hoewel ze in wezen bij elkaar horen.

Kohlbrügge legt minder nadruk op de onderscheiding en accentueert de éénheid „wij zijn in Christus rechtvaardig èn heilig voor God". Wedergeboorte betekent bij Kohlbrügge niet alleen heiligmaking, maar ook rechtvaardiging. Er is dus wel enig verschil in uitdrukkingswijze, maar principieel

stemmen ze beiden overeen. Tot op vandaag toe worden Calvijn en Kohlbrügge op het punt van de voortgaande wedergeboorte tegen elkaar uitgespeeld, en met stelligheid wordt beweerd dat zij in dit opzicht lijnrecht tegenover elkaar staan.

Een zeker verschil dienen we te erkennen. Bij Calvijn is de wedergeboorte een voortgaande lijn gelijk aan heiliging, boetvaardigheid en bekering. Bij Kohlbrügge is ook wel sprake van een voortgaande wedergeboorte, maar hij beklemtoont stelliger dat de wedergeboorte eenmalig geschiedt. Door het geloof zijti wij wedergeboren; hebben wij de nieuwe mens aangedaan, is de oude mens gestorven en de nieuwe mens opgestaan, kortom hééft de wedergeboorte plaats gevonden.

Maar is dit reden voor een zozeer toegespitste tegenstelling? Mijns inziens helemaal niet. Voor beide standpunten biedt de Schrift alle ruimte, het is slechts een kwestie van verschillende benadering, en houdt geen principieel verschil in. Toegegeven dat de heiligmaking bij Calvijn, de voortgaande wedergeboorte dus, als de heiliging van het leven concretere vorm en inhoud heeft.

Kohlbrügge brengt meer naar voren het heilig-zijn-in-Christus, en heiligmaking of bekering (dagelijks) is de oefening des geloofs om zich geheel op Christus' gerechtigheid en heiligheid te verlaten. Waar Kohlbrügge zich fel tegen kant is dat de wedergeboren mens in zichzelf door de wedergeboorte eën heilig beginsel in zich heeft, hetwelk hij met behulp van Gods genade tot voller en rijker ontplooiing kan brengen. Dan lopen we het gevaar dat we in de heiligmaking zelf aan het werk gaan, de rechtvaardiging van de goddeloze om niet loslaten, en de gerechtigheid en heiligheid van Christus prijsgeven. Wie dit van Kohlbrügge niet vat ontkent één van de diepste dimensies van zijn theologie, en plaatst hem of in het kamp van de antinomianen, (wij hebben met de wet afgedaan, wij kunnen zonder ons aan Gods geboden te storen raak leven, want Christus heeft toch alles voor ons volbracht) of stelt hem op één lijst met K. Barth, zoals De Groot dit herhaaldelijk doet in zijn eerder genoemd boek „De Wedergeboorte". De Groot kan dit eerlijkheidshalve wel niet konsekwent volhouden, en draagt er zelfs de bewijzen voor aan, maar blijft toch door alles heen zo inkonsekwent dat hij Kohlbrügge en Barth in één adem blijft noemen.

Trouwens het verschil tussen wedergeboorte als voorstaande heiliging (Calvijn) en als een daad Gods die door het geloof eenmaal geschied is, en waarop dan de heiliging en de bekering volgt (Kohlbrügge) wordt m.i. in sterke mate afgezwakt, ja zo al niet helemaal overbrugd, als het er om gaat dat we in Christus en door het geloof zowel rechtvaardig èn heilig voor God zijn.

Als Calvijn met name naar voren brengt en altijd weer met grote ernst verzekerd, dat niemand Christus kan aannemen tot rechtvaardigmaking, zonder Hem ook aan te nemen tot heiligmaking, dan zegt Kohlbrügge wezenlijk hetzelfde als hij schrijft: „Voor God zijn rechtvaardiging en heiliging één. Ze hebben immers tot grondslag dezelfde daad Christi. Ik heb gerechtigheid en heiligheid in die één wonde (Christi). De heiligmaking behoort tot het hogepriesterlijk ambt van Christus.

Door één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden. (Hebr. 10 : 14). Zij mag daarom niet na de prediking der gerechtigheid Christi en der genade, die heerst ten leven (hier spreekt m.i. Kohlbrügge ook het koninklijk ambt van Christus op de heiligmaking, en terecht. H.V.) als een apart stuk gedreven worden, als een daarvan wezenlijk onderscheiden zaak". (Verg. Hoogst belangrijke Briefwisseling blz. 24, 39, 41, 45). Calvijn spreekt ook van een aannemen van Christus tot heiligmaking. Hij leert dit zo sterk dat hij meer dan eens zegt, dat wie Christus alleen maar wil aannemen tot vergeving der zonden, en niet tot heiligmaking des levens, een goddeloze poging doet om uiteen te rukken wat God onlosmakelijk heeft verbonden, ja om Christus zelf te verscheuren. (Inst. III-2-8).

Welnu het geloof kan niets aannemen tenzij het haar van Boven gegeven is. Wie spreekt van aannemen des geloofs, moet naar de opvatting van de Schrift toerekening veronderstellen. Wie aanneemt wat hem niet eerst op grond van Gods vrije genade toegerekend en geschonken is van Godswege, slaat een slag in de lucht.

Juist op het punt van de toegerekende heiligheid van Christus heeft men Kohlbrügge sterk aangevallen. Alsof hij niet méér dan dit alleen te zeggen heeft gehad. Dat heeft hij beslist wel. Zelfs al heeft Calvijn meer oog gehad voor de concrete heiligmaking. dan moet iemand wel van goede huize komen om aan te tonen dat daar bij Kohlbrügge geen sprake van geweest is. Het enige verschil zit kort geformuleerd hierin: Calvijn ziet de dagelijkse concrete heiliging van het leven als voortgaande wedergeboorte, terwijl Kohlbrügge benadrukt dat de wedergeboorte is geschied. De heiliging van het leven is er mee verbonden, en zeker niet minder geboden. De wedergeborene is niet zonder zonde, maar bekent juist tegenover de Gods wet vleselijk te zijn, „verkocht onder de zonde". Desondanks is hij heilig voor God, door het geloof in Chistus, Die zijn Heiligmaking is. Vraagt God nu van die wedergeboren, in Christus gerechtvaardigde en geheiligde zondaar geen concrete goede werken? Ja zéker.

Dit wordt ons duidelijk als wij Kohlbrügge horen zeggen dat de waarachtige bekering uit vier stukken bestaat.

Ten eerste: erkenning van de zonde.

Ten tweede: verlangen naar vergeving en verlossing van de zonden.

Ten derde: toevlucht nemen tot Gods genade in Christus.

Ten vierde: voortdurende verbrijzeling voor God vanwege de zonde en vasthouden aan Christus. De bekering is derhalve niet eenmalig, niet op één moment, maar gaat het hele leven door. De schepping of wedergeboorte betekent niet dat de oude natuur geheel dood is." Voor de wet belijdt juist de wedergeborene: , , Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde". Zolang de wedergeborene op aarde is, hier in deze wereld, is hij nooit rein voor het aangezicht der wet, wel voor Gods aangezicht in Christus. De Geest der heiligmaking woont in hem, tot gehoorzaamheid en besprcnging des bloeds van Jezus Christus. Deze Geest is het die van de wedergeboorte aan in de begenadigde blijft; die hem leert in Christus te blijven, aan de genade vast te houden, op vrije genade te leven" (K. Acht leerreden).

Wat is er op tegen als Kohlbrügge verzekert dat de Christen hier op aarde in zichzelf vlees en niets dan vlees is, en dat zijn gerechtigheid en heiligheid beide geheel en al builen zichzelf in Christus liggen? Zijn diepste bedoeling is altijd geweest om de mens blijvend van zijn werkheiligheid af te helpen en hem op Christus alleen te funderen door het geloof.

Tot de wedergeboorte behoort onmiskenbaar de afsterving van de oude en de opstanding van de nieuwe mens. Het één is voor hem even radicaal als het andere. Da Costa kon zich in die radicaliteit van Kolhbrügge niet vinden. Eerstgenoemde zag de wedergeborene als voor een deel vleselijk, oude mens, en voor een deel geestelijk, nieuwe mens. Kohlbrügge keert zich tegen wat hij noemt , , de gewone opvatting van zijn dagen".

De wedergeborene is een nieuwe schepping in Christus. Nieuw beginsel kent de Schrift niet. Wel een nieuw schepsel, het gaat hier om de persoon; „het is: k, gij, wij zijn een nieuw schepsel... De nieuwe mens is niet Christus in ons, maar naar de nieuwe geboorte zijn wij Gods maaksel, schepsel in Christus (Efeze 2 : 10) en niet Christus het maaksel of schepsel in óns (...)".

Het gaat in de wedergeboorte om de totale vernieuwing van de mens en niet om een gedeeltelijke. Door het geloof zijn de wedergeborenen verenigd met. Christus; zo zijn we in Hem, gelijk Hij in ons is. „Gij ziet dus, " zo antwoordt Kohlbrügge Da Costa, „dat de nieuwe mens niet is Christus in ons, maar dat de nieuwe mens met Christus verenigd is door den gelove, en dat Christus in de nieuwe mens woont, en niet , de nieuwe mens in ons" is."

Zo zijn we met Christus gestorven en hebben de oude mens afgelegd en zo zijn we opgestaan en hebben de nieuwe mens aangedaan.

O zeggen nu velen, volgens Kohlbrügge is de wedergeboren mens nu klaar. Hij heeft in het geloof de dood en de opstanding van Christus achter de rug en verder gebeurt er niets meer.

Dit laatste heeft men Kolhbrügge onophoudelijk als verwijt in de schoenen geschoven. maar zelf heeft hij dit nooit zo gesteld. Ook voor hem is de bekering een voortgaande zaak en blijft de wedergeboorte zeker doorwerken in het leven van een christen. Letterlijk zegt hij , , (...) de schuld der erfzonde wordt weggenomen bij de waarachtige bekering door het geloof, maar 't verderf zelf, 't welk de menselijke natuur aankleeft niet".

Om die laatste reden komt er een hartelijk leedwezen over de zonde, niet alleen als begin van de bekering, maar het blijft gedurende ook het hele leven. „De boete of bekering bestaat in het afsterven van de oude mens, niet dat hij op eenmaal gestorven is, al is hij ook gestorven door de dood van Christus, en al is het ook dat men daarin de afsterving van zijn oude mens ziet. In Christus Jezus is deze mens door het geloof gestorven, maar naar het gevoelen der dagelijkse ervaring moet het, opdat hij die gelooft gelove, en de hoop levendig worde gehouden, een afsterven zijn, zodat de oude mens allengs sterft, opdat hij geheel sterve. Wanneer men dan eindelijk de werkelijke dood sterft (naar het lichaam sterft H. V.) dan eerst sterft men wezenlijk de zonde af, maar overigens is het een langzaam voortdurend sterven, 't welk het hele leven doorgaat. voetje voor voetje, men vliegt niet maar men kruipt".

Hier staan we ten diepste voor de paradox van het geloofsleven. Gestorven zijn, opgestaan zijn en toch dagelijks sterven, dagelijks opstaan. Het een niet naast het ander, het een niet achter het ander, het een niet boven het ander uit, maar de Schrift leren verstaan in het geloof.

Wie deze paradox in het geloof niet ziet, kan niet alleen Kohlbrügge niet begrijpen, maar loopt ook met de woorden van Paulus vast. Of is dit geen paradox: „ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde". „Ik leef, doch niet meer ik leef, maar Christus in mij".

Paulus zegt dit na zijn bekering. Niet zegt hij: die ellendige oude mens in mij, maar gelukkig er is ook nog een stukje nieuwe mens waar ik mij aan kan optrekken, en die mij boven mijn oude deel uitheft. Nee, hij zegt: IK, ellendig mens en... IK dank God! Honderd procent oud en honderd procent nieuw.

Tot het verstaan van dit geheim dient ons het „nochtans" des geloofs. Wie kan zeggen dat Kohlbrügge hierin van de Schrift of van de gereformeerde leer afwijkt? Dat is niet hard te maken, en daarom is wat hij naar voren gehaald heeft zo heilzaam en in wezen niet anders dan wat Calvijn leert, dan wat de Schrift zelf leert. De gelovige blijft in de paradox die ik nog een keer herhaal niet met woorden van de Schrift als laatste instantie van beroep, waar Paulus zegt in Filippenzen 3: „Niet dat ik het alrede gekregen heb, of airede volmaakt ben,

maar ik jaag er naar of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus gegrepen bèn. Broeders, één ding doe ik, vergetende hetgeen achter is en strekkende mij naar hetgeen voor is, jaag ik naar het wit tot de prijs der roeping Gods die van Boven is in Christus Jezus onze Heere. Opdat ik Hem kenne en de kracht zijner opstanding, de gemeenschap zijns lijdens. Zijn dood gelijkvormig wordende of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden."

Zo spreekt een man die met dezelfde overtuiging des geloofs verzekert: Ik ben met Christus gekruist en ik leef, doch niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij. Wie Kohlbrügge het recht van deze paradox ontzegt. moet het Paulus ook doen. Maar zonder paradox blijft er niets meer te geloven over. En zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Zonder geloof kan niemand wedergeboren zijn!

W.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Geloof èn Wedergeboorte

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's