Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wie is mijn naaste?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wie is mijn naaste?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar hij, willende zichzelf rechtvaardigen, zeide tot Jezus: n wie is wijn naaste? Wie van déze drie dunkt u de naaste te zijn geweest van hem die onder de moordenaars gevallen was? En hij zeide: ie barmhartigheid aan hem gedaan heeft... Zo zeide dan Jezus tot hem: a heen en doe gij desgelijks. Lukas 10 : 29, 36, 37

De gelijkenis van de barmharlige Samaritaan. Een bekende, en misschien juist daarom een moeihjke gelijkenis. Op het eerste gezicht is de strekking zonder meer duidelijk. Het gaat over naastenliefde, ovei hulp aan de naaste in nood. Maar dat werd in de loop der eeuwen te simpel, te oppervlakkig gevonden. Vandaar dat er reeds in de tijd van de kerkvaders werd geprobeerd deze gelijkenis te „vergeestelijken". De Samaritaan wordt dan Christus, Die de gevallen zondaar redt, waar anderen onmachtig en onwillig zijn om hem te verlossen. Zo'n verklaring lijkt misschien diep-geestelijk, maar Calvijn maakt er de nuchtere opmerking bij: „Ieder ziet dat dit maar bespiegelingen zijn van spitsvondige geesten die duidelijk indruisen tegen de werkelijke bedoeling van Christus". Inderdaad zijn de gelijkenissen niet bedoeld als raadseltjes die we naar eigen goeddunken mogen oplossen. Bovendien is deze verklaring in strijd met het verband waarin de gelijkenis staat. Ze is namelijk bedoeld als antwoord op de vraag van een wetgeleerde: wie is mijn naaste.?

1) De situatie

Er is een wetgeleerde bij de Heere Jezus gekomen. Als iemand die de wet goed kent en elke dag bezig is met de studie van de wet voelt hij zich geroepen een onderzoek in te stellen naar de Heere Jezus en Zijn leer. Hij zal het eens toetsen aan de wet, of het allemaal wel klopt. Om de proef op de som te nemen. Heeft deze Rabbi wel kennis van de wet.? Heeft Hij wel het rechte inzicht in de wet.? Zou Hij misschien niet iets willen zeggen waaruit blijkt dat Hij het met de wet niet zo nauw neemt.? Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven.?

leven beërven.? De man heeft in ieder geval begrepen waar het in de prediking van de Heere Jezus om gaat. Om het eeuwige leven. Vele anderen hebben dat nog niet dóór. Hebben de Heiland alleen maar nodig gehad om genezen te worden van een ziekte. Ze vereerden Hem toen Hij de broden vermenigvuldigde. Maar zodra Hij sprak over het eeuwige leven, dan wendden ze zich geërgerd van Hem af.

Déze man heeft het centrale ontdekt in de boodschap van de Heere Jezus. Het gaat om eeuwig leven. En hij stelt ook een persoonlijke vraag. Niet: wat moet men doen.? Maar: wat moet ik doen.?

Het lijkt heel wat en toch valt het bij nader inzien tegen. Hij wil het eeuwige leven becn'en. Maar een erfenis krijg je, daar hoef je niets voor te doen. Hij wil iets doen om iets te beërven. Dat is een tegenstrijdigheid. Toch is dat helemaal in de geest van de Farizeeërs, de schriftgeleerden en de wetgeleerden. Een mens moet kennis hebben van de wet. Hij moet die wet onderhouden. Hij moet iets presteren. Een soort getuigschrift kunnen overleggen van zijn goede werken als een toegangsbewijs voor het Koninkrijk der hemelen. En deze man kent de wet zo goed en hij leeft volgens de letter van de wet, hij verwacht dat de Heere Jezus zal zeggen: u komt ervoor in aanmerking. U hebt alle kwaliteiten die recht geven op het eeuwige leven.

Maar dat zegt de Heere Jezus niet. Hij stelt een wedervraag: wat is in de wet geschreven.? Hoe leest gij.? De man wordt terug verwezen naar de wet. Als wetgeleerde weet hij toch wel wat er in de wet staat.? In feite heeft de wetgeleerde het spel al verloren. Want nu moet hij zelf voor de dag komen met zijn kennis van de wet. Dat schijnt hem overigens geen moeite te kosten. Hij dreunt meteen de hoofdsom van de wet op. Hij weet blijkbaar waar het in de wet om gaat: God liefhebben boven alles en onze naaste als onszelf.

Goed geantwoord, zegt de Heere Jezus. Doet dat en gij zult leven. Hij doet dus geen letter van de wet af. Integendeel, Hij vraagt volkomen gehoorzaamheid aan de wet. Zelfs stelt Hij het volbrengen van de wet tot voorwaarde om het leven in te gaan. U wilde toch zo graag iets doen.? Welnu, volbreng dan de wet. Helemaal en altijd. En dan zult u het eeuwige leven ontvangen.

De Heere Jezus zegt niet: och, dat kunt u niet meer. Langs deze weg kunt u niet behouden worden. Nee, hij behandelt deze man als wetgeleerde. Hij heeft Hem gevraagd naar de wet. Hij houdt hem ook aan de wet. De man zal zelf moeten ontdekken dat door de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd zal worden voor God. Maar zó ver is hij nog niet.

Want nu komt hij in zijn ware aard tevoorschijn. Hij, willende zichzelf rechtvaardigen, zeide tot Jezus: en wie is mijn naaste.? Willende zichzelf rechtvaardigen... Het vermoeden dat hij niet met zuivere bedoelingen naar de Heere Jezus gekomen is, wordt nu bevestigd. Hij wil de Heere Jezus „testen" en zichzelf rechtvaardigen. En om zich nu een houding te geven vraagt hij: maar wie is dan wel mijn naaste.?

Inderdaad was dat een probleem voor de wetgeleerden van die tijd. Joden waren naasten, heidenen niet. Maar onder die joden weer alleen de vromen, niet de tollenaars en de zondaars. En de naasten hoorde men lief te hebben, de anderen niet. De Heere Jezus Zelf zegt in de Bergrede dat er door de ouden gezegd is: gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten. De wetgeleerde heeft wel begrepen dat hij daarmee niet bij de Heere Jezus hoeft aan te komen. Maar dan moet deze Rabbi hem maar eens een definitie geven van wat nu precies „de naaste" is.

Wie herkent zichzelf in deze wetgeleerde.? Zit dat er niet diep in bij ieder van ons, onszelf willen rechtvaardigen.? En als de Heere komt, niet alleen met Zijn wet, maar ook met Zijn Evangelie, hebben we dan niet allerlei uitvluchten bij de hand.?

2) De illustratie

De Heere Jezus geeft geen rechtstreeks antwoord. Hij gaat een verhaal vertellen. Een illustratie laten zien. Een man die van Jeruzalem naar Jericho gaat, een weg van 27 kilometer, wordt overvallen door rovers. Ze nemen hem alles af

wat hij bij zich heeft en laten hem meer dood dan levend aan de kant van de weg liggen.

Een mens in nood, die geholpen moet worden. Daar komt al hulp aan! Een priester. De gewonde had het niet beter kunnen treffen. De priester, altijd herkenbaar aan de kleding die hij draagt, is ook drager van de barmhartigheid. Hoort in handel en wandel ook barmhartigheid te bewijzen. Maar helaas — de priester loopt met een wijde booe om de arme stakker heen.

Misschien heeft hij gedacht: je kunt niet overal bij blijven staan, er is zoveel ellende in de wereld. Misschien heeft hij nog wel een geldig excuus gehad: als de man sterft terwijl hij hem helpt, dan is hij cultisch onrein, dan kan hij geen dienst doen in de tempel.

Maar daar komt wéér iemand aan! Een leviet. Een assistent van de priester. Hij doet iets méér dan zijn voorganger. Hij komt dichterbij en blijft staan om naar de gewonde te kijken. Maar wat kan hij voor hem doen? Misschien heeft hij nog wel een verontschuldiging gemompeld, maar uiteindelijk loopt ook hij verder.

Wat zal er nu in die gewonde man omgaan? Misschien denkt hij wel: als dat nu dienaren van God zijn... Ze kunnen mooi praten, maar dan heb je het ook gehad. Zo ligt hij daar alleen. Straks wordt het donker, dan komen de roofvogels. Dan is hij ten dode opgeschreven.

Maar wat hoort hij daar? Hoefgetrappel. Een koopman blijkbaar, want hij reist niet te voet, maar op een rijdier. Hij komt niet uit de tempel, want hij is een Samaritaan. Hij behoort tot dat verachte, gehate volk waarvoor een jood geen goed woord over heeft. Hij mist een heleboel dingen die de joden hebben. Maar één ding heeft hij dat bij de priester en de leviet tevergeefs werd gezocht. Hij heeft een hart! Hij is meteen met ontferming bewogen. Helemaal van zijn stuk gebracht, als hij die gewonde man ziet liggen. Hij bedenkt zich geen ogenblik. Hij zegt niet: jij bent een jood, ik hoef jou eigenlijk niet te helpen. Hij denkt niet aan oponthoud, ook niet aan eigen veiligheid. Hij gaat onmiddellijk aan het werk, verbindt en verzorgt de ongelukkige man en brengt hem naar de dichtstbijzijnde herberg.

Wat zal die Samaritaan een fijne reis gehad hebben! De priester en de leviet hebben misschien niet kunnen slapen omdat hun geweten sprak. Maar deze man! Zijn oliepotje is leeg en zijn wijnfles ook en zijn beurs is lichter geworden, maar zijn hart is vol. Hij zal als koopman ook nog wel goede zaken gedaan hebben. Want wie goed doet — goed ontmoet.

Wij zullen wel niet doen wat die priester en die leviet deden. Als er een beroep op ons wordt gedaan om een stukje nood te lenigen, dan zijn we wel bereid. Maar het is niet zo'n kunst even in de beurs te tasten of een girobiljet uit te schrijven. Gaan we niet voorbij aan nood die vlak naast de deur ligt?

Wanneer bedrijven we écht barmhartigheid? Wanneer we zelf van de barmhartigheid leven!

3) De capitulatie

Wie van deze drie dunkt u de naaste geweest te zijn van hem die onder de moordenaars gevallen was? Nu heeft de Heere Jezus de vraag precies omgekeerd! De wetgeleerde heeft gevraagd: wie is mijn naaste? Maar Jezus vraagt: wie was de naaste van die man? Wie is onze naaste? Neem dat maar heel letterlijk: hij of zij die ons het naast staat, die het dichtst bij ons is. De man of vrouw die de Heere op je weg plaatst en die je hulp nodig heeft.

Wie was nu de naaste van die gewonde man? De Heere Jezus gaat niet uit van de helper, maar van hem die geholpen moest worden. De naaste is niet de mens die ik moet helpen, maar die mij helpt. De Heere Jezus zegt niet: u moet uw naaste liefhebben, maar: u moet u door uw naaste laten helpen.

De wetgeleerde heeft dat kennelijk begrepen. Want hij antwoordt: die barmhartigheid aan hem gedaan heeft. De naam „Samaritaan" kan hem niet over de lippen komen. Maar zo zegt hij het eigenlijk ook veel mooier! Want het gaat er niet om of het een jood is of een heiden of een Samaritaan. Het gaat erom dat er barmhartigheid bewezen is.

Ga heen, zegt de Heere Jezus, en doe gij desgelijks. Betekent dat, dat hij nu ook mensen in nood moet gaan helpen? Natuurlijk is hij daartoe geroepen, zoals wij allen geroepen zijn om onze handen uit te steken naar mensen in nood. Maar de Heere Jezus bedoelt toch veel méér. Hij heeft immers de rollen omgekeerd? U moet niet in de eerste plaats de Samaritaan zijn die de jood helpt. U moet de jood zijn die zich door de Samaritaan laat helpen. U moet olie en wijn laten gieten in uw eigen wonden. U moet wel barmhartigheid bewijzen, maar dat kunt u niet zonder zelf van de barmhartigheid te leven.

Zijn er mensen die misschien nog wel willen helpen, maar zelf niet geholpen willen worden? Die misschien alles aangrijpen en vasthouden om de zaligheid te verdienen maar die nog moeten leren: laat los en ge zult losgelaten worden? Het valt niet mee om te erkennen dat je daar aan de kant van de weg ligt. Niet halfdood, zoals die gewonde man, maar dood in misdaden. Niet alleen onmachtig, maar ook onwillig om onszelf te verlossen.

Kunnen we geholpen wórden? Ja, door de naaste die ons de barmhartigheid van Christus bewijst. Door hen die ons in aanraking hebben gebracht met het Evangelie. Ten diepste door Hem Die onze Naaste geworden is. Vlees van ons vlees en been van ons gebeente. Die niet met een boog om ons heenliep. Maar Die met ons lot bewogen was en ons helemaal voor Zijn rekening nam.

Hij kwam niet van Jeruzalem naar Jericho, maar Hij ging de omgekeerde weg, van Jericho naar Jeruzalem. Hij is Zelf in de handen van rovers gevallen. Wat Hij niet geroofd had moest Hij teruggeven. Om mensen die in moordenaarshanden gevallen waren van de dood te verlossen.

Op ZIJN barmhartigheid zijn we aangewezen. Anders zijn we ten dode opgeschreven. Ook vandaag komt Hij langs om te zien waar Hij Zijn barmhartigheid kwijt kan. Mensen die zichzelf willen rechtvaardigen gaat Hij voorbij. Maar 't behoeftig volk, in hunne noden, in hun ellend' en pijn, gans hulpeloos tot Hem gevloden, zal Hij ten Redder zijn.

Hij heelt gebrokenen van harte en Hij verbindt z' in hunne smarte, die in hun zonden en ellenden tot Hem zich ter genezing wenden.

En wie zo geholpen is gaat zelf ook helpen. Wie van de barmhartigheid lééft zal zelf ook barmhartigheid gaan bewijzen. Door HEM aan te prijzen Die ons in het Evangelie verschijnt als het Beeld van Gods barmhartigheid. Die met innerlijke ontferming bewogen is. Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat verloren was.

Maar dan ook door onze handen uit te steken naar onze naaste in nood, die geen helper heeft. Daar hoeven we niet toe aangespoord te worden, dat gaat vanzelf. Wanneer de liefde Gods in ons hart is uitgestort, dan kost het geen moeite liefde te bewijzen. Maar we weten het zelf niet eens. Op de grote dag zullen we verwonderd zijn. Want dan zal de Koning zeggen: , , Ik ben hongerig geweest en ge hebt Mij te eten gegeven, Ik ben dorstig geweest en ge hebt Mij te drinken gegeven... Want voor zover ge dit één van Mijn minste broeders hebt gedaan, zo

hebt ge dat Mij gedaan".

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 januari 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Wie is mijn naaste?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 januari 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's