Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Chistus' angst en strijd in Gethsemane

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Chistus' angst en strijd in Gethsemane

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen ging Jezus met hen in een plaats genaamd Gethsemané, en zeide tot de discipele Zit hier neer, totdat Ik heenga, en aldaar zal gebeden hebben. En met Zich nemende Petrus en de iwee zonen van Zebedeüs begon Hij droevig en zeer beangst te worden. Toen zeide Hij tot hen: ijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe; blijf hier en ivaakt met Mij. En een iveinig voortgegaan zijnde viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: ijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. Mattheiis 26 : 36—39.

Christus' angst

In dit bijbelgedeelte ontmoeten wij de Heere Jezus in de laatste nacht voor Zijn terechtstelling. Hij heeft in de opperzaal met Z'n discipelen een aantal goede uren beleefd. Hij heeft het Pascha met ze gevierd. Hij heeft ook het Avondmaal ingesteld voor Zijn gemeente. Ze zouden dat Avondmaal mogen vieren in gedachtenis aan Hem. Hij zou immers het Paaslam zijn. Zijn bloed zou worden gestort tot een volkomen verzoening van al hun zonden. ^

Toen hebben ze de lofzang gezongen en zijn naar buiten gegaan. Het donker van de nacht in. Ze zijn naar beneden gewandeld, de berg Sion af, het Kedrondal in.

Daar aan de voet van de Olijfberg was Gethsemané. Dat was een tuin met olijfbomen, waarin waarschijnlijk ook een olijvenpers was. Dat moet voor de Heere Jezus geen onbekende plaats geweest zijn. In ieder geval wist Judas waar hij Jezus die nacht zou kunnen vinden en gevangen laten nemen. Dat is voor de Heere Jezus echter geen reden om ergens anders naar toe te gaan. Hij ontwijkt de konfrontatie met de overpriesters en de schriftgeleerden niet. Hij gaat niet op de vlucht voor Zijn lijdensweg. Hij is op deze wereld gekomen om de wil van de Vader te doen. En Hij volvoert dat van stap tot stap.

Maar dat houdt op geen enkele manier in dat het voor de Heere Jezus allemaal vanzelf gegaan is. Dat Hij koud en onbewogen Zijn lijden heeft ondergaan. Integendeel, het heeft Hem aangegrepen, geschokt tot in de fundamenten van Zijn bestaan. Dat wordt hier wel heel duidelijk. Gethsemané, dat is de hof van de samenpersing. Maar hoe wordt de Heere Jezus hier samengeperst. Deze edele vrucht van hemelse stam wordt gekraakt en gebroken.

Bij de ingang van Gethsemané laat de Heere Jezus acht van Zijn discipelen achter. Ze moeten daar gaan zitten en wachten tot Hij terugkomt. Hij wil gemeenschap zoeken met Zijn Vader in gebed, zoals Hij dat meer had gedaan. Petrus en de zonen van Zebedeüs, Johannes en Jakobus, mogen nog een eind verder mee. Ze zijn aan Hem op een bijzondere wijze verbonden. Ze hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd op de berg. Ze zullen nu iets anders van Hem zien. Dadelijk al. Want als ze gevieren nog een eind verder tussen de bomen zijn gegaan, grijpt de angst Jezus aan. Het overvalt Hem zo maar ineens. We lezen: Hij begon droevig en zeer beangst te worden. Mattheiis gebruikt sterke woorden. Het was niet zomaar een angst. Het was een angst die als een donkere nacht over Hem kwam. Ze dreigde Hem de keel dicht te knijpen. Ze verstikte Hem.

In het donker van de nacht komt het ineens levensgroot voor Jezus te staan. Wat Hem allemaal zal overkomen. De pijn, de eenzaamheid, de angst en de verlatenheid. En het vliegt Hem aan. Ja, het wordt Hem als het Vv'are te sterk. Hij kan het niet meer de baas blijven. Het overweldigt Hem in panische angst.

Wat is dat aangrijpend. De Heere Jezus is bang, doodsbang. Hij is geen Socrates, die onverschrokken en koelbloedig de dood in de ogen ziet. Hij is in alle benainvdheden geweest, maar dat niet alleen. Hij is er ook in benauwd geweest. En Hij houdt zich ook niet groter en stoerder dan Hij is. Hij klaagt Zijn nood aan Zijn vertrouwelingen. Mijn ziel is geheel beangst en ten dode toe bedroefd. Geheel beangst. Er is voor Mij geen sprankje hoop meer, geen straaltje licht. Het donker van de dood regeert bij Mij van binnen. Help Mij, laat Mij niet alleen. Of, zoals we lezen: Blijft hier en waakt met Mij.

Wij mensen schamen ons soms voor onze angsten. We willen ons groter en sterker voordoen dan we in werkelijkheid zijn. Zo kun je mensen soms horen zeggen: Ik ben n: niet bang om te sterven. Maar ze geloven er vaak nog niets van dat ze sterven zullen. Of ze houden krampachtig de schijn op van dapperheid. Ze proberen hun angst weg te dringen, in een verborgen hoekje van : hun hart. Het zijn net kinderen. Ik ben niet bang mama, papa zeggen ze, maar je hoort aan hun trillende stemmetjes hoe het er bij hen van binnen werkelijk uitziet. Wat is dat wonderlijk, de Heere Jezus houdt Zich niet groter dan Hij is. In doodsangst klaagt Hij en zoekt steun bij Zijn discipelen. Zoals een stervende tastend over het laken zoekt naar de hand van een geliefde. Laat me niet alleen! Blijf toch bij me!

Wat komt God in Christus zo dicht bij ons. Voor de dood zijn we als we een klein beetje nadenken, allemaal bang. Het is de weg waarop iedereen je verlaten moet. Je gaat een eenzaam, onbetreden pad. En dan, het is een pad dat uitloopt op God. Sterven is God ontmoeten. Zijn gericht vaart over je leven. En wat is het dan allemaal geweest. Misschien ben je een net en keurig kerkmens geweest. Misschien heb je altijd de waarheid voorgestaan. En je bent nooit over één nacht ijs gegaan. Maar dan kom je voor God. Hij stelt onze heimelijke zonde in het licht van Zijn aanschijn. Het is de mens gezet eenmaal te sterven en daarna het oordeel; Wie een beetje begrijpt wat dat inhoud moet de schrik toch wel om het hart slaan. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God. De Hebreeënbrief schrijft dat we al de dagen van ons leven met vrees van de dood bevangen zijn.

Bent u ook bang.? Bang om te sterx'en. U bent oud misschien, en naar menselijke berekening er al heel dicht bij. En u bent bang! Of je bent jong. En je gaat voor het eerst begrijpen dat er zo maar ineens een eind aan kan komen. En 's avonds durf je wel eens niet te gaan slapen. Stel je voor dat je morgen er niet meer bent.

Jezus was bang. Hij weet er alles van. U hoeft dat pad van de dood niet alleen te gaan. Het is toch niet onbetreden. Kijk maar eens goed. Hij heeft er Zijn sporen gedrukt. In dat spoor mag u uw voeten zetten. In het dal van de schaduw des doods is Hij bij ons.

Maar dan is er nog zoveel meer vertroosting. Onder elkaar zeggen we: Gedeelde smart is halve smart. Wat geeft het een steun als er iemand is die je echt begrijpt. De Heere Jezus is dat. Maar er is meer. De Heere Jezus heeft de smarten van de dood ook ontbonden. Hij kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar dat kan Hij als Hogepriester. Als Hogepriester, Die Zelf het Lam was dat Zich ter slachting heeft laten leiden en zo het offer is geworden dat eens en voorgoed gelden kan als een volkomen verzoening van al onze zonden. Hij heeft de smarten van de dood ontbonden, want Hij heeft de prikkel er uitgenomen. Schuilend achter Christus en Zijn volbrachte werk kunnen wij voor God verschijnen. We vinden vrijspraak, gerechtigheid en eeuwig leven.

Jezus' doodsangst, is doodsangst van de Middelaar, doodsangst van de Plaatsbekleder. Jezus' doodsangst is een bron van vertroosting, ja, van vreugde voor allen die Hem verwachten.

Jezus' strijd en overgave

In Zijn doodsangst zoekt de Heere Jezus steun bij Zijn vertrouwelingen. Maar ook die moet Hij dan achterlaten. We lezen dat Hij alleen een weinig verder gaat. Andere evangelisten spreken van een steenworp afstand. Het is een veelbetekende afstand. Haast een eeuwige. Het is de afstand die al ons lijden van Zijn lijden scheidt. Al ons bevinden van Zijn bevinden. Het is de afstand van de Hogepriester die het volk achterlaat en Zelf het Heilige der Heilige binnengaat. Die God onder ogen moet komen. En dan zonder offer omdat Hijzelf het offer is, beladen met de zonden van het ganse menselijk geslacht. Hij is tot^ zonde geworden voor ons en zo gaat Hij voor God verschijnen. God, die te rein van ogen is om het kwade te aanschouwen. Die de schuldige geenszins onschuldig houdt.

De Heere Jezus ziet het in het donker van Gethsemané allemaal levensgroot voor Zich. Hij ziet het zich aangereikt als een beker voi bittere gal. Een beker die de Vader Hem aanreikt en die Hij moet drinken tot de laatste druppel toe.

Hij weet Zich daarin één met Israël. Israël heeft immers ook moeten drinken uit de beker van Gods grimmigheid. En wat heeft het allemaal niet voor Israël meegebracht, Verstoring en verwoesting. De stad en de tempel in puin en zij zelf verdreven, in ballingschap in een ver en vreemd land. Zij zelf liggend onder het misnoegen Gods. Maar voor Israël gold nog de inhouding van Gods toorn. Dat heeft om zo te zeggen de beker niet leeg hoeven drinken. Het is alsof de HEERE er al dadelijk berouw van krijgt dat Hij zo boos is geworden op Zijn volk. De profeet mag in Zijn Naam verkondigen: Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik mij over u ontfermen.

Voor de grote Zoon van Israël, voor de Messias, de Christus keren de dingen zich om. Als er bij Hem al sprake is van een klein ogenblik van vertroosting, dan zeker van een eeuwigheid aan verwerping en verachting. God gaat Zijn brandende toorn stillen op Zijn eigen Zoon. Jezus gaat het helemaal bevinden wat het is zondig mens te zijn voor God. De dichter slaat de schrik om het hart als hij er aan denkt wat dat is: Zo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat, HEERE, wie zal bestaan? En hij vlucht haastig in de vergeving Gods. Maar bij U is vergeving. Voor Jezus is er geen vergeving. Wie vergeving verwerven moet, heeft er zelf geen deel aan.

En zo, zonder bedekking, zonder vergeving gaat Jezus een weinig voorwaarts. Zo verschijnt Hij voor God. Ja, en dan valt de Heere Jezus op Zijn aangezicht en bidt en vraagt: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan.

Dat wij van deze strijd getuige mogen zijn! Dat het God de Heilige Geest behaagd heeft ons dit bekend te maken. We mogen er wel stil onder worden. Wat is de Heere Jezus Christus helemaal mens geweest, mens van gelijke beweging als wij. Zo mens dat Hij ervoor terugdeinst. Dat Hij aan Zijn Vader vraagt of het niet anders kan, of er geen andere mogelijkheid te bedenken is, zodat Hij die bittere lijdenskelk niet zal hoeven uitdrinken. Die zware weg niet hoeft te paan.

Wat is de Heere Jezus ons hier nabij. Hoe vaak komt die bange en vertwijfelde vraag niet in ons op? Kan het niet anders? Moet het nu echt zo in mijn leven? Moet ik nu werkelijk deze zware weg gaan. Het ziet er naar uit dat mijn leven zal worden afgebroken in een lange en moeilijke weg van ziekte en pijn. En moet ik nu werkelijk zo voortijdig haast al degenen die mij lief zijn en voor wie ik zorgen mag, verlaten. Moet ik zo telkens maar teleurgesteld worden in mijn man. mijn vrouw, mijn kinderen? Moeten ze mij nu altijd maar weer zo'n verdriet doen. Moet ik nu altijd maar zo helemaal alleen komen te staan. Is dat de weg waardoor de HEERE mij Ieren en leiden wil? Moet ik zo rijpen voor Zijn eeuwig en hemels koninkrijk? Zou datzelfde doel niet op een andere manier te bereiken zijn?

De Heere Jezus schrikt terug voor de moeilijke en zware weg van Golgotha. En let u er dan op, in dat terugschrikken wendt Hij Zich niet van Zijn Vader af, maar klemt Zich aan Hem vast. Mijn Vader, bidt Hij.

Bij ons klinkt zo gauw een onzuivere klank mee. De onzuivere klank van onze wrok. En zelfs als we de HEERE mogen vrezen, vergeten we zo gauw dat Hij onze God en Vader wil zijn om Christus' wil. Onze gebedsstrijd wordt al gauw een verantwoording. Van God namelijk. Hij moet maar eens verantwoorden dat het niet anders kan. De vertwijfelde vraag: Is er geen andere weg, wordt al gauw een bitter verwijt: Waarom moet dat nu zo? W 7 ij menen het eigenlijk beter te weten.

Daarvan is bij de Heere Jezus geen spoor te vinden. Hij is mens van gelijke beweging als wij, zwak maar niet zondig. En daarom kon Hij het offer zijn. Daarom is Zijn bloed het bloed dat reinigt van alle zonden. Ook van onze wrok, onze wrevel en bitterheid. En wat ook nog opvalt aan deze bevende vraag is dat de Heere Jezus Zich daarbij Zelf niet in het middelpunt stelt. Hij klaagt niet. Hij zegt niet: Vader, is er geen andere weg, want Ik ben zo zwak en nietig. Ik kan er niet tegen op. Ik houd het niet. Of zoals het vandaag aan de dag geldt: Ik zie het niet meer zitten. Wij zijn daar vaak zo vol van. En we brengen het luidruchtig naar voren. Iedereen moet wel medelijden met ons krijgen. W T e proberen beklag te wekken. Want we zitten boordevol van zelfbeklag. Wij, die toch eigenlijk niet anders hebben verdiend dan de dood en het verderf. We vinden onszelf vaak zo belangwekkend dat we niet alleen de mensen, maar ook God gaan kwalijk nemen als ze niet genoeg rekening met ons houden.

De Heere Jezus vestigt de aandacht niet op Zichzelf. Op Zijn mogelijkheden of onmogelijkheden. In Zijn bange strijd blijft Hij gericht op de mogelijkheden Gods. Mijn Vader, is er dan echt geen mogelijkheid om zondaren zalig te maken zonder dat Ik deze beker drink? Zonder dat Ik moet ondergaan in angst en pijn, zonder dat Ik de eeuwige verlatenheid en verlorenheid door mijn ziel zal voelen gaan?

In die gebedsstrijd heeft de Heere Jezus het heel moeilijk gehad. Lukas, die dokter was, vertelt hoe Zijn zweet zelfs tot bloed werd. Zo'n angstig en donker uur was het voor Hem. En toch, in dat angstig en donker uur mag Hij Zich aan Zijn Vader verliezen. De Heere Jezus worstelt Zich naar de overgave toe. Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.

Het Lam legt Zichzelf op het altaar. Door de strijd van het terugdeinzen heen, offert Jezus Zich op aan de wil van Zijn Vader. Zie, Ik kom om Uw wil te doen, dat was Zijn levensparool. En we zien het hier: Het was geen levensparool dat Hem gemakkelijk en vanzelfsprekend afging. Integendeel. Hij is op gelijke wijze als wij verzocht. Ook verzocht in het terugdeinzen, in het weglopen voor de wil van God. Zoals de Hebreeënbrief schrijft: Hij heeft gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden. Wat is dat ontroerend. Jezus Christus, die gehoorzaamheid heeft geleerd. En dan hoe! De Heere Jezus heeft die les geleerd met sterke roeping en tranen, met angstzweet dat als bloed van Hem afdroop. Jezus leert Zijn eigen wil verzaken en zich overgeven aan de wil van de Vader. Hij vervult het gebed dat Hijzelf Zijn discipelen leerde bidden: Uw wil geschiede gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde. Hij is geheel en al eenswillend geworden met Zijn hemelse Vader.

We lezen in de evangeliën dat die gebedsstrijd zich nog tweemaal herhaald heeft. In de woorden die Mattheüs bij de tweede keer schrijft, merken we al meer overgave. De Heere Jezus oppert de mogelijkheid niet meer van een andere weg. Hij zegt alleen maar, als Ik dan deze drinkbeker moet drinken, Uw wil geschiede. En na de derde keer merken wij hoe de rust en de bevrijding Zijn hart zijn binnengetreden. Als Hij dan voor de derde keer Zijn discipelen slapend vindt, doet het Hem geen pijn meer. Eigenlijk kunnen ze nu ook wel verder slapen. Hij zal Zijn lijden tegemoet treden. Zijn kruis op Zich nemen. De weg gaan die voor Hem ligt. In vertrouwen en overgave aan de wil van Zijn God.

We hebben het gehad over onze wrevel en wrok tegen de wegen Gods. We moeten het ook nog hebben over onze onwil. Want dat tekent toch ons natuurlijk bestaan. Wij willen niet wat God wil. Laten we maar eerlijk zijn. Van huis uit staan we er dwars tegen in. En weten dat soms nog goed te verbergen ook, zelfs onder een heel mooi godsdienstig jasje. Met allerlei vrome redeneringen weten we onszelf te handhaven.

En wat brengt het ons? Alleen maar onrust en tenslotte de dood en het verderf. En wat kunnen we het er moeilijk mee hebben als onze ogen ervoor geopend zijn. Dat onwillige hart! Die weerstand! Die weigering om de wapens in te leveren, ons onvoorwaardelijk aan Hem over te geven! We vertrouwen het zaakje immers niet. We denken veiliger te zijn bij onszelf, bij onze redeneringen bij wat wij ervan berekenen en bekijken kunnen. En zo houden we krampachtig aan onszelf vast. En al zien we het wel liggen, al begrijpen we wel dat in de overgave onze sterkte zou zijn, we blijven tegenstribbelen.

Waar moeten we met dat alles heen? Met de bittere schuld daarvan? Want wat doen we de HEERE er een verdriet mee. Met die knellende band ervan? We krijgen dat onwillige hart maar niet klein. Waar mógen we met dit alles heen? Naar de Heere Jezus in Gethsemané. Want ook daar is Hij Borg en Middelaar. Ook daar verzoent Hij de schuld. In Zijn overgave, de schuld van onze zelfhandhaving. Ook daar verwerft Hij de Geest die ons over de streep trekt, die ons inwint voor het Woord en de weg van God.

En hoe doet de Geest dat dan anders, dan door de verkondiging van de liefde Gods in de Heere Jezus Christus. Die glanst door de gebedsstrijd van Jezus in Gethsemané heen! Kijkt u maar goed: Indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan. Maar het is niet mogelijk, zo zwaar en diep is de zonde wel dat Jezus, de Zoon van God, deze beker drinken moet tot het laatste toe. De zonde is maar geen aardigheidje, geen onschuldig spel of wat u er misschien ook van maken wilt. Wie wat geringschattend wil doen over de zonde, moet in Gethsemané en bij het kruis anders leren. Jezus zweet bloed, zo erg is het dan wel. Dit zware en mensonmogelijk lijden is de enige mogelijkheid tot verzoening. Maar, en daarin glanst het licht van Gods

liefde heerlijk op, die enige mogelijkheid is de wil van God: Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. De Vader wil het. Golgotha is niet een incident. Golgotha, dat is de wil van God. Hij heeft Zijn Zoon overgegeven tot in de bittere en smadelijke dood van het kruis. Op Golgotha kijken wij God in Zijn hart. Zozeer heeft God geen lust in de dood van een zondaar, maar daarin, dat Hij zich bekeert en leeft, dat Hij het Zich Zijn Zoon laat kosten.

De Vader wil het en de Zoon wil het ook. Die heeft het in de bange strijd van Gethsemané zelfs leren willen. En de Geest wil het. Hij daalt op Jezus neer als Hij ondergegaan is in het Vv'ater van de Jordaan. Het hoeft aan God niet te liggen als we niet zalig worden. Hij is een God van volkomen zaligheid.

Geloofd zij God met diepst ontzag! Hij overlaadt ons dag aan dag Met Zijne gunstbewijzen. Die God is onze zaligheid: Wie zou die hoogste Majesteit Dan niet met eerbied prijzen.? Die God is ons een God van heil. Hij schenkt uit goedheid zonder peil Ons 't eeuwig, zalig leven. Hij kan en wil en zal in nood. Zelfs bij het naad'ren van de dood, Volkomen uitkomst geven.

E.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Chistus' angst en strijd in Gethsemane

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's