KLEINE KRONIEK
Over preekbeurten, predikers en beroepingswerk
In Theologia Reformata van maart 1986 verzorgt prof. dr. H. Jonker de rubriek Reflexen dit keer. Hij schrijft daarin o.a. over 'Preekbeurten en kerkgang'. We nemen het eerste gedeelte uit deze rubriek voor u over. Prof. Jonker schrijft:
„Als emeritus ben ik nu meer dan vroeger in de gelegenheid kerkdiensten als kerkganger bij te wonen. Ik heb daarbij een aantal ervaringen opgedaan waarover ik hier wil reflecteren. Niet als theoloog, homileet of prediker maar simpelweg als kerkganger zoals ieder gemeentelid. Het is mij nl. al gebleken dat je de kerkdienst midden in de gemeente vóór de kansel anders beleefd dan vanaf de kansel. Zelf preek ik nog graag en hoop daarmee door te gaan zolang de Heere God mij daartoe de krachten geeft. Hoogstens eenmaal per zondag — soms in een dubbeldienst — maar niet meer. Er zijn ook zondagen dat ik niet preek, dan ga ik naar de wijkgemeente of ook elders, want ik wil graag op de hoogte blijven van de gang der prediking in onze kerk. Mijn ervaringen als kerkganger wil ik ordenen in drie richtingen: met het oog op de predikers en hun gezinnen, met het oog op de gemeenschap der gemeente en met het oog op bepaalde liturgische gebaren en gewoonten, die mij als kerkganger zijn opgevallen.
Met het oog op de predikers en hun gezinnen. Als dienstdoend predikant heb ik vroeger geregeld tweemaal gepreekt, een enkele keer in noodgevallen driemaal. Maar dan was ik ook wel 'uitgeteld'. Nu verneem ik dat er predikanten zijn die viermaal, zelfs vijfmaal een preekbeurt vervullen op één zondag! Hoe krijgt men het voor elkaar! Wat de tijdsindeling betreft kan het: een vroegdienst om 9 uur, de morgendienst om half elf, de middagdienst om 2 uur, de middagsavonddienst om 5 uur en de avonddienst om 7 uur. En dat natuurlijk niet in eigen gemeente. Men rijdt her en der met de auto langs 's heren wegen en meent daarmee de Heere God te dienen. Maar is de Heere God er ook van gediend? En zijn de gemeenten er mee gediend? En de gezinnen? Ik zie zo'n 'preekautomaat' op zondagavond al laat zich vermoeid neerzijgen op de bank of op zijn stoel. Wordt de kerkdienst en het preken zo geen automatisme? En hoe te denken over de zondagsheiliging? De Heidelberger Catechismus spreekt in Zondag 38 over de rustdag waarop wij tot de gemeente naarstiglijk' (= met ijver, d.w.z. niet gejaagd, maar intensief, met de inzet van alle geestelijke krachten) komen, en over de eeuwige Sabbath, de eeuwige rust die in dit leven moge aanvangen. De rust en ook het feest — want wat is preken anders dan een feest? — kent geen tijdslimiet, d.w.z. geen gejaagdheid om van de ene naar de andere dienst te 'vliegen'. Nog herinner ik mij als jongen een Goede Vrijdag-Avondmaalsdienst waarin de gastpredikant aan tafel op zijn horloge keek om een bepaalde trein te halen. Het stoorde mij. De 'rust' was verdwenen.
Ds. S. van Dorp, voor de oorlog Haags predikant, vertelde mij dat hij, als hij vrij was, nooit uit preken ging. Hij ging dan bij zijn confessionele en ethische collega's ter kerke. Het is heilzaam voor de predikant ook de diensten van andere collega's eens bij te wonen, je kunt er nog wat van leren. En ds. L. J. Geluk adviseerde in een artikel de oudere predikanten, wat de preekdiensten betreft, wat terug te treden en ook jongere candidaten een kans te geven. Aan het einde van zijn artikel schreef hij ook over de heilzame werking van minder preken voor eigen geestelijk leven en voor het gezinsleven. Hoe beleeft zo'n domineesgezin de rustdag als vader de hele dag er op uit getrokken is?
En dan is er nog iets. Hoe veel wordt er niet gebeld om een opengevallen dienst door een predikant vervuld te krijgen, vooral in de vakantietijd. We leven nog steeds dominocratisch in de gedachte dat de kerkdienst afhankelijk is van de predikant. We zijn toch prcsbyteriaal? Als er geen prediker is laat dan de ouderling van dienst voorgaan in een leesdienst met een eenvoudige, aansprekende en korte predikatie. Nog beter is dat de man zelf met de hulp van zijn predikant een preek voorbereidt als een getuigenis vanuit en tegenover de gemeente, te gebruiken in noodgevallen.
En wat de 'preekautomaten' betreft: Er is een dagblad dat wekelijks de preekbeurten vermeldt in diverse gemeenten. Wist u dat er mensen zijn die er een sport van maken om na te pluisen hoeveel keren een bepaalde predikant in stad of dorp op een bepaalde zondag voorgaat? " Tot zover prof. Jonker in Theologia Reformata.
Beroepingswerk
Het 3e nummer van de le jaargang van het nieuw door Niek Scheps geredigeerde 'Kerkelijk
Magazijn' kwam weer uit. Ik moet zeggen dat het qua redactie cn inhoud wel de hand van de meester (Scheps) verraadt. O.a. bevat dit nummer een boeiend gesprek met dr. W. Aalders. Maar ook de kerkelijke berichtgeving is zeer correct en goed verzorgd. Scheps verzorgt zelf, zoals eerder in 'Kerknieuws', de rubriek U-niek. Hij schrijft daarin dit keer over een categorie predikanten die nauwelijks in het beroepingsnieuws voorkomen. De titel boven zijn verhaal luidt: Geen luister-en kijkcijfers in de kerk. Ik citeer het verhaal in z'n geheel. Scheps schrijft:
„Iemand vertelde me eens dat hij op een zaterdagmiddag na Pasen bij een predikant kwam en toen op diens studeerkamer allerlei tijdschriften en kerkbladen opengeslagen zag liggen. De verklaring die de dominee daarvan gaf, was veelzeggend: 'Ik heb pas op zeven zondagen een lijdenspreek voor mijn gemeente gehouden en ik heb dat al vijftien jaar gedaan. Morgenmiddag moet ik preken over vraag 37 van de Heidelbergse Catechismus: wat verstaat gij onder het woordeke 'geleden'? Ik kan eigenlijk niets nieuws meer brengen en ik lees nu alle meditaties die ik heb, om te zien of ik nog een gedachte kan vinden die mij helpen kan.'
Gelukkig ontving hij kort daarop een beroep. Er was in zijn kerken, na een periode van overvloed van predikanten een tijd met veel vacatures aangebroken.
In die tijd toen bijna iedere dominee wel een beroep kreeg en sommige 'gaarne gehoorde predikers' iedere dag wel met een hele serie beroepen in de krant stonden, hoorde ik het verhaal van een predikant die al ongeveer twintig jaar in zijn eerste gemeente stond en geen enkel beroep kreeg. 'Ik verlang helemaal niet zoveel, ik hoef geen reeks beroepen, maar als ik nu maar eens één keer opnieuw kon beginnen', verzuchtte hij tegen een collega. Hij kreeg die gelegenheid niet. Hij heeft nog ongeveer twintig jaar in zijn gemeente gestaan. Toen werd hij, zoals men dat dan weieens plechtig zegt. van zijn aardse post afgelost. Hier op aarde had hij nooit eens van post mogen veranderen. De hoorcommissies hadden hem te licht bevonden.
Als sommige beroepingscommissies in mijn woorden een verwijt aan hun adres horen, hebben ze goed geluisterd. Ik weet natuurlijk wel wat ze zullen aanvoeren. Je kunt de kerkeraad toch geen predikant voorstellen die zo saai en eentonig preekt dat de mensen niet graag naar hem luisteren. Dan worden ze de kerk uitgepreekt. Een commissie kan het toch niet helpen dat een domjnce niet zo begaafd is. De schuld ligt niet bij de commissie, maar bij de dominee. Wie niet veel gaven heeft, krijgt ook niet veel kansen. Zo gaat dat.
Ja, zo gaat dat in het bedrijfsleven. Daar is een mooie carrière weggelegd voor de uitblinkers. Wie niet mee kan, moet maar genoegen nemen met wat er voor hem overblijft. Maar de kerk is geen bedrijf!
Het is trouwens nog maar de vraag of die weinig begeerde voorgangers niet veel gaven hadden. In de (Vrijgemaakt) Gereformeerde Kerkbode voor Groningen, Friesland en Drenthe schreef ds. P. van Gurp onlangs enkele malen over het beroepingswerk. Hij citeerde uit een brief die een lezer hem had gezonden, de volgende zin: 'Ik verbaas mij wel eens over de uitstekende preekinhoud van predikanten die zelden of nooit een beroep ontvangen.' Ds. Van Gurp denkt dat deze briefschrijver gelijk heeft.
Ik ben zo vrij te zeggen dat ik dat ook denk. 't Is mij zelf ook meermalen overkomen dat ik een voortreffelijke preek hoorde van predikanten die zelden de krant haalden. Misschien hadden zij wel niet die welsprekendheid die de mensen nu eenmaal verlangen. Soms kon er aan hun voordracht ook wel iets verbeterd worden. Ze hadden hun boodschap wellicht wat boeiender en beeldender kunnen brengen. De luister-en kijkcijfers die zij van de kerkgangers kregen lagen wel lager dan die van hun collega's.
In de wereld van radio en televisie gaat het om de luister-en kijkcijfers. Want die moeten het een omroep mogelijk maken te overleven. Daarom bekommeren programmamakers zich niet zóveel om de inhoud, de kwaliteit van een programma. Als de mensen maar luisteren en kijken, dat is belangrijk. Wat ze dan horen en zien, doet er niet veel toe.
Maar de kerk is geen omroeporganisatie. In de kerk behoort het anders te gaan. Zij mag niet denken dat haar mogelijkheden om te overleven afhankelijk zijn van de luister-en kijkcijfers. Als de mensen uit de kerk wegblijven, zijn er nog wel andere oorzaken dan dat een minder welsprekende dominee hen de kerk uitpreekt. De boodschap moet het doen. Voor de kerk is de boodschap belang-
rijker dan de luister-en kijkcijfers."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's