Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Paulus´ vrienden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Paulus´ vrienden

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aquila en Priscilla

Paulus is in Athene. Athene... het brandpunt van wetenschap en wijsbegeerte, van cultuur en afgodendienst. Zonder succes heeft de apostel gedisputeerd met de Joden in de synagoge. Ze hadden oor en hart voor Paulus' wooren gesloten. Niet beter is het met de wijsgeren. Ze hebben voor wat Paulus hun verkondigt alleen hooghartige spot over.

Tot het stichten van een Gemeente komt het in Athene niet. Weinig vrucht: en handjevol discipelen; Dionysius, een lid van het hof van de Areopagus en Damaris een vrouw en nog enkele niet met name genoemde mannen (Hand. 17 : 34).

En nu heeft Paulus Athene verlaten en is op weg naar Corinthe. Van de stad der wijzen gaat het naar de stad van de handel, Corinthe... het centrum van handel en verkeer. Uit alle landen rond de oude wereldzee kwamen zakenlieden toegestroomd. Handel en ambacht voeren de boventoon. Druk en gejaagd is hier het leven. Bovendien is deze heidense stad een broeinest van verregaande zedeloosheid. Op 'n hoge heuvel hgt een prachtige tempel. Het is de tempel van Aphrodite (Venus), waar duizend hoeren zijn, die in de Venusdienst aan een weerzinwekkende vermenging van godsdienst en onzedelijkheid meedoen.

Als Paulus in 1 Corinthe 6 : 10 schrijft, dat sommigen hunner vroeger waren: Hoereerders, afgodendienaars, overspelers, ontuchtigen, die bij mannen liggen, dieven, geldzuchtigen, dronkaards, lasteraars, rovers", dan wordt ons getekend hoe het in Corinthe was gesteld, Hoe zal in zulk een stad, waar een ieder druk bezig is met zaak of zondig vermaak, een Gemeente van Jezus Christus kunnen worden gesticht?

Het kan niet anders dan dat Paulus bedroefd is, dat het in Athene ging zoals het ging. Bovendien voelt hij zich eenzaam. Silas en Timotheüs zijn nog in Macedonië. De Gemeenten daar, vooral de Gemeente van Thessalonica, zijn een grote zorg voor Paulus.

Met groot verlangen ziet hij uit naar de komst van zijn beide medewerkers en hoopt op goede berichten uit Macedonië. Al met al voelt hij zich weinig op zijn gemak. Hij heeft later in zijn eerste brief aan de Corinthiërs daar uiting aan gegeven: En ik was bij ulieden in zwakheid en in vreze en in vele beving". (2 : 3).

Aangekomen in Corinthe moet hij een passend logies zien te vinden. Ergens een kamer huren kan niet. Daarvoor ontbreken hem op dit moment de middelen. Neen, hij moet bij iemand onderdak zien te vinden, 'waar hij tevens kan meewerken. Bovendien zal hem dit de zo begeerde onafhankelijkheid waarborgen tegenover degenen die zijn prediking zullen horen. Daardoor wordt de loop van het Evangelie niet bemoeilijkt.

In Corinthe wonen sinds kort Aquila en zijn vrouw Priscilla (of Prisca). Aquila heeft hetzelfde beroep als Paulus, hij is tentenmaker. Afkomstig uit Pontus in Klein-Azië en met zijn vrouw van joodse afkomst. Beiden hebben Romeinse namen zoals ook met Paulus het geval was. Ze hadden een tijdlang in Rome gewoond, maar werden in het jaar 50 of 51 uit die stad verdreven door een edict van keizer Claudius, dat alle joden Rome moesten verlaten. De geschiedenis stelt Claudius voor als een man die meer wreed dan schoon was. Hij stotterde, kwijlde, liet zijn hoofd hangen en hinkte enigszins. Hij was ook erg vergeetachtig. Hij tekende het doodvonnis van de keizerin, maar de andere dag aan tafel, informeerde hij waar de keizerin toch bleef.

Aquila en Priscilla hadden zich voorlopig in Corinthe gevestigd en het handwerk van tentenmaker weer onaenomen. (Hand. 18 : 1 — 3). Bij deze ontheemden vindt Paulus een gastvrij onthaal. Hoe hij daar terecht kwam is niet duidelijk. Misschien via de synagoge of ontdekte hij, onderdak zoekend, de werkplaats van Aquila. Het doet er niet zo veel toe. Ten diepste zal hij achteraf de leiding des Heeren erin hebben gezien, dat hij dit echtpaar op zijn weg heeft mogen ontmoeten. Mèt Aquila gaat Paulus weer tenten maken. Gaf dit een uitwendiqe band. straks komt er ook een geestelijke band. Want al spoedig nadat zij met Paulus hebben kennisgemaakt, stellen Aquila en zijn vrouw zich in dienst van het Evangelie en in het bijzonder in dienst van Paulus. Uit verschillende uitspraken van de apostel (1 Cor. 16 : 9, 2 Tim. 4 : 19) blijkt, dat er tussen Paulus en dit weversgezin een blijvende, wederkerige, hartelijke aanhankelijkheid en innige vriendschap bestond.

In Romeinen 16 : 3 v.v. noemt Paulus hen zijn mede-arbeiders. Zelfs hebben zij met gevaar van eigen leven, waarschijnlijk bij het oproer in Corinthe (Hand. 18 : 12) of/en te Efeze (19 : 28-30) zich zijn lot aangetrokken, waarvoor alle Gemeenten hem dank verschuldigd waren. Bijna zeker waren zij reeds christen toen Paulus hen ontmoette. Nergens laat Paulus blijken, dat door zijn arbeid ze Christus hadden gevonden. Hoogstwaarschijnlijk woonden in die dagen in Rome reeds christenen en hebben Aquila en Priscilla tot die christengemeente behoord.

daarmee in handen geeft. Letterlijk schrijft hij: „En met het ophalen van satans pijlen en verzoekingen / door ene al te grote nauwkeurigheid / zou men ook ligieiijk voedsel daaraan kunnen geven / en stofte om' er enige nieuwe van te bereiden / en te werpen in ontstelde gemoederen: gelijk de treurige ondervinding sommige wel geleerd heeft / tot hunne dodelijke smert". (a.w. blz. 172).

Teellinck geeft dezelfde raad. „Laat men er zich voor wachten, dat hij niet tegen zijn blasfemische (godslasterlijke) gedachten gaat praten, noch overleggen, hoe smerig, schandelijk en schrikkelijk ze wel zijn. Want het is koopwaar van de duivel.

't Zijn zeer infekterende dingen. Hoe meer we er in roeren en hoe meer we er mee bezig zijn, hoe meer we er mee bezoedeld worden" (a.w. blz. 238). Voorzichtigheid en bescheidenheid is hier dus een eerste vereiste.

Het voorkomen van de boven omschreven godslasterlijke gedachten treffen we volgens Teellinck dus aan bij „de beste en allergodzaligsten van Gods kinderen".

Bij welke gelegenheid komen zij voor?

Soms op de allereerste en in de allerernstigste momenten van het christenleven vallen ons die gedachten in.

Dr. D. Martyn Lloyd Jones, de inmiddels overleden bekende predikant van de Westminster Chapel in Londen, geeft in zijn preken over Efeze 6 : 10 — 20 onder de titel „The Christian Soldier" enkele behartenswaardige voorbeelden. Ik geef wat hij schrijft hier enigszins vrij weer.

Wanneer een christen, zegt hij, zich begeeft in het gebed of tracht te bidden, dan schiet de duivel uit alle rchtingen de vurige pijlen op de bidder af. Zodra men zich in het gebed wil concentreren op God, vervult hij ons onmiddellijk met allerlei gedachten, die ons van het gebed of van de aanbidding aftrekken en werpt ons duivelse gedachten in het hart.

Je krant, zegt hij, kun je heel geconcentreerd lezen, maar zodra je je bijbel oppakt en wilt beginnen te lezen, ondervind je dat je je onmogelijk kunt concentreren. Er kan zich plotseling ontzaggelijk veel afspelen in onze gedachten en we moeten dan goed onderscheiden dat zulke boze gedachten plotseling ons te binnen schieten, omdat ze van buiten af als satans vurige pijlen op ons afkomen.

De duivel slingert twijfelgedachten in ons hart en nog erger. Sommige van de grootste heiligen worden van tijd tot tijd geplaagd door vreselijke invallende gedachten.

Godslasterlijke gedachten aangaande God en aangaande Jezus Christus. Suggesties, twijfels, vragen rijzen zo maar in één keer naar boven. Woorden, hele zinnen, eden, afschuwelijke taal worden zomaar ingeworpen, met geen ander doel om de christen te laten wanhopen aan zichzelf. Het ergste is dat men denkt, of dat de satan ons influistert dat het allemaal produkten zijn van ons eigen verdorven hart, en we beginnen te twijfelen of we wel waarlijk een christen zijn.

Waar ligt het onderscheid?

Hoe kunnen we nu, zo is de volgende vraag, op de juiste manier onderscheiden of deze gedachten pijlen van satan zijn of dat ze in ons eigen hart naar boven komen? Teellinck is van mening dat niet altijd precies aan te geven is waar die gedachten vandaan komen — , , Of uit ons hart, en dan door de duivel slechts opgestookt worden; dan wel door de duivel ons ingeworpen worden, en dan nog nader aangedrongen worden". U merkt hij is zeer voorzichtig om te zeggen dat godslasterlijke gedachten uitsluitend het werk van de duivel zijn. We moeter de nog inklevende verdorvenheid, waar de gelovigen mee te kampen hebben, niet licht achten of onderschatten.

In Psalm 19 bidt David: „Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgen afdwalingen..." In Psalm 51 (berijmd) zingt de man naar Gods hart: Herschep mijn hart en reinig Gij o Heer'.

Die vuile bron van ai mijn wanbedrijven. Te denken valt ook aan de bede uit Psalm 139: „Doorgrond mij o God en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten. En zie ot bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op de eeuwige weg."

En heeft Jezus zelf niet gezegd: Want uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen? "

Dit geldt heus niet alleen van de ongelovigen, maar helaas ook nog dikwijls van de gelovigen. Bijzonder pastoraal is in dit opzicht wat de Dordtse Leerregels in hoofdstuk 5, „Over de Volharding der heiligen" te berde brengen. Laat ik een korte samenvatting geven. Beleden en erkend wordt „dat God de wedergeborenen, „wel verlost van de heerschappij en slavernij der zonden, doch Hij verlost hen in dit leven niet ganselijk van het vlees en het lichaam der zonde" (V - 1).

„Hieruit spruiten dagelijkse zonden der zwakheid en ook aan de allerbeste werken der heiligen kleven gebreken" (V - 2). „Uit oorzaak van deze overblijfselen der inwonende zonde, en ook vanwege de aanvechtingen der wereld en des satans, zouden de bekeerden in die genade niet staande kunnen blijven, zo zij aan hun eigen krachten overgelaten worden" (V - 3). Indien zij niet voldoende waken en bidden om niet in die verzoekingen geleid te worden" kunnen zij niet alleen van het vlees, de wereld en de satan tot zware en gruwelijke zonde vervoerd worden, maar worden ook inderdaad, door Gods rechtvaardige toelating, tot dezelve somwijlen vervoerd; gelijk het droevig vallen van David, Petrus en andere heiligen, dat ons in de Schrift beschreven is, bewijst" (V - 4). Want zeker kan satan zijn vurige pijlen afschieten, maar de „aansluiting" die hij daarbij in ons eigen hart vindt, maakt dat we niet zomaar buiten schuld blijven. Wel wijst Teellinck er terecht op dat „hoewel het de benauwden van geest geen geringe troost bezorgt, wanneer men terdege kan aantonen dat de godslasterlijke gedachten, waarmee zij gekweld worden, slechts door satan ingeworpen worden, en dus geen zonden van hén, maar ter eerster instantie des duivels zonde is! — toch (het moge daarmee staan als 't wil) komen zij dan van de satan of van de verdorvenheid van ons eigen vlees voort" (a.w. blz. 237).

Uit dit citaat blijkt dus dat Teellinck zeer voorzichtig wel het onderscheid naar voren brengt, maar alles niet altijd zonder meer op rekening van de duivel zet. Hoe je kunt weten of het van satan of van het verdorven vlees komt zegt hij met zoveel woorden niet. Want het is al te gemakkelijk om de schuld van godslasterlijke gedachten zonder meer op satan af te schuiven, omdat er, al is er niet sprake van directe schuld, we om de indirecte schuld moeilijk heen kunnen. Met die indirecte schuld bedoel ik dan de verslapte waakzaamheid en het verzuimde gebed, het niet voldoende of helemaal niet horen naar de vermaning van Christus „Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak." (Matth. 26 : 41).

Hoe minder waakzaam hoe meer kansen we de satan geven om binnen te komen. Ook al erkennen wij eigen schuld in deze, dan hoeft dit nog geen aanleiding te zijn tot wanhoop, wei reden tot verootmoediging en schuldbelijdenis. En u die op dit punt misschien fel bestreden wordt moet weten: „Met zodanige grove zonden vertoornen zij God zeer, vervallen in schuld des doods, bedroeven de Heilige Geest, verbreken voor een tijd de oefening des geloofs, verwonden zwaarlijk hun consciëntie, en verliezen somwijlen het gevoel der genade, totdat hun, wanneer zij door ernstige boetvaardigheid op den weg wederkeren, het vaderlijk aanschijn Gods opnieuw verschijnt" (D.L. V - 5).

„Het verlies van het gevoel der genade kan zelfs", zegt Teellinck, „gevolgen hebben voor hun lichamelijk welzijn. Ja deze godslasterlijke gedachten zijn vor de teergevoeligen, die Gods wegen met zijn kinderen nog niet zo goed verstonden, als evenzovele helse vonken in hun vlees, die hun jeugd en hun levenssap opdrogen, als de zon de regenplasjes (doet), wanneer het 's zomers heet is. En ze doordringen, verteren en verbranden als het ware het merg in hun beenderen (Ps. 32), zodat ze gaan kwijnen en dagelijks afnemen en minder worden, totdat ze daartegen vertroost en geholpen worden." (a.w. blz. 236). Ook W. a Brakel schrijft in die zin, dat het kwijnend en aangevochten geestelijk leven van diepgaande invloed kan zijn op de lichamelijke gesteldheid. Maar hij geeft scherper een middel aan om eigen gedachten te onderscheiden van de inwerpingen van satan. Hoezeer geest en lichaam kwijnen kunnen onder de godslasterlijke gedachten beschrijft hij als volgt: „Ik noem ze (nl. de lasterlijke gedachten van God), gedachten, niet dat ze dat zijn, maar omdat de bestredenen menen dat hun eigen gedachten zijn; daarover worden ze uitermate ontsteld, stellen vast, dat zij de zonden in (tegen) de Heilige Geest begaan, kunnen niet bidden, maar denken dat zij verdoemd zullen worden; hierdoor wordt ook zelfs de fantasie, (voor ons een vreemd woord in dit verband, maar hij bedoelt de rechte gedachtengang, het menselijk voorstellingsvermogen) gekrenkt en het lichaam uitgemergeld."

Ze komen in geestelijke overspannenheid terecht met alle psychische en physieke gevolgen van dien."

En wat het onderscheid betreft over de vraag of het nu duivelse gedachten of bedenkingen van het verdorven hart zijn, merkt hij op: „Dat deze gedachten niet des mensen eigen gedachten zijn, maar dat ze alleen horen de lastering des duivels blijkt daaruit, dat ze met verschrikking aankomen, daar alles wat uit het hart voortkomt, met enige genegenheid opkomt."

Ze willen het niet zegt a Brakel, maar het overvalt ze met grote angst. Zelfs voelt het natuurlijk geweten aan dit mag zo niet, dit kan zo niet. Maar vooral de genade en de liefde die zij tot God hebben maakt dat deze gedachten hen tegen de borst stuiten. En hoe men zich ook er tegen verzet, deze gedachten worden met geweld ingedrukt „tegen alle tegenkanting aan".

„Gelijk iemand, die de vingers in de oren steekt, opdat hij niet hore wat een ander zegt; maar de ander roept evenwel zo luid, en komt zo nabij, dat hij 't evenwel hoort. Nu weet een ieder dat het niet is de zonde van de hoorder, maar van de kwaadspreker" (W. a Brakel, Redelijke Godsdienst II - III, derde druk blz. 194). (Voor wie een andere uitgave heeft, Brakel behandelt deze kwestie onder de uitleg van het tiende gebod).

Zonder het waarheidselement van de eigen schuld te ontkennen, die bij Teellinck een belangrijke funktie blijft houden, geeft Brakel een duidelijker onderscheid aan. Een volgende en laatste keer iets over de wijze waarop de christen in die strijd heeft te staan. Nu besluiten we met de bede uit Psalm 35: „Twist, HEERE! met mijn twisters: strijd met mijn bestrijders. Grijp het schild en de rondas, en sta op tot mijn hulp. En breng de spies voort, en sluit de weg toe, mijn vervolgers tegemoet; zeg tot mijn ziel: Ik ben uw Heil."

W.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Paulus´ vrienden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's