Een goede belegging
„Beveel de rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid van dc rijkdom, maar op de levende God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent, om te genieten. Dat zij weldadig zijn, rijk worden in goede werken, gaarne mededelende zijn en gemeenzaam, leggende zichzelf weg tot een schat een goed fundament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen". 1 Timotheüs 6 : 17-19
Aanbeveling voor rijken
Paulus gaat zijn eerste schrijven aan Timotheüs besluiten. Er volgt nog een opdracht in tweevoud. Wij lezen dit keer de eerste van de twee. De apostel heeft daarbij met name de rijke gemeenteleden op het oog. , .Beveel de rijken in deze tegenwoordige wereld dat zij niet hoogmoedig zijn..." Deze opmerking komt intussen niet zomaar uit de lucht vallen. Al eerder in dit hoofdstuk heeft de apostel de rijken aangesproken. In de verzen 9 en 10 werd tegen het rijk willen worden gewaarschuwd, üok werd de geldgierigheid, de geldzucht omschreven als een wortel van alle kwaad.
Als de apostel hier de rijken aanspreekt, is er dus wel van aansluiting sprake bij het voorgaande. Wees Paulus het rijk-willenworden krachtig van dc hand, het rijk-zijn wordt niet veroordeeld. Wel worden ook hier, evenals op vele plaatsen in de Schrift, de gevaren van de rijkdom aangewezen. Beveel de rijken. Paulus zal wel de rijke gemeenteleden op het oog hebben. Zeker toen was er groot verschil binnen de gemeente. In onze tijd en wereld kunnen wij in zekere zin allen tot de rijken worden gerekend. Het stukje wereld dat wij mogen bewonen is op dit punt als 'rijk' te kwalificeren. We hebben ons het vermaan van Paulus' woorden dan ook allen aan te trekken.
In deze tegenwoordige wereld. Zo even (vs 14) had de apostel het over de spoedige komst in heerlijkheid van Christus. Te zijner tijd zal die heerlijkheid vertoond worden. Nu zijn we nog in deze tegenwoordige wereld. Dat geeft tevens de tijdelijkheid en de vergankelijkheid aan van de rijkdom. Je hebt het maar in deze tegenwoordige wereld. Je kan er niets van vast houden en er niets van meenemen. Als aardse rijkdom, geld, goed, mooi wonen ons enig bezit is, rekent God ons straatarm. Beveel de rijken in deze huidige wereld dat ze niet hoogmoedig zijn.
Bezit is macht, horen we soms om ons heen. In de gemeente van toen konden de rijke gemeenteleden zich verheven voelen boven de vele arme gemeenteleden. Geld, bezit, maakt een mens licht ijdel, verwaand. Hij heeft het lek boven. De schaapjes zijn op het droge. Zo makkelijk laten we daardoor anderen verdrinken of zwemmen. Dat ze niet hoogmoedig zijn. Hoog van gedachte, betekent het letterlijk. Een mens heeft niet zoveel nodig om omhoog te gaan. U kent die uitdrukking wel: een veer heeft nog wind nodig maar wij mensen gaan vanzelf naar boven. Hoogmoedig. Hoog in de boom. Boven op het dak. Daar beneden lopen de stakkers, de armen en wij hebben het. Hoog, hoogmoedig, arrogant.
In het geestelijk Koninkrijk van onze Heere en Meester passen deze woorden niet. Hèt standaardwoord is daar, om zo te zeggen: nederig, ootmoedig, klein. Rijken, denk er om: niet hoogmoedig zijn. U bezit uw bezit slechts een kort poosje. Alleen maar in de nü-wereld. Als u niet meer hebt, zult u straks dieper zinken dan wie ook. Zoek een schat in de hemel re verwerven. Stel uw hoop niet op de ongestadigheid van de rijkdom. Ongestadigheid, onzekerheid. Het gaat de apostel hier om de vraag waar wij ons houvast, onze zekerheid in zoeken. Wie het doet in de rijkdom. Die is immer onzeker.
Jezus heeft daar in zijn onderwijs op gewezen. De schatten op de aarde worden verdorven door mot en roest. Dieven zijn er op uit en slaan hun slag. Geldbelegging kan falikant uit de hand lopen. Waardevermindering en inflatie kunnen ons kapitaal danig aantasten. Dat is de 'ongestadigheid', de onzekerheid van de rijkdom. Wel, wie daar-OD zijn hoop bouwt voor de toekomst bouwt op zand, op iets onzekers. Geld heeft in zichzelf geen waarde, maar is onderhevig aan allerlei wisselende factoren. „Wat hem betreft, die op zijn schat betrouwt en al zijn roem op grote rijkdom bouwt, zijn schat behoudt zijn broeder niet in 't leven hij kan daarvoor aan God geen losgeld geven. Hij kan die prijs der ziele dat rantsoen aan God in tijd noch eeuwigheid voldoen. Hij wenst vergeefs hier altoos 't licht te zien en door zijn schat het naar bederf t' ontvlien. 't Is alles wind waar zich zijn hart mee streelt, de mens hoe mild door 't aards geluk bedeeld, hoe hoog in eer, in macht en staat verheven, vergaat als 't vee en derft in 't eind het leven" (Ps. 49 ber.).
Daar hebt u ook volgens het Oude Testament de onzekerheid van de rijkdom. En zoudt ge nu daarop uw hoop bouwen? Nee, er is een betere grond om op te staan en om op te bouwen: op de levende God. Niets en niemand is zo zeker dan de God van alle leven. De God aan wie alle leven ontspringt is ver verheven boven de ongestadigheid van dit tijdelijke leven. Hij heeft en geeft het eeuwige leven. Hij is de Rots der eeuwen. De God bij Wie geen verandering of schaduw van omkering is. Hij heeft de aarde gegrond en de hemelen zijn het werk van Zijn handen. Die zullen vergaan, maar Hij zal staande blijven. Zij zullen als een kleed verouden, maar Hij is Dezelfde en Zijn jaren zullen niet geëindigd worden.
De gelovigen worden opgeroepen op die God hun hoop te stellen. Zalig hij die in dit leven zijn hoop in het hach'lijkst lot vestigt op de Heere zijn God. Welke blikrichting kent ons leven? Lopen we met onze neus over de aarde? Of leven we hemelwaarts gericht. Is het goed onze God? Of is God ons enig goed? Alleen de zegen van de Heere maakt rijk en hij voegt er geen smart bij. God is een gevend God. Een God Die mildelijk geeft, om het met een andere apostel te zeggen (Jacobus). Hier zegt Paulus het zo: God Die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten. Rijkelijk, op een rijke, royale wijze.
God geeft met milde hand. Zo ervaart het geloof dat. Wie Gods Koninkrijk zoekt, krijgt al het andere erbij. Gratis, als een koninklijke gift. De kinderen van het Koninkrijk kennen een zorgend God in hun leven. Zijn leven van Vaders hand. Die rijkelijk verleent. Op die God leert genade onze hoop stellen. We hebben geen karig God maar Eén die rijkelijk verleent. De Schrift legt daar op verschillende plaatsen getuigenis van af. „Geeft en u zal gegeven worden: en goed, neergedrukte en geschudde en overlopende maat zal men in uw schoot geven..." (Lukas 6 : 38a). God laat Zich niet onbetuigd, goed doende van de hemel, ons regen en vruchtbare tijden gevende, vervullende onze harten met spijs en vrolijkheid" (Hfd. 14 : 17). God heet de Vader der lichten van Wie alle goede gave en alle volmaakte gift afkomstig is. Daarom is rijk-zijn volgens dc Schrift niet verkeerd. Hoe gaan we er mee om? Wordt rijkdom onze God? Of blijven we steeds zien: ijkdom komt van God. En God Zelf is onze schat?
Waartoe geeft God Zijn gaven? Alleen maar om te gebruiken? Dat ook, maar hier staat tevens: om te genieten. Dat is een dimensie meer dan gebruiken. Genieten. In een consumptiemaatschappij als de onze verdient dat woord 'genieten' tegelijk wel enige invulling. Genieten wil niet zeggen: ongebreideld en onbeteugeld alles in eigen beheer nemen. Genieten zonder de Gever in het oog te houden kan niet bedoeld zijn. Genieten houdt in oog hebben voor de schoonheid van Gods gaven, de mildheid van Gods geven. Genieten geschiedt eerst recht waar we onze onwaardigheid zijn gaan verstaan. We hebben geen van Gods gaven verdiend. Alwat wij meer hebben dan de dood is genade. Dat te beleven doet eerst recht genieten.
Daar komt bij: in onze wereld ervaren velen het 'rijkelijk geven van God om te genieten' nauwelijks. Ze leven ver onder de armoedegrens. Honger en kommer is hun deel. Wat moet je dan met zo'n tekst? Ik denk dat we hem moeten laten staan als zijnde een geloofsuitspraak. Het is een belijdenis bedoeld als een lofprijzing op Gods werk. Het betreft geen algemeen geldige uitspraak op basis van de huidige realiteit. Gebrek en armoede blijven vreemd aan Gods wezen. In de armoe en honger van velen in de wereld ligt een uitdaging, beter een roeping voor alle rijken Gods milde geven gestalte te geven. Gods recht dient gestalte te krijgen in een verbetering van veler levensomstandigheden. We kunnen niet echt genieten als velen elders kreperen.
En verder, als een gelovige zelf in armoede vervallen is, kan hij daarvan God niet als schuldige aanwijzen. Zijn hoop blijve ook dan op God. Hij hebbe God Gód te laten, ook in de beproeving (Ridderbos).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's