Hebben de eerste christenen ons iets te zeggen?
Occultisme
(2)
Demonen
Demonen! Vrees voor demonen had de Grieks-Romeinse wereld in hoge mate. Het leven werd beheerst door de angst voor onheilbrengende inwerking van alle mogelijke geestelijke machten. Prof. Sizoo wijst er op, dat wanneer Paulus op de Areopagus staat en de Atheners het compliment maakt dat zij zo in elk opzicht zeer godsdienstig zijn, deze woorden ook vertaald kunnen worden met: Ik bemerk dat gij vrees hebt voor demonen." In Hand, 17 : 16 staat dat zijn geest in hem ontstak, ziende dat de stad zo zeer afgodisch was. We zien daarmee opnieuw de nauwe verbinding tussen die beide begrippen. Nu was dit de bevrijdende en verlossende gedachte voor allen die uit dit heidendom kwamen tot Christus: at Hij daar nu boven stond. Ja, dat Hij die machten van demonen, van noodlot, van magie had overwonnen aan het kruis. „En de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd." (Kol. 2 : 15),
Wat een opluchting en een vreugde horen wij bij Tatianus, wiens leven omsingeld was door deze gevaarlijke geestelijke machten, die hij zelf nooit kon overmeesteren. „Gered uit de macht van een menigte heersers en ^0.000 tirannen!" zegt hij.
Triomfantelijk roept hij uit: „Wij zijn niet langer onder het noodlot en in plaats van de bedriegelijke demonen hebben wij een Meester leren kennen die niet bedriegt." Ook Justinus kende uit eigen ervaring de macht van boze en bedriegelijke geesten, de demonen die vijandig staan tegenover God en die wij in het verleden gediend hebben.
„Nu ken ik de kracht van de Helper en Verlosser voor wiens naam alleen al de demonen bang zijn, en op de dag als ze uitgeworpen worden in de naam van Jezus Christus, gekruisigd onder Pontius Pilatus, worden ze verslagen. En zo is het duidelijk voor allen dat Zijn Vader Hem zo grote macht gegeven heeft waardoor de demonen voor Zijn naam moeten wijken."
Christus Triomfator
De christenen, die de rijkdom van deze genadige verlossing kenden, konden niet zwijgen. In hen was een brandende begeerte om ook anderen daarin te doen delen, om anderen uit die banden te bevrijden. Het is dan ook beslist geen grootspraak van Tertullianus, als hij zegt: „Wij doen meer dan de demonen verstoten. Wij overwinnen hen. Eike dag stellen wij hen bloot aan verachting, en werpen hen uit hun slachtoffers uit. Dit is zeer wel bekend bij vele mensen."
Wie waren tot zoiets dan in staat.? „Een christen, " zegt Tertullianus, wie dan ook! En Origenes verhaalt „dat onontwikkelde mensen gewoonlijk dit soort werk doen door gebed, vertrouwen in de naam van Jezus en een korte toespeHng op Zijn geschiedenis." Ook Justinus spreekt niet van een formule, maar zegt „dat dit gebeurde in de naam van deze ware Zoon van God, die de Eerstgeborene is van elk schepsel, die mens werd uit de Maagd, die leed en gekruisigd werd onder Pontius Pilatus, die opstond uit de doden en opvoer ten hemel". Zo werden deze machten dus onderworpen. Door confrontatie met de kern van het Evangelie.
„De kerk verricht niets, " zegt Irenaeus, „door middel van het aanroepen van engelen, of door toverformules of door enige zondige of vreemdsoortige kunst; maar door haar gebeden op te zenden tot de Heere die alle dingen gemaakt heeft, in een reine, oprechte en open geest, en de naam van onze Heere Jezus Christus aanroepende is ze gewend om wonderen te bewerkstelligen ten voordele van de mensheid.
Het is een gave van God aan hen die waarlijk discipelen van Christus zijn. Zij wordt dag aan dag gebruikt ten behoeve van de heidenen." Intussen was er bij die heidenen ook verzet. En spot. „Wie is deze Christus met zijn fabeltjes.? Is hij een gewoon mens.? Een tovenaar.? Werd zijn lichaam door de discipelen weggestolen uit het graf.? "
Hen antwoordde Tertullianus: „Spot zoveel je wilt, maar haal de demonen om met u te spotten! Laat hèn ontkennen dat Christus komende is om elke menselijke ziel te oordelen. Laat hen ontkennen dat zij, veroordeeld in hun goddeloosheid, bewaard worden voor die oordeelsdag." En dan wijst hij hen op een bewogen wijze op Christus als rechter.
Misschien zal iemand zeggen, waren die christenen van de vroege kerk nu eigenlijk niet wat bijgelovig, door de demonen zo'n grote plaats in hun denken te geven.? Het antwoord moet zijn: Nee, in genen dele. Zij ontkenden het bestaan van machten, tronen en overheden niet, maar beleden en leerden dat Christus over hen had getriomfeerd. Zij traden die machten onbevreesd tegemoet.
„De demonen kunnen wel schaden, " zegt Lactantius, „maar alleen die lieden die bang voor hen zijn en niet beschermd worden door de machtige, verheven hand van God."
En, vult Origenes aan: „De christen, de ware christen, die zich onderworpen heeft aan God alleen en aan het Woord zal geen kwaad ondervinden van de demonen, want hij is sterker dan zij!"
Staat u toch nog wat sceptisch tegenover 't gehoorde.? Neem dan de raad van Origenes — de grootste denker in de christelijke kerk vóór Augustinus — ter harte: „Sommige minder intelligente gelovigen denken dat alle menselijke overtredingen voortkomen uit de demonen. Dat zijn de luie christenen, die de verantwoordelijkheid voor hun ondeugden afschuiven. De intelligente mensen moeten notitie nemen van de Schrift en niet veronderstellen dat ze de mogelijkheid dat er kwaad voortkomt uit de demonen, kunnen afschrijven."
Occultisme
In Pergamum woonde een beroemde filosoof, Eusebius. Hij had de eer dat een toekomstige keizer aan zijn voeten zat. Elk college van deze professor werd besloten met een slotrede, gericht tegen de occultisten. Van hun magische praktijken moest hij niets hebben. Van deze man, een onverdacht ge-
tuige dus, bezitten wij een verslag van een bezoek, dat hij eens bracht aan de tempel van de godin Hecate.
„Toen wij daar gekomen waren en de godin begroet hadden, zei Maximus tegen ons: „ga zitten beste vrienden en let op wat er gaat gebeuren en hoe ver ik boven de grote massa uitsteek." Op zijn uitnodiging gingen wij allen zitten en hij verbrandde een korrel wierook en reciteerde voor zichzelf één of andere hymne. Zo'n succes had hij met zijn demonstratie dat het beeld van de godin eerst glimlachte en daarna luid scheen te lachen. Wij waren helemaal beduusd door wat wij gezien hadden, maar hij zei: „laat niemand van jullie zich ongerust maken. Zo meteen zullen ook de fakkels, die de godin in haar hand houdt, gaan branden." Nauwelijks had hij dit gezegd, of de fakkels vlamden op. Op dat moment, bij ons vertrek, waren wij vol bewondering over die theatrale wonderdoener." Deze nuchtere, heidense filosoof met zijn afkeer voor magie zag niettemin met zijn eigen ogen wat het occultisme vermag.
Wij begrijpen dus des te beter, hoe de christenen hier tegenover stonden. Ignatius zegt „dat doordat de Ster Jezus is opgegaan, alle magie was weggesmolten, en elke band van goddeloosheid verdwenen, onkunde verwijderd en het oude koninkrijk vernield."
„Het christelijk wonder staat hoger, veel hoger dan het wonder van de magie; het bedriegt de mensen nooit zoals dat gebeurt bij de magie, het wordt aangewend tot het welzijn, lichamelijk en eeuwig, van hen die het ontvangen, " vult Irenaeus aan.
De astrologie van de horoscooptrekkers wordt vaak in een adem genoemd met de magie. Tertullianus wil er niet veel woorden aan wijden. „Wij weten dat magie en astrologie nauw met elkaar verbonden zijn. Wanneer nu de magie, waarvan de astrologie een onderdeel is, strafbaar is, dan wordt natuurlijk ook het onderdeel veroordeeld."
„Astrologie is een voor christenen verwerpelijk bijgeloof, " zegt Lactantius. Het staat op één lijn met vogelwichelarij, het raadplegen van orakels en gestorvenen, magie en wat er verder voor kwade praktijken door de mensen openlijk of in het geheim worden bedreven."
Vooral in de eerste eeuw nam het geloof in het wonderbaarlijke, het magische een hoge vlucht. Nam het geloof in de goden af, dat in de sterren nam toe. De gedachte dat het lot van enkelingen en staten onafscheidelijk samenhing met de loop der sterren kreeg steeds meer de overhand. Keizer Tiberius is een voorbeeld daarvan. Van hem wordt gezegd: „Hij miste elk diep respekt voor de goden of voor andere religieuze gevoelens, omdat zijn geloof in de astrologie hem ervan overtuigd had, dat de hele wereld geregeerd wordt door het noodlot."
Tatianus waarschuwt voor astrologie. „Het is nauw verbonden met de demonen, zegt hij, wamt zij hebben de leer van het noodlot ingesteld."
Meer dan tegen de afgoden heeft de kerk moeten strijden tegen het daaraan verbonden occultisme. In een geschrift uit het begin van de 2e eeuw worden de christenen gewaarschuwd geen bezwering te uiten en geen tovermiddelen te bereiden.
Wie zich voorbereidde op de doop moest amuletten de deur uit doen. De christenen moeten geen voorwerpen vervaardigen, die men amuletten noemt, waardoor hun zielen geketend worden. Wij hebben bevolen, dat zij, die deze voorwerpen dragen uit de kerk moeten worden gebannen." Een uitspraak van een kerkvergadering in Laodicea.
Augustinus toornt in zijn preken tegen de recepten uit de oude heidense winkel. En liet er op volgen: Wacht u voor de sterrenwichelaars!
wichelaars! Waren die toekomstvoorspellers dan echt geen onschuldige bedriegers, waarover men zich vrolijk maken kon? Constantijn, de eerste christen-keizer zag ze als een groot gevaar en beval dat alle zieners (ingewandschouwers) gedood moesten worden. Hij moet van hun geheimzinnige krachten overtuigd geweest zijn. Sinds hij als jong heidens officier aan het hof van de keizer deze lieden aan het werk gezien had — vruchteloos en in paniek — was hij van één ding nog sterker overtuigd: Zij hadden hun occulte arbeid niet kunnen verrichten omdat daar mensen bij stonden die een andere Heere dienden: christenen.(Wordt vervolgd)Waddinxveen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juli 1986
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juli 1986
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's