Hebben de eerste christenen ons iets te zeggen?
(Slot)
Moderne vraagstukken?
Wij hebben hopelijk inmiddels begrepen, dat allerlei vragen die ons als christenen door het moderne heidendom worden opgedrongen, bij de christenen van de eerste eeuwen wel degelijk bekend waren. Een wereld, waarin de christelijke overheid wegvalt, ziet er heel anders uit, dan wij hier eeuwenlang in het westen gewend waren, hoezeer door allerlei technische ontwikkelingen dat beeld overigens veranderde. Maar die allermodernste vraagstukken dan, van abortus en euthanasie? Ook die waren bekend. „Christenen vernielen hun nakomelingen niet, zegt de Brief aan Diognetes." „Wij zeggen", verhaalt ons Athenagoras, „dat vrouwen die abortieve middelen gebruiken, zich schuldig maken aan moord en aan God rekenschap zullen moeten afleggen over het verwekken van een miskraam". En in ander verband, maar op deze plaats wel zeer toepasselijk, merkt hij op: „Wie nu, die gelooft in de opstanding van de lichamen, zal zichzelf als graf verschaffen?
En in de brief van Barnabas staat: „Gij zult het kind niet doden door een abortus te laten verrichten en evenmin zult ge het doden nadat het geboren is. Gij zult uw handen niet aftrekken van uw zoon of uw dochter, maar vanaf hun jonge jaren zult ge hun dc vreze des Heren leren."
Euthanasie. De romein, die geen uitweg meer zag, opende de aderen en ging heen. Uit welke geest? Hier is de stem van de dichtcr Horatius: „Ik ben verzadigd van het leven, ik verlang niets meer, ik verlaat de dis. hetzij met dolk of vergif." Doch de christenen hadden niet alleen een andere levensstijl, maar bovenal een gans andere stervensstijl. Polycarpus was ook oud. Door een enkel woord te spreken had hij gemakkelijk de dood in de vlammen kunnen ontgaan, om thuis een zachte dood te sterven. Maar wat kreeg de menigte tot hun verbazing te horen uit de mond van de grijsaard? „Zes en tachtig jaren heb ik Hem gediend en nooit heeft Hij mij enig kwaad gedaan. Hoe zou ik dan Hem, mijn Koning, die mij behouden heeft, lasteren? " Christenen verbrandden de lijken van de doden niet; zij droegen hun ontslapenen ten grave.
Zelfs na hun dood. ging er van de christenen een getuigenis uit tot de heidenen. Een grafschrift: „Ik, Petronia, de huisvrouw van een diaken, heb mijn gebeente hier ter ruste gelegd. Laat af van wenen, mijn man en lieve kinderen, want het is niet goed om over iemand, die bij God is, te wenen."
Prediking met de daad
Levensheiliging valt juist dan in het bijzonder op. als het peil in de heidense maatschappij ongewoon laag is en het peil van de kerkleden ongewoon hoog, zoals dat was in de eerste eeuwen. In de leer van de twaalf apostelen, het geschrift uit de 2e eeuw wordt nog eens samengevat, datgene wat christenen niét doen: „U zult niet doden, geen echtbreuk plegen, u niet met jongens afgeven, geen ontucht bedrijven, niet stelen, geen bezweringen uiten, geen tovermiddelen bereiden, geen abortus plegen en geen pasgeborene doden."
In een wereld waarin zelftucht en genotzucht om de voorrang streden heeft de prediking-met-de-daad een diepe indruk gemaakt.
Niet onze gerechtigheden
Wanneer wij als kinderen van de refor-.matie nu al deze dingen horen, dan komt welhaast vanzelf de vraag boven: Hebben die eerste christcnen de brieven van Paulus eigenlijk wel goed begrepen? Sommige schrijvers ontkennen dat dan ook. Wij kunnen nu niet uitvoerig ingaan op wat in de vroege kerk geleerd werd. Maar op een paar dingen wil ik dan graag wijzen. Met de oudste christenen zijn wij één in belijdenis. De geloofsbelijdenis van Nicea en de geloofsvorm van Athanasius. U moet ze maar eens rustig nalezen en daarbij letten op de laatste artikelen. Als het goed is. zijn ze ons echter bekend.
Daarom luisteren we nog even naar twee christenen om te vernemen of ze Paulus hebben verstaan. De eerste is Marcarius, een monnik uit de 4e eeuw.
„Als iemand staat op gerechtigheid en verlossing die eigen werk zijn. en niet de gerechtigheid zoekt van God die de Heere is en die, zoals de apostel zegt „ons tot gerechtigheid en verlossing gemaakt is", dan
werkt hij tevergeefs, en bereikt hij zijn doel niet. Want alie dromen van eigengerechtigheid worden op de laatste dag bewezen niets dan vuile lompen te zijn, zoals de profeet Jesaja zegt: „al onze gerechtigheden zijn als een bezoedeld kleed". Laten we dan smeken en God aanroepen om bekleed te worden „met klederen des heils", Jezus Christus onze Heere, het onuitsprekelijke Licht."
De andere christen is de schrijver van de brief aan Diognetes, de man die zo prachtig heeft geschreven over het anders-zijn van de christenen. Het is, alsof wij hier Luther al horen spreken als hij uitroept: „O kostelijke ruil! O werk Gods, ver boven ons begrip! O zegeningen die alle verwachtingen overtreffen! dat de boosheid van velen verborgen zou worden in één rechtvaardige, en dat de rechtvaardigheid van Eén vele overtreders zou rechtvaardigen!" En dan vervolgt hij: „Hoe zult ge hem liefhebben die u eerst zo lief heeft gehad? En als ge hem liefhebt, dan zult ge een navolger worden van zijn vriendelijkheid.
En vraag u niet af, hoe iemand God kan navolgen. Hij, die de last van zijn naaste draagt, die in enig opzicht méér heeft dan een ander en bereid is die ander daarin te laten delen... hij is een navolger Gods."
. . . een christen te zijn!
Wij zouden de christenen van de vroege kerk dus groot onrecht doen, door hen te verwijten, dat zij Paulus niet hebben begrepen. dat zij geheel vervallen waren tot moralisme. Aangetrokken door dat geheel anders zijn van de christen, kwamen vele heidenen met hen in gesprek. Kwamen zo in aanraking met wat zij beschouwden als „barbaarse geschriften" om dan tot de ontdekking te komen dat het Woord Gods levend en krachtig is. Justinus zegt uiteindelijk niet: Ik ben overtuigd door een christen, maar in een schone lofzang op het Woord (hij noemt het: O vredesbazuin voor de ziel die in oorlog is) roept hij het uit: , , lk ben overwonnen door de goddelijkheid van het onderricht en de macht van het Woord. Komt, en wordt onderwezen. Wordt als ik ben, want eens was ik wat gij nu zijt."
De eerste christenen gingen niet geheel en al op in een heilige levenswandel. Dagelijkse schriftlezing van één of twee uur achtte Origenes nauwelijks voldoende voor een christen. Zij gebruikten Schrift en gebed om anderen voor Christus te winnen. „Bidt zonder ophouden ten behoeve van anderen", is het dringende appèl van Ignatius op zijn gemeente. „Want", zegt hij dan, „dan is er hoop dat ze tot bekering en tot God komen."
En zo, met de Schrift en het gebed als hun voornaamste wapenen, gesteund door hun liefde, hun blakende ijver om anderen het geloof deelachtig te doen worden, en door hun indrukwekkende wijze van leven en sterven zijn deze christenen in het geloof geweest: meer dan overwinnaars.
Gemeete zijn, echt waarlijk christeüjke gemeente zijn blijkt dus alles te maken te hebben met de mate, waarin onze naaste nog bereikbaar is voor het evangelie.
Het was het dagelijks gebed van Ignatius
— kerkvader en martelaar — „dat hij niet maar een christen genaamd zou worden, maar dat hij bevonden zou worden er een te zijn."
Dat zij ook ons gebed.
Waddinxveen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's