Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wandelen als kinderen van het licht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wandelen als kinderen van het licht

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

De heiligheid van Christus

De vorige keer zagen wij dat de heiligheid Gods twee zijden heeft, gericht èn genade, oordeel èn redding. De beide gestalten van de heiligheid Gods vinden niet alleen hun toepassing in de omgang van de Heere met Zijn volk Israël, maar ook hun toespitsing in de persoon van Christus. Christus is dè openbaring van de heilige God in deze wereld. In Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon, komt de heilige God woning maken onder Zijn volk. Hij weet Zich door de Vader geheiligd en in de wereld gezonden (Joh. 10 : 36). Omdat Hij ontvangen is van de Heilige Geest is in Hem de profetie van Jesaja 7 : 14 vervuld: ie de maagd zal zwanger worden en een zoon baren en gij zult zijn Naam heten Immanuël, dat is overgezet zijnde: od met ons (Matth. 1 : 23).

Tussen de heiligheid Gods en de heiligheid van Christus is geen enkel verschil. In Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk, schrijft Paulus in Kolossenzen 2 : 9. Met „al de volheid der Godheid" wordt bedoeld al wat God is en heeft, heel de heerlijkheid van Zijn wezen en deugden. En daar de heiligheid tot Gods Wezen en Gods handelen behoort mogen we zeggen dat Christus de Heilige Gods is.

Aan Hem wordt ten volle duidelijk wat heiligheid Gods is; heiligheid als afstandscheppende werkelijkheid. In Christus wordt openbaar dat de kloof doorloopt tot in de godverlatenheid van het kruis. Maar tegelijk is Hij de Brug die de Heilige God slaat naar het verloren mensengeslacht. En die afstandoverbruggende heiligheid Gods is in Christus zó werkelijk dat Zijn Naam, God met ons, daar getuigenis van aflegt. De verschijning van Christus, de Zoon van God in het vlees gaat boven alle Godsopenbaring, die er de eeuwen door aan is voorafgegaan, uit.

„God heeft zich dikmaals de mens voorgesteld, doch ten dele. Hij heeft Zich ook in andere tijden geopenbaard... Maar in Christus heeft Hij ons Zich geheel uitgedeeld en is Hij ons wezenlijk verschenen" (Calvijn commentaar op Kol. 2 : 9).

Prachtig dat woord uitgedeeld. De genade van de heilige God buigt in Hem het diepste neer. In Lukas 1 : 35 wordt Christus genoemd: et Heilige, dat uit Maria geboren zal worden en Gods Zoon zal genaamd worden. Helaas sluiten velen voor deze Heilige Gods de ogen. Wat zelfs voor demonen ten volle duidelijk is, en door een van de uitgedreven demonen erkend wordt als hij zegt: Laat af wat hebben wij met u te doen, gij Jezus Nazarener? Zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U Wie Gij zijt. namelijk de Heilige Gods."

We gaan nu niet in op de aard van die erkenning. het gaat ons hier alleen maar om het feit van die erkenning als zodanig. Gode zij dank komen ook mensen, zondaren tot erkenning van wie Christus is; nooit echter uit zichzelf, nimmer vanuit vlees en bloed, maar alleen door openbaring van Mijn Vader, Die in de hemelen is, zegt Christus, als antwoord op de belijdenis van Petrus (Matth. 16 : 17).

„De Naam Immanuël", aldus Kohlbrügge, „heeft het volledig inbegrip van het Wezen van God. Een verloren mensheid, zondaren, zondaressen heeft God in Zich opgenomen; in mensen welbehagen, dat betekent Immanuël. Wie kan deze Naam voldoende uitspreken?

Hiertoe behoort wat Salomo uitriep: aar waarlijk zou God bij de mensen wonen? Ziet de hemelen, ja de hemel der hemelen zouden U niet omvatten" (2 Kon. 8 : 27). Salomo wil dus eigenlijk zeggen vanwege de heiligheid Gods kan het niet. En dan vervolgt Kohlbügge: Met ons God" heeft ons tot God gebracht, heeft ons Zijn natuur deelachtig gemaakt, en noemt Zichzelven „De Zoon des mensen", zet ons uit onze nood, verdoemenis, dood en ellende, schuld en straf, en Zichzelven in onze plaats; wordt wat wij zijn, en is zo „met ons Hij" God; zo is stof, aarde en as, opgenomen in heerlijkheid in Hem."

Christus de Heilige Gods wil zeggen; In Christus is zulke volmaaktheid waaraan niets kan worden toegedaan.

Deze heilige Zoon van God heeft de heiligheid Gods ernstig, bloedernstig genomen.

De heilige Christus heiligt Zichzelf

Op grond van Gods zelfopenbaring in Christus is het — zichzelf — heiligen van Christus fundamenteel voor de heiligmaking der gelovigen. Fundamenteel, daar bedoelen we mee: ier ligt de grondslag voor onze heiligmaking. Als ons uitgangspunt voor dit aspect van de heiligheid van Christus luisteren we naar Zijn eigen woord vanuit het hogepriesterlijk gebed: n Ik heilig Mijzelve voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid (Joh. 17 : 19).

Calvijn wijst er op dat deze heiliging door Christus ter hand genomen tot het ganse leven van Christus behoort. Hij heeft geleefd als een Heilige, dè Heilige, in alles volstrekt de Vader toegewijd. Het was zijn leven. Zelf zegt Hij dat het zijn eten en drinken was om de wil van Zijn Vader te volbrengen, om te leven in volle overeenstemming met de heiligheid Gods. Tot het einde van Zijn leven toe heeft Hij het vol kunnen houden dat niemand Hem overtuigen kon van zonde. Nu moet u niet direct denken dat dit voor Christus gemakkelijk was, omdat Hij toch de reine, de zondeloze Zoon van God was. Wie zoiets denkt moet ik wijzen op twee kernachtige uitspraken die u kunt vinden in de brief aan de Hebreeën. Eerst Hebr. 2 : 18.

Want in hetgeen Hij Zelf verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij degenen die verzocht worden te hulp komen. Vervolgens Hebr. 5 : 8. Hoewel Hij de Zoon was nochtans gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen Hij heeft geleden.

Van het eerstgenoemde vers geldt dat de

heilige Jezus, die de broederen in alles gelijk geworden is, doch zonder zonde, de diepten van de verzoekingen heel subjectief, zeg maar eens diep bevindelijk heeft gekend. Satanische bewegingen om God de gehoorzaamheid op te zeggen zijn Hem niet vreemd geweest. Ik wil maar zeggen de verzoekingen zijn voor Christus heel reëel geweest. Meer kunnen en mogen we er niet van zeggen. Maar laat het genoeg zijn om de werkelijkheid daarvan niet te onderschatten. Inschatten is ons niet gegeven, dat heeft Christus zelf gedaan.

Evenmin als het staande blijven in de verzoekingen voor de heilige Christus vanzelfsprekend was, gold dit ook van Zijn gehoorzaamheid. Velen vragen zich dan ook af: moest zelfs Jezus gehoorzaamheid leren? Hij wist toch wat gehoorzaamheid was? Wat je weet hoef je niet meer te leren, zo redeneert ons menselijk verstand.

Met verstandelijk redeneren kunnen wij hier niet volstaan, omdat wij in Hebr. 5 : 8 te doen hebben met wat Paulus in 1 Tim. 3 : 16 de grote verborgenheid, het mysterie der godzaligheid noemt, n.1. dat God geopenbaard is in het vlees.

De tekst uit Hebr. 5 toont ook duidelijk aan dat de gehoorzaamheid van Christus staat in de sfeer van het lijden. „Hij heeft gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden." Het is dat lijden geweest, dat door alle beproevingen heen de ware gehoorzaamheid tegenover God moet leren. Christus is ons mensen daarin gelijk geworden, hoewel Hij de Zoon was, staat er. Ook onder het leren van de gehoorzaamheid bleef Hij Zoon van God. Het moet ons dus helder voor de geest staan „dat ook, als van Jezus' diepe vernedering sprake is, niets wordt teruggenomen, van hetgeen vroeger over de heerlijkheid was gezegd" (F. W. Grosheide, comm. op de Hebreeënbrief).

De gehoorzaamheid die Christus heeft geleerd, doet dus niets af van en komt in geen geval in mindering op Zijn eeuwig Zoonschap. Grosheide gaat dan verder: „Natuurlijk is daarmee voor ons het raadsel niet opgelost. Hoe Hij die Zoon was, en Wiens Gode gelijkheid in het begin van de brief werd uitgesproken, nog gehoorzaamheid had te leren is voor ons niet te verstaan." Ten diepste moeten we Grosheide hierin gelijk geven. We staan hier immers voor het diepe geheimenis van de verhouding van God en mens, die Jezus is ingegaan. Het past ons voor dit geheimenis halt te houden. Maar met inachtneming van dit mysterie Gods wil dit niet zeggen dat we hiermee alles wat er van te zeggen valt, ook metterdaad gezegd hebben. In elk geval moeten we bedenken dat Jezus' ingaan in het diepe geheimenis van de verhouding van God en mens, „voorshands voor Hem een oorzaak van nameloze ontzetting was" (Dr. H. van Oyen in Christus de Hogepriester, comm. op de Hebreeënbrief in de serie „De prediking van het Nieuwe Testament", Callenbach 1939).

Kohlbrügge benadert dit gegeven dat Christus gehoorzaamheid geleerd heeft vanuit het plaatsvervangend lijden van Christus, omdat Hij als Hogepriester onzer belijdenis hetgeen voor ons onmogelijk was, n.1. om de gehoorzaamheid Gods te volbrengen gehoorzaam is geweest tot in de dood, ja de dood van het kruis (Filipp. 2 : 8) Zo is deze gehoorzaamheid een wezenlijk bestanddeel van Zijn vernedering en ontlediging en staat dan ook in strikt verband met het lijden van Christus, met Zijn vernedering tot in de dood. Kohlbrügge zegt dan letterlijk: Christus heeft in onze plaats, als Priester voor ons, in deze verschrikkelijke toestand, waarin het ons onmogelijk is, de wil Gods te doen, wijl wij nu eenmaal Gods wil niet kennen, willen zijn, zodat nochtans zo de wil van God door Hem gedaan is. Christus heeft Zich zo ontledigd, wil de apostel zeggen, dat Hij als Mens in onze plaats, van de aanvang af, in de onmogelijkheid is geweest om Gods wil te doen en te weten; maar juist in zulke toestand heeft Hij de zaak uitgericht, en daaruit vloeit onze zaligheid voort."

Kohlbrügge wil hiermee alle nadruk leggen op het feit dat Christus onze onmogelijkheid om Gods wil te doen als Mens heeft gekend. er in is geweest om zo een barmhartig en medelijdend Hogepriester te willen en te kunnen zijn. Deze onmogelijkheid van Christus mag ons vreemd in de oren klinken, maar daarin komt het er op aan „dat in het vlees hersteld moest worden, w r at vlees bedorven had".

De apostel zegt hier enerzijds dus duidelijk dat Christus de Zoon was, dat Hij God was, volkomen alwetend en volkomen gehoorzaam, gekomen om Gods wil te doen. „Anderzijds" aldus Kohlbrügge weer, „behoorde het mede tot de gehoorzaamheid die Gode wedergebracht moest worden, dat onze Hogepriester die aan God wederbracht in onze toestand"...

Zo worstelt Kohlbrügge met het raadsel van Hebreeën 5 : 8. Laat hij een proeve zien van wat Luther ooit gezegd heeft en wat hij zelf in zijn christologie telkens zozeer heeft benadrukt, „dat wij Christus niet diep genoeg in het vlees kunnen trekken". De plaatsbekleding is echt en voluit plaatsbekleding geweest.

Is nu het raadsel opgelost, het geheim verklaard? Wie zou dat kunnen? Het dient als geheim van de verborgenheid der godzaligheid beleden en aangebeden te worden, dat wil zeggen gelóófd. Christus heeft naar Zijn Mensheid stap voor stap, kennis bekomen van de wil van God, en Hij heeft Zich onafgebroken van de wenken en onderrichtingen Zijns Vaders afhankelijk gevoeld. Deze afhankelijkheid heeft Hij ten diepste beleden in Zijn doodstrijd in Gethsemané toen hij tot drie keer toe neerknielde en bad: „Indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan, doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede." Zo heeft Hij gehoorzaamheid geleerd van Zijn Vader, zodat Hij dag aan dag, schrede voor schrede, het niet in de hand gehad heeft, het niet bepaald heeft, het ook niet geweten heeft, wat Hij te doen had; Hij is veelmeer, zoals uit Zijn gebeden te zien is, geheel afhankelijk gebleven van Zijn Vader. Naarmate Hij gedreven werd door de Geest des Vaders, ging Hij, rustte Hij; Hij vroeg er niet naar, of

daaruit goed of kwaad voor Hemzelf zou voortspruiten. Hij had het Woord des Vaders voor Zich, daaruit leerde Hij Zijn wil kennen, dienovereenkomstig wandelde Hij. Maar bij elke schrede, die Hij deed, gevoelde Hij Zich verlaten, aan de machten der hel prijsgegeven".

Daar wijst ook het zevende vers van Hebreeën 5 ons heen als we van Christus lezen: ie in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Degene, Die Hem uit de dood kon verlossen, met sterke roepingen en tranen geofferd heeft en verhoord is uit de vreze... Zó heeft Christus de werkelijkheid van onze onmogelijkheid om de wil van God te doen ervaren en gedragen, zo richtte Hij de gehoorzaamheid weder op, zo leerde Hij gehoorzaamheid. De Zoon van God is zo werkelijk geheel mens geworden en diep in het leven der mensen ingedaald. „Hij de Zoon, is voor korte tijd zelfs beneden de engelen gesteld (Hebr. 2 : 9) en is „in alle dingen gelijk wij, d.w.z. op gelijke wijze verzocht geweest (Hebr. 4 : 15). Ook in zijn aards bestaan kwam, als bij de mensen, voortdurend het gevaar nabij, dat de goede, gehoorzame verhouding tot God zou worden bedorven" (G. Sevester, De Christologie van het Nieuwe Testament, 1946, blz. 257).

„Het leed, de verzoekingen der zonde, de angst van zwakke mensen, de vrees voor de dood, dat alles is voor Hem een felle realiteit geweest en Hij heeft het geheel moeten doorstrijden. Hij heeft Zich door de diepten van het lijden heengeworsteld, en Hij heeft de volledige ervaring van de bitterheid van de dood gekend. Als een zwakke mens heeft de Zoon Gods midden in het leven der mensen gestaan. Zo nauw is Hij daarmee verbonden, dat Hij Zich niet schaamt de mensen Zijn broeders te noemen (Hebr. 2 : 11, 12) (Idem blz. 258).

Zo mag het geloof in Christus geloven en Hem belijden als Degene die Zichzelf voor ons heeft geheiligd, de Heilige Jezus, mij ten leven, tot heiligmaking Mij gegeven. Hoe dierbaar is Hij in heiligheid (Naar Jodocus van Lodesteijn).

Want het ontga onze lezers niet dat alles wat in dit opzicht van Christus gezegd wordt uitloopt op: n geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak van eeuwige zaligheid geworden. (Hebr. 5:9). Christus is dus Zelf geheiligd en hééft Zichzelf geheiligd. En Hij die heiligt, en zij die geheiligd worden, zijn allen uit Eén. hebben hun oorsprong in God gemeen (Hebr. 2 : 11). Aldus ligt de oorzaak van onze heiligmaking in Christus die getuigt: n Ik heilig Mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd zijn in waarheid (Joh. 17 : 19). Dit is dan de heiligheid van de Heilige Zoon des Vaders.

W.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Wandelen als kinderen van het licht

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's