Belÿdenis en vergiffenis
Mijn zonde maakte ik U bekend, en myn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: k zal belydenis van myn overtredingen den voor de HEERE: n Gy vergaaft de ongerechtigheid myner zonde. Psalm 32 : 5
Verzwegen zonden
In deze psalm wil David ons iets leren. Hij is hier de onderwijzer die zijn leerlingen wat wil meegeven. Een onderwijzing van David.
In het eerste vers al zet David fors en breed het thema van zijn onderwijzing in. Geluk, echt geluk is te vinden in de vergeving van zonden. Als de schuld niet meer geldt voor God. Als de zonde niet meer als een vurige aanklacht staat te branden voor Zijn heilig Aangezicht dan is het pas echt goed, helemaal goed, eeuwig goed. In verschillende bewoordingen zingt hij ervan. Het is ook niet met één woord gezegd wat zonde is. Evenmin wat vergeving is. Daar raak je nog minder gauw over uitgepraat en uitgezongen.
Is dat voor ons ook het hoogste geluk.? We zullen in ieder geval moeten zeggen dat het in het ware geloof daarover gaat. Het ware geloof kan niet opgaan in de thema's ziekte en gezondheid of zorgen en uitreddingen. Ze hebben zeker hun plaats in het leven van het geloof, maar als het gaat over de kern dan is dat toch de vergeving der zonden.
David prijst een ieder gelukkig die leven mag uit het wonder van de vergeving. Hij doet dat niet zomaar. Het is voor hem geen lesje dat er nu eenmaal bij hoort. En dat hij daarom ook afdraait. Nee, hij heeft alle reden om zo hoog van de vergeving der zonden op te geven. Hij weet uit zijn eigen ervaring van de geweldige bevrijding die de vergeving der zonden betekent. Nee, hij was daar nog zo maar niet aan toe. Niet dat de HEERE niet gewillig genoeg was om hem de zonden te vergeven. Als het daarover gaat zou David alleen maar van de HEERE willen zeggen dat Hij gaarne vergevend is en van grote goedertierenheid. Nee, dat lag aan David zelf. Het was zijn eigen schuld. David wilde niet buigen, niet belijden. Hij wilde niet erkennen dat het helemaal verkeerd was geweest wat hij had gedaan.
e Het is niet helemaal duidelijk waar we konkreet aan moeten denken. Mogelijk toch wel aan die verdrietige zonde met Bathseba, die tenslotte zelfs leidde tot de verkapte moord op haar man Uria. Dat heeft David een vol jaar lang onder zich gehouden. Het heeft een jaar geduurd voordat hij tot de ootmoedige belijdenis kwam: Tegen U, U alleen heb ik gezondigd en gedaan wat kwaad is in Uw ogen.
Al die tijd heeft hij gezwegen. Al die tijd heeft z'n geweten hem aangeklaagd. Nu eens stil, als een zacht gefluister." David je bent een overspeler en een moordenaar. Dan weer luid in een felle aanklacht: Wat heb je gedaan. De HEERE kan nooit meer naar je omzien. Hoe durf je nog te bidden.? Maar David had gezwegen. Hij had het van zich af gegooid. Hij wilde niet luisteren. Hij wilde niet buigen. Misschien heeft hij afleiding gezocht, misschien heeft hij zich op z'n werk gestort. Als hij maar vergeten kon. Als hij maar niet hoefde te luisteren naar die stem van binnen.
Misschien kennen we het wel. In de eerste ontdekking. Maar daar blijft het niet bij. We zien het aan David. We vallen telkens weer in zonden. En we zijn ook telkens weer te koppig om het toe te geven dat het helemaal verkeerd is wat we hebben gedaan. We willen niet buigen voor God. We praten onze verkeerde houding goed. Een mens kan nu eenmaal niet in alles volmaakt zijn. En je moet toch ook leven.
Eerlijk zegt David hier: Ik zweeg. Ik wilde er niet over praten. Ik wilde er niet over praten met G^. Niet met Hem in het reine komen. Ik verzette mij tegen Hem met hand en tand. En heel eerlijk zegt David ook hoe hij het daaronder gehad heeft. Heel moeilijk. Dat zwijgen heeft alleen maar ellende en narigheid gebracht. Hij is er bijna in gestikt. We lezen z'n beenderen werden verouderd in z'n brullen de ganse dag. Het is voor hem een tijd geweest van innerlijke en waarschijnlijk ook van uiterlijke ellende.
Het brengt geen rust als we de zonde verzwijgen voor de HEERE. De schuld blijft van binnen knagen, de onrust woelen en wroeten. Zeker, soms lijkt het even of we vergeten hebben. Maar dan ineens, in een slapeloze nacht of onder een preek, staat het weer levensgroot voor ons. We zouden wel willen vluchten, maar kunnen niet.
'Dat is de eerste onderwijzing van David hier. En laat u zich daar toch in onderwijzen! Belijd de HEERE uw zonden! Zeg het eerlijk, in de stilte van de binnenkamer, of van het veld of waar dan ook: HEERE ik heb gezondigd en gedaan wat kwaad is in Uw ogen.
Ja, zegt u misschien, maar daar zal dan ook voor mij zo'n zware weg als bij David voor nodig zijn. Maar dat staat toch nergens in de Bijbel. Er staat wel in de Bijbel en nog wel in deze psalm: Laat zulk een dwang voor u niet nodig wezen. De HEERE zegt: Keert weder, gij afkerige kinderen en Ik zal uw afkeringen genezen.
Belijdenis
Dat wederkeren kwam er bij David tenslotte ook. In onze tekst lezen we ook nog van een zeker voornemen. David heeft eerst bij zichzelf gezegd: Ik zal belijdenis doen van mijn overtredingen voor de HEERE. Door alles heen is de weerstand van David langzaam maar zeker toch gebroken. Hij ging inzien dat het het beste was om terug te keren tot God. Toen is Nathan gekomen met zijn ontdekkende prediking: Gij zijt die man. Dat heeft de laatste stoot gegeven.
Wat een goede zaak, als dat er tenslotte uitkomt. Als de redeneringen stil vallen en we bij ons zelf zeggen: Ik zal het de HEERE belijden. Dat is een goede zaak, als het dan maar niet blijft bij goede voornemens, als we ze ook maar uitvoeren. Als we maar op onze knieën terecht komen in de oprechte belijdenis van al onze zonden. En dan is het nog wel eens zo dat de profetie de laatste stoot moet geven. De profetie, zegt u.? Moet er dan net als bij David een profeet naar ons toekomen.? Dat kan. Waarom zou een medechristen u niet wijzen op het zondige van uw gedrag.?
Maar afgezien daarvan, elke zondag komt de profetie Gods tot ons. Die wil ons op onze knieën brengen voor God. En dan moet alles eruit. Dan kunnen we ook niets meer achter houden. David zegt ervan: Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid
bedekte ik niet. Hij kon niets meer wegstoppen. Hij goot zijn hart uit voor God.
Soms willen we een enkele zonde wel toegeven. Niemand is immers volmaakt. Maar we houden nog zoveel achter. Het laatste komt er niet uit voor God. Er is nog bedrog in onze geest. We koesteren nog iets. Dat willen we niet kwijt. We beseffen best dat als we het belijden, we er ook niet mee voort kunnen. Dan moet het ook bestreden worden. En dat willen we nu juist niet. We zijn veel te zeer aan bepaalde zonden gehecht. En daarom laten we dat er buiten, we zwijgen erover.
Wie de HEERE vreest, kan er soms bang van worden. De dichter van psalm 19 bad: Reinig mij van mijn verborgen afdwalingen. Juist daarom zullen we altijd weer ons stellen onder het Woord. Zo wordt ons hart leeggeschrapt. Zo komt het wel aan het licht. Wie de schijnwerper van Gods Woord over Zijn leven laat stralen komt er wel achter en komt er wel onder. Dan moet alles er uit. Tot het laatste toe. Dan worden niet alleen beleden de verkeerde daden, maar ook erkend en beleden dat ze zo verkeerd zijn. Zo opstandig zoals het woord in de grondtekst aangeeft. Dan eindigen wij in het stof van de ootmoed voor God.
Nee, dat staat er eigenlijk niet. Er staat niet „voor God" in onze tekst. Er staat „voor de HEERE".
Dat is opmerkelijk genoeg. De HEERE is immers de God, van het verbond. Op Hem heeft David ondanks alles betrekking. Juist omdat hij de HEERE heeft leren kennen als de HEERE, valt hij in berouw en ootmoed voor Hem neer. Als een kind dat het niet langer tegen vader en moeder, die zoveel van hem houden, uit kan houden.
Bij onze eerste gang naar God zal dat nog niet zo sterk leven. En toch, ook dan ontbreekt het niet. Anders zouden we toch van Hem wegvluchten. Maar ondanks alles wat tegen ons getuigt is er toch iets wat ons aantrekt, ons naar Hem toetrekt. En in het leven van het geloof wordt dat steeds helderder. Het is geen vreemde God die wij onze zonden belijden. Het is de HEERE. Ik zal belijdenis doen van mijn overtredingen voor de HEERE. Juist daarom is de zonde ook zo'n bitter ding. We moeten er mee voor onze goede God verschijnen. En toch kunnen we en willen we ook niet anders meer. En daarom moet alles er uit. Alles van onze zonde. Alles van onze schuld.
Vergiffenis
Dan blijft de vergeving ook niet uit. In Spreuken 28 : 13 lezen we: ie zijn overtredingen bedekt zal niet voorspoedig zijn. maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen. En de apostel Johannes schrijft in z'n eerste brief: ndien wij onze zonden belijden, God is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeeft en ons reinigt van alle ongerechtigheid. De HEERE is immers gaarne vergevend en groot van goedertierenheid. Om zo te zeggen: ij vergeeft niet met een zuur gezicht. Zo doen wij mensen onder elkaar nog wel eens. Dan kan het er amper af. We doen het meer, omdat we voelen dat het moet, dan dat we er van harte achter staan. Maar de HEERE vergeeft graag. Denkt u maar aan de geschiedenis van de verloren zoon. Z'n vader stond elke dag op de uitkijk of hij er al aan kwam. Zo staat de HEERE op de uitkijk of u ook er al en weer aankomt. Ja, Hij roept ons, Hij lokt ons haast naar Zich toe. Hij zegt: omt dan. komt toch en laat ons samen richten; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren ze rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.
Het enige wat er voor nodig is, is dat we onze knieën buigen. En laten we dan goed bedenken hoe het met onze belijdenis staat. Dat is op geen enkele manier de voorwaarde voor de vergeving. En evenmin de grond. Het valt in ons tekstvers op hoe abrupt het op elkaar volgt. Ik beleed mijn zonden. Gij vergaaft. Er staat niet: Ik beleed mijn zonden en daarom hebt Gij mij vergeven.
Er zitten soms mensen in die strik verward. Ze zijn maar bezig met hun berouw. Dat moet diep en ernstig genoeg zijn. Maar God geeft ons niet eerst een voldoende voor onze zondekennis om op grond daarvan onze zonden te vergeven. Wat zijn we dan nog gericht op onszelf. We zijn drukker aan onze zondekennis dan aan onze zonden waarmee we ondertussen de HEERE maar verdriet blijven doen. Neen, God vergeeft iedere zondaar die tot Hem komt in ootmoed en berouw. Dat berouw is voorwaarde noch grond. Het is hoogstens de weg waarin de HEERE de zonden vergeeft. Een voldoende halen we nooit voor ons geestelijke leven. Dat hoeft ook niet. Onze Heiland, de Heere Jezus Christus heeft die voldoende allang gehaald. Dat is de grond, dat is de enige grond voor de vergeving van onze zonden.
Daarom is die overgang tussen belijdenis en vergiffenis zo abrupt. Daar kan van ons uit niets tussen. Daar heeft God Zijn eigen Zoon tussen gezet. Diens bloed reinigt van alle zonden. En wie op Hem vertrouwt, zoals Hij in het evangelie tot ons komt, mag het weten: Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonden.
'k Bekend' o HEER', aan U oprecht mijn zonden; 'k Verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden. Maar ik beleed na ernstig overleg Mijn boze daan: Gij naamt die gunstig weg. Die zal tot U een ieder van de vromen In vindenstijd met ootmoed smekend komen. Een zee van ramp moog' met haar golven slaan. Hoe hoog zij ga, zij raakt hem zelfs niet aan.
K.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's