Gods knecht
Ziet, Mijn Knecht, Die Ik ondersteun. Mijn Uitverkorene, in Wie Mijn ziel een w behagen heeft! Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven; Hij zal het recht de heidene voortbrengen. Hy zal niet schreeuwen, noch Zijn stem verheffen, noch Zijn stem op de straat ho laten. Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hy niet blussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen, Jesaja 42 : 1—
Zijn Persoon
Advent, dat wil verwachting verwekken. Maar dan moet er wel reden zijn. Grond. Van een vaag gevoel kunnen we tenslotte niet leven. Die ebt weer weg, die geeft geen houvast. Onder het Oude Verbond vond de verwachting van het volk van Israël haar houvast in de belofte des HEEREN. Met Zijn genadige belofte van heil en zegen kwam Hij telkens weer tot Zijn volk. En dat juist als het er met Israël hopeloos voor stond. Hopeloos vanwege eigen zonde en schuld. Zo is het in het paradijs al begonnen. Zo is het ook in dit tekstgedeelte. Die situatie is die van de ballingschap. Nu lijkt het wel voorgoed uit tussen de HEERE en Zijn volk. Nu hebben ze het te bont gemaakt. Nu lijkt het oordeel definitief.
En toch, ook in deze donkere nacht van gericht, ontsteekt God de HEERE de lamp van Zijn ontferming. Er zal nog terugkeer zijn. Er zal nog zegen zijn. De Perzische koning Kores zal een middel in Gods hand zijn om Israël weer in haar land te doen wonen. Kores is Gods knecht. Gods Gezalfde. Maar dan reiken de woorden van de profeet, die dat heil aan het volk mag verkondigen, verder. Boven de figuur van Kores tekent zich voor zijn geestesoog de andere knecht Gods af. De ware knecht Gods, de Messias, die komen zou.
Ziet Mijn Knecht, zo begint onze tekst. De HEERE stelt Hem als het ware aan ons voor. Hij vraagt aandacht voor Hem. Hij presenteert Hem. We kunnen ons daarbij een koning voorstellen, die een onderkoning voorstelt aan zijn hof, maar ook verder aan heel het volk. Ieder moet goed weten, dat deze nu voortaan de belangrijkste dienaar is.
De HEERE ondersteunt Hem. Dat hoeft nog niet te zien op steun, die Hij nodig zou hebben. Terwijl Hij Hem voorstelt, houdt de HEERE Hem bij de arm. Zo stelt Hij Hem officieel voor. Hij is de Uitverkorene. Niemand anders kon tenslotte dat grote werk vervullen van het heil en de zaligheid. Geen volk, geen mens, geen engel. In Jesaja 59 lezen we dat de HEERE omzag en dat er niemand was. En Hij ontzette zich. Daarom heeft Zijn arm Hem heil gebracht. Zijn knecht. Zijn uitverkorene.
. En Hij heeft Hem niet alleen uit al de anderen uitgekozen, ook gaat Zijn persoonlijke liefde naar Hem uit. Hij voelt Zich innerlijk aan Hem verbonden. In Hem had Gods ziel een welbehagen. Zoals wij het horen bij de Jordaan, als de Heere Jezus gedoopt is: Deze is Mijri Zoon, Mijn Geliefde in Welke Ik mijn welbehagen heb. Of zoals we elders vinden in de Bijbel: Deze is Mijn geliefde Zoon.
Dat kon Israël niet zijn, dat kunnen wij nooit meer zijn. God kan in ons geen behagen meer hebben. Wij hebben behagen gevonden in de vader der leugen van den beginne. We hebben de zonde lief. Voor ons' blijft slechts mishagen over. Het mishagen Gods. Dat is onze nood en ellende, onze verlorenheid. Wie dat leerde erkennen en bevond als diepste levensnood, die kan niet meer zonder. U hijgt naar Gods gunst. Nergens anders is die te vinden dan in de Knecht: Zie Mijn Knecht in Wie Mijn ziel een welbehagen heeft. Dat welbehagen Gods heeft Zich geconcentreerd op Christus. En vanuit Hem spreidt het zich als een lichtbundel over allen, die Hem verwachten. Als u om Gods gunst verlegen zit, Gods liefde, Gods glimlach, luidt het: Zie Mijn Knecht.
Zie Mijn Knecht. In Hem is Mijn welbehagen. Hem geef Ik Mijn Geest. Zo heeft Jesaja al eerder over Hem gesproken: Op Hem zal de Geest des HEEREN zijn. En zelf dient Hij zich aan met: De Geest des Heeren HEEREN is op Mij omdat de HEERE Mij gezalfd heeft.
En weer denken we aan wat er gebeurde bij Jezus' doop in de Jordaan. De Geest daalde op Hem neer in de gedaante van een duif. Jezus is vol van de Geest des Vaders. Die heeft Hem geleid en gedragen bij Zijn werk, die heeft kracht en inzicht gegeven om de wil van de Vader te doen tot in het laatste van de dood. En als Hij verhoogd is door de dood heen, mag Hij de gave van de Geest ook uitdelen en het wordt Pinksteren. En al weer worden wij naar Jezus verwezen, wij geestelozen. Het holle vat van ons leven vindt vervulling bij Hem. Hij geeft de Geest niet met mate.
Zijn werk
Niet allen over de Persoon van Christus en over Zijn bijzondere verhouding tot de Vader worden we hier onderwezen, het gaat ook over Zijn werk. In vers 1 lezen we: Hij zal het recht de heidenen voortbrengen. En in vers 3 lezen we erbij in waarheid. In daarheid of getrouwheid zal de Knecht des HEEREN het recht van God onder de heidenen, de volken uitdragen. Dat zal Zijn werk zijn.
In Jesaja 40 horen we het volk Israël klagen: Onze weg is voor de HEERE verborgen en ons recht gaat aan God voorbij! Maar, zegt u, hoe konden ze dat nu ooit zeggen.? Ze hadden toch geen recht meer. Ze hadden toch alles verbeurd en verzondigd! Het was toch recht, dat de HEERE nooit meer naar hem omzag.? Ongetwijfeld. En daar wilden de vromen onder het volk ook niets aan af doen. Leest u maar eens het gebed van een Daniël en een Nehemia. Daar klinkt de ootmoed van het „HEERE wij
hebben gezondigd", ons tegen. Maar is er dan toch nog recht? Ja, genaderecht! Zo hadden de vromen onder Israël de HEERE toch ook leren kennen als een God van genade en trouw. Die Zijn verbond en Zijn weldadigheden houdt tot in het duizendste geslacht. En hoe was het nu? Was dat er nu ook niet? Was God niet meer de God van Zijn verbond? Had Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten? Was er geen recht voor Zijn volk? Geen genaderecht?
En wat is dan het antwoord? Ziet, Mijn knecht! Hij zal het recht onder heidenen voortbrengen in waarheid. Hij zal laten zien wat genaderecht is en dan niet alleen aan Israël, maar aan al de volkeren. Hij zal dat uitbrengen. Ja, Hij zal dat tot stand brengen. En opnieuw zien wij niemand dan Jezus alleen. Paulus roemt: Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden in Christus Jezus. Hij heeft het recht van God volbracht. Hij heeft de schuld betaald. Hij heeft verzoening en vrede verworven voor zondaren. Wat de gerechtigheid Gods is in haar dodende redikaliteit zien wij als Jezus sterft in angst en pijn. Wat de gerechtigheid Gods is in haar levenwekkende en reddende genade zien wij en vinden wij in Hem.
Hij zal het recht voortbrengen. Dat red ik niet, dat red ik nooit. Onder dat recht van God blijft voor mij alleen de dood over. Zie, Mijn Knecht, zegt de HEERE. Mijn Zoon. Mijn Geliefde, Ik heb Hem gegeven opdat een ieder die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.
Hij brengt het recht voort in waarheid, dat is in getrouwheid. Zo waar en zo getrouw dat Hij het zich de dood laat kosten en Zich overgeeft tot in de bitterste en smadelijke dood van het kruis.
De Kanttekeningen van de Statenvertaling wijzen hier ook nog op de prediking van het evangelie. Het genaderecht, dat in Christus vervuld is, wordt in het evangelie uitgedragen onder de heidenen. Dat is tenslotte niet maar een werk van mensen. Dat is het werk van de knecht des HEEREN. Het welbehagen des HEEREN gaat door Zijn hand gelukkig voort. Die voortgang is de voortgang van de prediking. Jezus leeft en de gerechtigheid die Hij heeft verworven deelt Hij uit in de bediening der verzoening.
Zijn optreden
Er wordt in de tekst ook nog gezegd hoe de Knecht Gods optreedt. En dat is bescheiden en stil, fijnzinnig en teer. Bescheiden en stil. Dat is dan wel helemaal anders dan het in de wereld toegaat. Daar geldt: reklame maken, lawaaierig de aandacht vestigen op jezelf. Zorgen dat je indruk maakt. Dan krijg je de mensen achter je aan. Van de knecht des HEEREN wordt gezegd: Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem verheffen, noch Zijn stem op de straat horen laten. Geen geschreeuw, geen reklame. Geen grote en indrukwekkende dingen. Hij gaat stil Zijn gang, onopvallend, ja haast verborgen.
De evangelist Mattheüs haalt dit woord aan als de Heere Jezus in Galilea vele zieken heeft genezen en ze verbiedt om er over te spreken. Hij wil geen reklame. Dat kenmerkte het ganse leven van de Heere Jezus op aarde. Hij werd niet geboren in een paleis te Jeruzalem. Maar in een stal in een van de kleinste steden van Juda. Zonder veel koninklijke pracht en praal trok hij het land door met z'n discipelen. En als ze Hem koning willen maken onttrekt Hij Zich. Zelfs als Hij Zich als koning Jeruzalem laat binnenvoeren is er geen uiterlijk vertoon en komt er geen revolutie in de straten van Jeruzalem, maar worden in de tempel zieken genezen en beginnen wat onnozele kinderen te zingen.
Dat is Jezus, de Knecht Gods ten voeten uit. Zo gaat Hij Zijn gang tot op Golgotha toe. Wat daar gebeurt gaat aan de ogen en de harten van de mensen voorbij. Dat Hij daar hangt, beladen met de zonden van het ganse menselijke geslacht, vermoeden de soldaten niet. De Schriftgeleerden erkennen het niet en Zijn discipelen begrijpen het niet. Hij verheft Zijn stem niet. Hij doet Zijn werk. Zijn verborgen werk van schulddelging en verzoening. Op Golgotha brengt Hij haast ongemerkt het recht voor de heidenen voort.
Zo is Jezus, zo is God Zelf gemeten aan de maat van de wereld, een God, Die zich verborgen houdt. Die een stille gang gaat. De gang van Zijn Woord. Dat lijkt allemaal niet veel bijzonders. Het valt u eigenlijk wat tegen. U zou liever wat anders willen. Iets wat meer indruk maakt op uzelf en anderen. Intussen gaat de Knecht wel Zijn gang en werkt Hij wel met Zijn stille kracht. Niet door kracht, noch door geweld, maar door Zijn Geest zal het geschieden. En dan gaat zomaar het woord van het evangelie leven in het hart van een man en een vrouw, die er eerst niet om gaf. Dan kan een jongen een meisje met dat verkeerde, dat verdraaide in zijn en haar leven niet meer verder. Dan worden mensen onrustig totdat ze rust vinden in God.
Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem op de straten horen laten. Jezus' stem is stil en zacht. Het is de stille fluistering van het evangelie. Als al het andere stil valt in mijn leven mag ik de stem van Zijn liefde horen. Dan raakt een blijde ontroering mijn hart en leven en vult het met het diep geheim van Zijn liefde.
Er is nog iets te melden van het optreden van de Knecht Gods. Het is niet alleen stil en bescheiden, het is ook fijnzinig en teer. Dat wordt uitgedrukt in het bekende beeld van het gekrookte riet en de rokende vlaswiek. U moet daarbij denken aan een rietstengel die geknakt neerhangt. Hij is nog niet verbroken, wel geknakt. Eigenlijk is zo'n rietstengel nergens goed meer voor. Hij kan verbroken worden en weggegooid. Niemand heeft er nog wat aan. Het tweede beeld ligt in dezelfde lijn. U moet zich dan een olielampje voorstellen. Zo'n lampje was gevuld met olie en daarop dreef een pitje van ineengedraaid vlas. Als de olie op was begon zo'n pit te walmen en doofde tenslotte uit. Hier gaat het om een lampje dat bijna uit is. De pit gloeit nog een heel klein beetje, maar er is geen redden meer aan. De olie is op, het lampje gaat onherroepelijk uit.
Om wie gaat het nu in dat beeld? Allereerst kunnen we denken aan het volk Israël. Daar is ook niet veel meer van overgebleven. Op een andere plaats zegt de profeet: Een nachthutje in de komkommerhof. Het ligt onder het misnoegen van God. Het lijdt onder de kwade gevolgen van Zijn toorn. Het is in ballingschap. Het kan eigenlijk alleen nog maat verder ondergaan in de nacht van Gods gericht.
En dan zegt de HEERE: Zie Mijn Knecht. Hij zal het gekrookte riet niet verbreken. Hij zal de rokende vlaswiek niet uitblussen. Hij is anders. Hij wendt Zich niet onverschillig van het kleine en zwakke af. Hij zegt niet: Het is toch waardeloos, de moeite niet waard om naar om te zien. Integendeel. Hij wendt Zijn hand tot de kleinen. Hij ziet op de armen en op de verslagene van Geest. Het geknakte riet verbreekt Hij niet, de rokende vlaswiek dooft Hij niet uit.
Nog steeds niet. Wat kan ook nu dat riet van ons geloof geknakt neerhangen. Het lampje bijna gedoofd zijn. Mensen treden dan soms ruw en hard op. Het is allemaal niets met jou. Jouw geloof is geen knip voor de neus waard. De knecht Gods doet zo niet. Hij kent de aanvechting en de strijd. Hij is in alle dingen gelijk als wij verzocht geweest. Hij is een Hogepriester, die met ons medelijden kan hebben en ook heeft. Hij gooit u met al uw getob niet weg. Hij blaast de lamp van uw geloof niet uit. Integendeel. De lammeren zal Hij in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen, de zogenden zal Hij zachtjes leiden. Hij troost 't hart, dat schreiend tot Hem vlucht. Hij geneest en heelt. Hij wakkert de vlam van het geloof weer aan. Het vuur van Zijn Geest dooft niet uit. Hij doet ons opleven en zingen van 't heil dat nooit vergaat.
Zie Mijn Knecht. Zo is nu de Heere Jezus Christus. Wat is dat wonderlijk en groot. Naar Hem mocht Israël uitzien. In dat Woord van Hem mocht Israël verwachting vinden en hoop. Wij mogen het vervuld weten in de komst van de Heere Jezus Christus. Die komst gaan we vieren. Dat kan niet beter dan door als geknakte rieten en rokende vlaspitten bij Hem te schuilen. Of anders gezegd in de armoede van ons verloren leven te hopen op Hem, zoals Hij in Zijn Woord tot ons komt. Dan wordt het Kerstfeest in mijn hart en leven. Want het gekrookte riet verbreekt Hij niet, de rokende vlaswiek dooft Hij niet uit.
Geen vader sloeg met groter mededogen Op teder kroost ooit zijn ontfermend' ogen. Dan Isrels HEER' op ieder, die Hem vreest. Hij weet wat van Zijn maaksel zij te wachten, Hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten,
En dat wij stof van jongsaf zijn geweest.
K.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's