Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Noach

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Noach

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(23) „En deze zyn de geboorten van Terah: erah gewon Abram, Nahqr en Haran..." Genesis 11 : 10—32

We naderen de afsluiting van de geschiedenis van Noach. Strikt genomen gaat het in Genesis 11 al niet meer over Noach. We horen van de geboorten van Sem, één van Noachs zonen. En in de namenrij, die als „de geboorten van Sem" ons in de oren klinkt vernemen we nu de naam van Abram. En deze naam is het, die doorklinken zal w door de Schriften heen, door de geschiedenis heen, door onze dagen heen. De geschiedenis van Noach wordt besloten met het komen van Abram in de geschiedenis.

„Deze zijn de geboorten van Sem...", zo luidt de inzet van de tekst, die nu onze aandacht vraagt. Meerdere keren hoorden we door de eerste hoofdstukken van het eerste bijbelboek deze kenmerkende toon: dit zijn de geboorten, de verwekkingen. En nu dan de verwekkingen van Sem. Zijn naam betekent, zoals we hoorden, eenvoudig: de naam. Niet meer. Minder ook niet. Sem verwijst in zijn simpele naam naar de Naam van de Eeuwige. En de geboorten van Sem gaan via Arfachsad, van wie we eerder te horen kregen, dat in zijn lenden Israël verscholen ligt. Maar dan zo verborgen, dat het tegenbeeld, de geweldige Nimrod, ook op geweldig angstaanjagende wijze zichtbaar is. Sem gewon Arfachsad... En dan volgen de namen, van Sem tot Terah, de vader van Abram...

Zulk een namengalerij ging in Genesis 5 en Genesis 10 ook al aan ons oog voorbij, en wellicht voorbij aan ons oor. Op zijn

minst opmerkelijk is, dat nu in Genesis 11 niet het totaal aantal levensjaren van elk der genoemden wordt vermeld, en dat ook niet na ieders korte levensschets het refrein „...en hij stierf" weerklinkt. De mensen worden nog wel oud, maar niet meer zo oud als vóór de vloed. We lezen er dan ook niet overheen, dat bij de geboorte van Arfachsad vermeld is, dat Sem deze gewon „twee jaren na de vloed". Deze aanduiding, die meer wil zijn dan een simpele datering, houdt ons als hoorders voor: bedenk, dat nu na de grote vloed nog de geschiedenis verder gaat. Bedenk dat God nog met mensen na de vloed een geschiedenis gaan wil. In de geboorten van Sem zijn degenen genoemd, die na de vloed geboren zijn.

Na de geboorten van Sem wordt ons dan verhaald van de geboorten van Terah: „Terah gewon Abram, Nahor, en Haran..." (vs 27). Ook hier weer drie zonen, en ook hier hoeft Abram niet noodzakelijk de oudste geweest te zijn. Nog één maal klinkt het ons in de oren: En deze zijn de geboorten, de verwekkingen, de geschiedenissen... Eén van de drie zonen van Terah sterft jong, nog in het land van zijn geboorte, in Ur der Chaldeeën (vs 28). In Abram en Nahor gaan de geboorten verder, gaat de geschiedenis door. Beiden zoeken zich vrotiwen. We verwachten geboorten opnieuw, en dan... „En Saraï was onvruchtbaar; zij had geen kind" (vs 30). Temidden van één en al nakomelingschap, temidden van de namen van geboren zonen en dochters, onverwacht de donkere grondtoon: En Saraï was onvruchtbaar. Van meet af aan wordt aan de vooravond van de geschiedenis van Abram in deze wereld onze aandacht gevraagd voor de wonderbare geboorte. Het is niet vanzelfsprekend dat mensen buiten het paradijs en na de zondvloed kinderen ontvangen. Aan het begin van Israëls geschiedenis staat de wonderbare geboorte, en horen we het uitbreken van de jubel straks van de onvruchtbare. Geen wonder is het daarom, dat in de synagoge na de

En dan toch nog iets over de leeftijden, die vermeld worden, steeds wanneer een vader een zoon gewint. Wie lust heeft hier aan het rekenen te slaan, die kan tot de ontdekking komen dat alle genoemden elkaar gekend kunnen hebben. Zo heeft bijvoorbeeld Sem nog met Terah kunnen spreken, en heeft Sem zelfs Abram kunnen ontmoeten. Sommige uitleggers horen hierin de gedachte, dat het geslacht van Sem tot Abram uit de mond van Sem zelf het insnijdend gebeuren van de zondvloed kon horen vertellen, en dat dus vanuit eigen ervaring.

Maar ook Noach kan Terah nog gekend hebben. Immers, Noach leefde na de vloed 350 jaar. En zo is er verband gelegd tussen de tijd vóór en de tijd na de vloed. In de gestalte van Noach namelijk. Zo is de komende geschiedenis van Abram, die de geschiedenis van Israël is, verbonden met de geschiedenis van vóór de zondvloed, de geschiedenis van de mensheid. En deze verbondenheid mogen we indirect uit de geboorten van Sem in Genesis 11 aflezen. We ontdekken hoe Israël begint op te lichten temidden van de volken...

lezing van Noach (Gen. 6 : 9—11 : 32) de profetenlezing klinkt vanuit Jesaja 54 : 1 — 55 : 5. Daar klinken de woorden rond de wondere geboorte hoog op: Zing vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt! maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt! want de kinderen der eenzame zijn meer dan de kinderen der getrouwde, zegt de HEERE" (Jes. 54 : 1).

„En Terah nam Abram, zijn zoon... en Lot... en Saraï... en zij trokken met hen uit Ur der Chaldeeën, om te gaan naar het land Kanaan..." (vs 31). Zó ging Abram dus uit Ur der Chaldeeën: met zijn vader. En zo kwamen zij tot Haran, en woonden aldaar. Het gaat in elk geval langs een grote omweg uiteindelijk naar het land Kanaan. Een grote omweg en een lang oponthoud...

Wanneer later in Israël de eerstelingen van de oogst naar de priester worden gebracht, dan zal Israël zeggen: Mijn vader was een bedorven Syriër..." (Deut. 26 : 5). En wanneer Jozua Israël bijeen roept te Sichem, dan houdt hij het volk voor: Over gene zijde der rivier hebben uw vaders van ouds gewoond, namelijk Terah, de vader van Abraham, en de vader van Nahor, en zij hebben andere goden gediend" (Jozua 24 : 2). En veel later zal Stefanus de roeping van

Abraham schouwen in dit ver terugvallende licht van de afkomst van Abraham: De God der heerlijkheid verscheen aan onze vader Abraham, toen hij nog in Mesopotamië was, eer hij woonde in Charran (Haran)..." (Hand. 7 : 2).

Zó is Abram geroepen in Ur der Chaldeeën, zó trok hij met zijn vader naar Haran, en zó trok hij verder naar het land der belofte naar het land Kanaan...

Deze zijn de geboorten van Sem. We willen niet vergeten stil te staan bij de naam Sem. Stilgezet vanwege de Naam dus. En de Naam wordt door Stefanus genoemd: e God der heerlijkheid. Nog een keer in de Schrift horen we dan deze naam: ...de God der ere dondert... (Ps. 29 : 3). Ook in de Psalm wordt gewaagd van de God der heerlijkheid. En de heerlijkheid van God — letterlijk Zijn gewicht — is dat het licht in Zijn eeuwige Naam als een glans is gelegd over het werk van Zijn handen. Met de Psalm gesproken is het werk van Zijn handen de schepping, hemel en aarde in het aanzijn geroepen door het scheppende woord van God, zes dagen lang. En met Stefanus zien we de heerlijke Naam van God gelegd als een glans over de roeping van Abram, de verkiezing van Israël. Want Israël is een schepping van God in deze wereld en in de geschiedenis. Daarmee mogen we in de geboorte van Sem opmerken hoe God na de vloed het lichtend spoor van Zijn naam trekt door de schepping en door de geschiedenis. Zijn Naam is het licht in de duisternis, en scheppend en scheiding makend tussen licht en duister gaat Hij Zijn ongekende gang vol van majesteit.

In dit licht worden de woorden gehoord en gezien ook, die getuigen van het uittrekken van Abram uit Ur der Chaldeeën: ...en zij trokken... uit! Daarmee raken we een doorgaande grondtoon van de Schriften.

Telkens opnieuw worden mensen geroepen uit te trekken uit een dreigend en bedriegelijk verleden, om de eerste voetstap te zetten op de weg naar de door God gewezen toekomst. Abram trekt uit, en wordt daarin losgemaakt van zijn verleden. Hij trekt dwars door de drievoudige cirkel heen, waarin zijn leven van nature en van de geboorte af aan ligt besloten: uit zijn land, en uit zijn maagschap en uit zijn vaders huis. Zo breekt de Stem van God zijn bestaan open, en wordt hij gezet op de weg naar het land, dat God hem wijzen zal.

En diep verborgen in deze woorden herkennen we de grondtoon van het Evangelie, die ons nabij, maar nooit te vertrouwd in de oren mag klinken. Hart van het Evangelie is dat door de Vader de Zoon gezonden is. Uitgezonden is Hij, en op weg gegaan is Hij. Wanneer Hij bij het roepen van de Vader eens thuis gebleven zou zijn, wanneer Hij eens niet op weg gegaan zou zijn om alle gerechtigheid te vervullen. Daar moeten we niet aan denken... Maar we hoeven daaraan ook niet te denken, getuige het woord van de Zoon, waarin Hij voor onze oren uitspreekt, dat eer Abram was, Hij is! (Joh. 8 : 53).

En wij laatgeborenen — want dat zijn we toch ten opzichte van Abram — zijn op onze beurt eveneens geroepen om uit te trekken. Hoewel we niet weten waar we komen zullen, houdt de Stem van God ons voor altijd onderweg. Er is geen terugkeer mogelijk. Er is alleen de weg vóór ons. En daar is de lamp voor de voet, en het licht over het pad: het Woord van God, nooit verouderd en immer fris als het groene gras in de lente...

En we verwonderen ons voor het aangezicht van de Eeuwige bovenmate, vanwege de geboorten van Sem... H. Vk.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Noach

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's