Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Israël en de kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Israël en de kerk

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

In de proeve van hernieuwd reformatorisch belijden wordt naast het genoemde artikel 3 ook in artikel 17 over de verhouding van Israël en de gemeente gesproken. „Heden en toekomst van Israël" staat er als opschrift boven. In aansluiting bij artikel 3 wordt van Israël gezegd dat het onder de volkeren verkeert als teken en spiegel van Gods gericht. Maar daarmee is niet het laatste woord gezegd. Letterlijk volgt er dan:

„Maar zowel het voortbestaan van dit volk als de toebrenging van enkelingen uit dit volk, zijn voorteken en onderpand van Israëls uiteindelijke wederaanneming. God heeft nog een toekomst voor zijn oude volk.

Het blijft het volk der belofte en het volk van de Messias. Wie zich daaraan ergert, neemt aanstoot aan Gods souvereine handelen, waaraan hijzelf het heil dankt. Wie hen aanrandt, tast Gods welbehagen aan en zal zijn gericht niet ontgaan."

De heldere belijdenis dat God nog een toekomst heeft voor zijn oude volk heeft ingrijpende gevolgen voor het leven van de christelijke gemeente. Deze belijdenis houdt namelijk niet minder in dan de overtuiging, dat de gemeente van Christus zonder Israël niet volgroeid is. Het wordt met zoveel woorden gezegd: „De gemeente van Jezus Christus is niet volgroeid, noch is het Koninkrijk Gods tot volle openbaring gekomen, zolang niet Israël, op de tijd en wijze bij God bekend, tot zijn Messias is teruggebracht, opdat Israël en de volkerenwereld beide de vrije genade leren bekennen van Hem, die allen onder de ongehoorzaamheid heeft besloten, om hun allen barmhartig te zijn".

In het licht van met name de hoofdstukken Romeinen 9—11 komt er zicht op de geschiedenis van Israël ook na de komst van Jezus Christus. En in dat licht van de toekomst voor Israël wordt duidelijk dat de gemeente nog niet volgroeid kan zijn zonder

die beloofde toekomst voor Israël. De kerk, met andere woorden, kan pas tot rijping komen wanneer Israël er bij is. Wanneer dat tot christenen begint door te dringen kan een gevolg zijn dat ze (opnieuw) ontdekken hoe grote bescheidenheid past. Daartoe roept de apostel trouwens de christenen uit de volken ook duidelijk en met zoveel woorden op. Ten aanzien van het blijvende verbond van God met Israël klinkt het appèl niet hoog van gevoelen te zijn, maar te vrezen (Rom. 11 : 20). En die oproep heeft onmiskenbaar betrekking op het verstaan van het kerk-zijn. Als een wilde olijftak, gevoed met de vette sappen van de wortel, die ons draagt: o mogen we als gelovigen uit de volken geteld zijn „als in Isrel ingelijfd". En die gegeven plaats tekent de gevraagde houding: en levenslange verwondering, die alles te maken heeft met het staande blijven in het geloof. Maar dan ook alleen in het geloof. En zo niet...!

In de toelichting bij artikel 17 van „Fundamenten en perspectieven van belijden" wordt het geworteld zijn van de kerk in Israël nog eens kort en krachtig vanuit de Schrift onderstreept: De gangbare gedachte, dat Israëls uitverkiezing door de uitverkiezing der Gemeente vervangen is en dat Israël in Gods plan geen andere plaats meer zou hebben dan elk willekeurig volk, moet vooral met het oog op Romeinen 11 (zie echter ook Matth. 23 : 39 en Luc. 21 : 24) als tegen de bedoeling van het N.T. ingaande beschouwd worden. De gemeente moet weten, dat ze zonder Israël niet volgroeid is".

3. De plaats van Israël in de kerkorde van 1950

Op 7 december 1950 wordt in een verdubbelde synodezitting de uiteindelijke tekst van een nieuwe kerkorde vastgesteld. En het is voor het eerst dat in een kerkorde met zoveel woorden de verhouding van de gemeente tot Israël wordt verwoord. In Artikel VIII, en een daarmee verbonden nadere uitwerking in Ordinantie 4, wordt onder het opschrift „Van het apostolaat der Kerk" de bijzondere relatie tot het joodse volk onder woorden gebracht. De tekst van Artikel VIII luidt als volgt:

„1. Als Christus-belijdende geloofsgemeenschap gesteld in de wereld om Gods beloften en geboden voor alle mensen en machten te betuigen, vervult de Kerk in de verwachting van het Koninkrijk Gods haar apostolische opdracht in het bijzonder: — door haar gesprek met Israël, — door het werk der zending, — door de verbreiding van het Evangelie en de voortdurende arbeid aan de kerstening van het volksleven in de zin der Reformatie.

2. De Kerk richt zich in het gesprek met Israël tot de synagoge en tot allen, die bij het uitverkoren volk behoren, om hun uit de Heilige Schrift te betuigen, dat Jezus de Christus is."

Wat is de eerste roeping van de kerk in het apostolaat, in het gezonden-zijn in deze wereld? Voordat over uitwendige en over inwendige zending wordt gesproken, horen we van een gesprek dat de kerk met Israël zoekt. Met andere woorden: de kerk kan niet als een gezondene in de wereld zijn wanneer niet 't gesprek met Israël het scharnier is, waarom alles draait. Zonder een blijvende ontmoeting met Israël hangt het apostolaat in de lucht. In het gesprek van de kerk met Israël wordt het eerste en beste gezocht, om van daaruit toegerust als een gezondene de wereld in te gaan, ver weg en dichtbij.

In Ordinantie 4 wordt, zoals gezegd, deze roeping van de kerk nader uitgewerkt. En het eerste dat ons treft is dat de roeping tot het apostolaat ten aanzien van het volk Israël rust op de gemeenten en haar kerkeraden. Met andere woorden: hier is voluit van kerkelijk werk sprake. De ontmoeting tussen Joden en Christenen is niet gereserveerd voor enkelingen, die gegrepen zijn door het blijvende bestaan van Israël, maar is tenvolle roeping van de gemeente. Met kerkelijk werk hebben we hier te maken. En daarop kunnen we binnen de Hervormde Kerk elkaar aanspreken. Vanuit de kerkorde. En om dat werk ten aanzien van Israël in de gemeente gestalte te geven benoemen de kerkeraden, classicale vergaderingen en provinciale kerkvergaderingen commissies voor het gesprek met Israël, zo vervolgt Ordinantie 4. Zoals er overal in de kerk zendingscommissies bestaan, zo zouden er ook overal commissies voor Kerk en Israël moeten bestaan. Dat wordt gesteld in 1950, en vandaag kunnen we een balans opmaken van het resultaat. Er zijn op veel plaatsen zulke commissies voor het gesprek met Israël, maar op vele andere plaatsen niet.

Mede met het oog op het laatstgenoemde is er de Raad voor de verhouding van Kerk en Israël in het leven geroepen. En van de opgedragen taak aan deze Raad geeft Ordinantie 4 ook enige nadere omschrijving. Zo heeft de Raad tot taak leiding te geven aan het onderzoek van de Heilige Schrift ten aanzien van de vragen met betrekking tot het volk Israël en vervolgens ook leiding te geven aan de verdieping en verbreding van het inzicht der Kerk in de weg Gods met dit volk. Dat betekent dat aan de gemeente om te beginnen gevraagd wordt toch vooral te willen luisteren. Aan de orde is allereerst het luisteren naar de Heilige Schrift. En dan in dit verband met name naar Schriftgedeelten, zoals Romeinen 9—11. Wat betekent het dat in het geheel van de brief aan de Romeinen, in het geheel van de klare grondtoon van de rechtvaardiging door het geloof, dat juist in dat geheel de apostel onder tranen worstelt met het blijvende geheim van Israël? Aan de orde is ook het luisteren naar de geschiedenis van het joodse volk. In de gemeente wordt de bijbelse geschiedenis van Israël doorverteld. Maar in die gemeente wil ook de geschiedenis van het joodse volk na het jaar 70, na de verwoesting van de tweede tempel verteld worden. Het inzicht van de kerk in de weg van God met het joodse volk vraagt om verdieping en om verbreding. Vergeten we niet, hoe deze woorden in 1950 worden gezegd in de schaduw van enerzijds de grote nacht van 1933 — 1945 en anderzijds het licht van een nieuwe morgen voor Israël in de stichting van de staat Israël in 1948.

Het is dus duidelijk dat de kerkorde gedateerd is. Dat kunnen we een bezwaar vinden. We kunnen ook aan elkaar de vraag stellen: maar hoe zou dat niet doorklinken in 1950? Hoe zou niet doorklinken tot in het hart van de gemeente, dat we in 1950 en daarna leven na de grote moord op het joodse volk? En hoe zou niet doorklinken in ons spreken en handelen dat wij — voor het eerst in de geschiedenis — meemaken hoe een deel van het joodse volk uit de verstrooiing onder volken is teruggekeerd naar het land dat vanouds beloofd was?

Deze vragen zijn intussen niet minder geworden. Integendeel! Ieder christen in deze tijd is op een of andere manier betrokken in de vragen, die door het huidige bestaan van het joodse volk — in diaspora en in de staat Israël — zijn opgeroepen. En we kunnen wat dit betreft niet teruggrijpen op onze traditie, in déze zin: wat onze voorouders wel hebben verwacht, maar niet met hun ogen gezien, dat heeft zich voor onze ogen in onze tijd voltrokken: terugkeer naar het beloofde land. Duizend en één vragen, die over ons heenstormen. De kerkorde van 1950 heeft in elk geval wéét van deze vragen. En stelt ze recht-

streeks aan de gemeente.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Israël en de kerk

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's