Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Petrus Dathenus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Petrus Dathenus

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Slot)

In 1571 is er een twistgesprek met de Wederdopers, die in het gebied van de Keurvorst in actie waren gekomen en voor de gereformeerden een bedreiging vormden. Datheen nam aan dit gesprek deel. Duidelijk bleek daarbij hoe hij met hart en ziel de calvinistische beginselen was toegedaan. Ook leerde men hem daar kennen als een uitstekend debater. Het twistgesprek werd gehouden in Frankenthal. Taktvol en met veel geduld leidde Datheen de besprekingen. Hij was voor de gereformeerden de enige woordvoerder. De uitkomst was dat de keurvorst aan de Wederdopers toestond in zijn rechtsgebied te blijven, mits hun leraars zich onthielden van prediken en dopen. Van groot vertrouwen in Datheen getuigt de benoeming in 1572 door de Prins van Oranje tot diens Raad en Commissaris in kerkelijke aangelegenheden. Nu begint voor Datheen een nieuwe periode van reizen en trekken (1572-1578).

Met toestemming van de keurvorst gaat hij naar Holland. In opdracht van de Prins moet hij allerlei kerkelijke en politieke zaken regelen. In dit verband stelt hij in Zierikzee en Delft orde op zaken. Vervolgens keert hij via Zürich, waar hij Bullinger bezoekt, naar Heidelberg terug. Maar reeds het jaar daarop is hij in Holland terug. Een opdracht van graaf Jan van Nassau is er de oorzaak van. Zowel Jan als Lodewijk van Nassau hebben groot vertrouwen in Datheen. Waardering voor zijn persoon en arbeid blijkt ook daaruit dat de Magistraat van Dordrecht hem een eremaal aanbiedt. Ook geeft men hem een aantal kannen goede wijn. Een nieuwe opdracht doet hem Holland weer verlaten.

De keurvorst zendt hem naar Engeland met een geheime missie. Namens de Duitse vorsten en de consistorie's in Holland, moet Datheen aan koningin Elisabeth de souvereiniteit over de Nederlanden aanbieden. Met de koningin voert hij de belangrijke besprekingen. Hij ontmoet er ook de aartsbisschop van Canterbury. Deze biedt hem een prachtig geschenk aan. Wederkerig geeft Datheen de prelaat een gouden munt.

Nauwelijks terug uit Engeland voegt hij zich bij het leger van Lodewijk van Nassau.

De nederlaag van de slag op de Mookerheide maakt hij niet mee, omdat hij het slagveld reeds had verlaten. Weer gaat hij terug naar het hof van de keurvorst. Hij ontmoet daar tot zijn vreugde Beza. De prins van Oranje, overgegaan tot de gereformeerde religie, probeert Datheen blijvend aan zich te verbinden als hofprediker. In deze tijd ontvangt Datheen ook een beroep uit Middelburg en uit Delft. Hij bedankt voor beide beroepen, wordt ook geen hofprediker bij de prins, maar hervat zijn werkzaamheden bij de keurvorst in Heidelberg.

In het jaar 1576 overleed de keurvorst. Dat had ingrijpende gevolgen voor Datheen. Het gebied van de keurvorst wordt verdeeld tussen de twee zoons van de vorst: Lodewijk, die luthers was en Johan Casimir die gereformeerd was. Lodewijk ontslaat Datheen als hofprediker. Deze gaat nu opnieuw met Casimir mee naar Frankrijk om de Hugenoten bij te staan. Hij komt weer behouden terug en gaat in Frankenthal zijn oude gemeente dienen.

Maar in mei 1578 is hij opnieuw in Holland. Hij woont daar de eerste nationale synode van Dordrecht bij als vertegenwoordiger van de „overlandse classis". Dat niet alleen... men kiest hem zelfs als voorzitter van de vergadering. De synode keurt de psalmberijming van Datheen goed en geeft hem tevens de opdracht de institutie van Calvijn in het Nederlands te vertalen. Waarschijnlijk door gebrek aan tijd is het tot die vertaling niet gekomen.

In dat zelfde jaar 1578 treffen we Datheen in Amsterdam aan. Men begeert hem daar als predikant. Datzelfde begeerden Utrecht en Brussel. Maar het is de roepstem uit Gent waaraan hij gehoor geeft. Voor hij naar Gent afreist bezoekt hij nog verscheidene noordelijke gewesten. Overal waar hij komt geeft hij uiting van zijn afkeer van de vrijheid van godsdienst welke de prins van Oranje nastreefde in het belang van het land. Datheen stond op het standpunt, dat de Overheid moest uitmaken welke religie de ware was. Van enige concessie aan de „valse religie" moest hij niets hebben. Theocratie stond hier tegenover tolerantie. Op zijn rondreis door de verschillende gewesten is hij ook in Utrecht. Daar eist hij een kerkgebouw voor de gereformeerden. Hij verwijst daarbij naar de godsdienstvrede! Het stadsbestuur is niet zo maar bereid aan de wens van Datheen gehoor te geven. Maar intussen hadden aanhangers van Datheen zich reeds van de kerk meester gemaakt! Het betrof de Minderbroederkerk. Op 17 augustus preekte Datheen er. De komst van Datheen naar Vlaanderen geeft de prins van Oranje zorg. Hij probeert hem dan ook in Antwerpen te houden. De komst van - Datheen in Gent zou wel eens moeilijkheden kunnen geven. Want in Gent is het erg onrustig. De burgers van Gent keren zich tegen de religievrede. Het was er zelfs tot een beeldenstorm gekomen. In Gent aangekomen kiest Datheen de zijde van enige drijvers. De voornaamste ervan was een zekere Jan van Hembyze. Het was deze heer echter alleen te doen om zich met de roomse eigendommen te verrijken. Helaas heeft Datheen dit niet doorzien. Vanaf de kansel preekte Datheen tegen de pacificatie. Verdachtmakingen tegen de prins ontbraken niet. Zelfs beschuldigde hij hem van atheisme. „Want" verklaarde hij, „de prins heeft God noch godsdienst".

De houding van Datheen werd vooral bepaald door de pogingen van de prins om in Frankrijk hulp voor zijn zaak te zoeken. Op de hoogte van de toestanden in Frankrijk en gedachtig aan de strijd van de Hugenoten achtte hij het in hoge mate ongewenst in die richting bijstand te zoeken. Niet hulp uit Frankrijk, maar aansluiting bij Engeland, dat was wat Datheen bepleitte. Met zorg zag de prins van Oranje dat door wat in Gent gebeurde, de roomskatholieken naar het Spaanse kamp zouden worden gedreven. Hij besluit zelf naar Gent te gaan. Als Datheen dit hoort vlucht hij. De prins weet ogenschijnlijk de rust in Gent te herstellen.

De godsdienstvrede wordt getekend en straks openlijk afgekondigd. Als de prins naar Antwerpen is vertrokken keert Datheen al spoedig weer naar Gent terug. Hij zet daar zijn oude bedrijf voort. Weer begint het volk de roomse kerken te plunderen. Als de predikanten en hun aanhang het al te bont maken, roepen de burgers opnieuw de hulp van Oranje in. Eer de prins arriveert, verlaat Datheen heimelijk de stad. De verhoudingen werden er niet beter op, toen een vergadering van predikanten in 1579 een smeekschrift tot de Staten van Holland en Zeeland richtte met het verzoek de prins te bidden zich voor Gods Woord te verklaren en de zaak des Heeren beter te behartigen. Wie ondertekende als eerste dit smeekschrift? U raadt het al... Datheen! Het verhaal werd voor waarheid doorverteld, dat Datheen zou hebben gezegd, en dat nog wel in een preek, dat de prins even gemakkelijk van godsdienst veranderde, als hij een andere mantel aantrok. Begrijpelijk, dat de prins over al deze laster diep verontwaardigd was.

In het najaar van 1579 keerde Datheen in Frankenthal terug. In uitvoerige brieven gericht aan de prins van Oranje, tracht Datheen zich te rechtvaardigen. Op waardige wijze antwoordde hem de prins dat iedereen wel wist op welke manier de pre-

dikant zijn naam beklad had.

Een tijd lang is Datheen ernstig ziek geweest. Ook werd hij aangetast door de pest toen die in Frankenthal uitbrak. Hoewel Datheen gelukkig mocht herstellen, herkende men in hem niet meer de energieke man zoals men die had gekend. Het harde leven deed hem vroeg oud zijn en verminderde zijn veerkracht. Dat hij na zijn optreden tegen de prins in de kerk van Nederland geen rol van betekenis meer zou spelen, zal hem ook niet onberoerd hebben gelaten.

Pogingen om Oranje en Datheen te verzoenen

Die zijn er vele gedaan. Door particulieren zowel als door kerkelijke vergaderingen. Zo was de synode van de Vlaamse kerken in 1579 en de Middelburgse synode van 1581 in deze zaak aktief. Maar mede omdat Datheen het niet waagde in deze gewesten terug te keren, leverde het niets op. Toen de synode te Middelburg zou worden gehouden ging een afvaardiging namens deze komende vergadering naar Frankenthal. Men wilde dat Datheen als afgevaardigde van , , de overlandse classis" de synode zou bijwonen. Maar de gemeente in Frankenthal ging niet op het verzoek in en Datheen bleef waar hij was.

„Er waren naar alle waarschijnlijkheid voor Datheen ook belangrijke redenen om niet ter vergadering te verschijnen, want Marnix, Loyseleur en andere dienden wel héél ernstige beschuldigingen tegen hem in. Marnix bijv. sprak van lastertaal, eerrovende schotschriften, volkstoespraken, ongeoorloofde bedreigingen en dergelijke en betoogde dat Datheen „thans" nog voortging met het schrijven vol blaam en lasteringen tegen de Prins van Gods volk" (P. H. Muller, a.g.w. bladz. 338).

Zijnerzijds gaf de prins te kennen in 't geheel geen haat of wrok tegen de predikant te koesteren en er zich over te verheugen, dat de synode zich beijverde om de zaak tot een goed einde te brengen.

In de jaren 1583 — 1585 valt het laatste bedrijf van Datheen in de Nederlanden. Nog eenmaal is hij in Gent. Ook Hembyze is er weer. En ook nu speelt deze daar een duistere rol. Uit wrok tegen Oranje schuwt hij vuig verraad niet. Hij speelt de Spanjaarden, die onder bevel van Parma Gent belegerden, een van de belangrijkste vestingwerken in handen. Hij wordt gegrepen en terechtgesteld. Toen de stad was gevallen, kreeg Datheen met 28 andere predikanten een vrijgeleide. Meer en meer hervormden gingen uit Vlaanderen weg.

Toen de Prins van Oranje door moordenaarshand in 1584 was gevallen dacht Datheen zonder bezwaar naar Holland te kunnen gaan. Maar in Middelburg gekomen, noodzaakte het volk hem ijlings te vertrekken. Toen hij in oktober buiten Goes een groot gehoor aanspoorde tot krachtig verzet tegen het voornemen van de Staten om met Frankrijk samen te gaan, ging er een bevel uit van de Staten van Holland aan alle steden in het gewest dat het Datheen verboden was nog ergens op te treden of te prediken. Datheen trok zich geen van deze dingen aan. Onverdroten ging hij voort in verschillende plaatsen opruiende toespraken te houden. Maurits beval toen Datheen gevangen te nemen en naar Den Haag te brengen. Op weg naar Gouda wordt Datheen gegrepen. In Utrecht gevangen gezet, worden hem 83 vragen voorgelegd. Schriftelijk beantwoordt hij deze. Hij kwam op borgtocht vrij en werd december 1584 van alle rechtsvervolging ontslagen.

De levensavond van Datheen

Die duurde van 1585 tot 1588. Hoewel het voor de hand lag dat hij zou terugkeren naar Frankenthal, waar hij erg gezien was, deed Datheen dat niet. Hij vestigde zich in het plaatsje Husum, gelegen in Sleeswijk. Met zijn vaardigheid en kennis van de geneeskunde werd hij in Husum geneesheer. Als schuilnaam nam hij aan: Petrus Montanus. Hij is nog maar kort in zijn nieuwe verblijfplaats als hij ernstig ziek wordt. Maar ook geestelijk komt er een ontwikkeling van bedenkelijke aard. Hij komt n.1. in aanraking met een zekere Chunradus die lid is van de sekte der David Joristen, een sekte met duidelijk ketterse gevoelens. Zelfs blijkt uit 'n door Datheen geschreven brief aan Chunradus, sympathie voor deze gevaarlijke ketterij. Het bracht voor korte tijd een inzinking in zijn geloofsleven. Toen een deputatie van de synode van 's Gravenhage (1586), die zijn nog altijd hangende zaak wilde afdoen en tevens om de ernstige zaak van de ketterij der David Joristen, Datheen bezocht, beleed deze na lang aandringen onder tranen zijn tijdelijke afwijking. Ook beloofde hij aan de broeders van de synode, dat hij door de genade Gods tot aan zijn laatste ademtocht bij de ware leer zou blijven. Deze verklaring heeft hij daarna ook schriftelijk bevestigd.

Nooit meer is Datheen naar het vaderland teruggekeerd. Van Husum verhuisde hij nog naar Staden en nog later naar Elbing. In deze plaats was hij stadsdokter. Zowel zijn gezondheid als zijn financiële omstandigheden waren minder goed. Was hij vooral in zijn latere tijd onverdraagzaam, hij heeft ook geleden onder de onverdraagzaamheid van anderen.

Zo moest hij Staden verlaten, omdat de lutherse overheid de gereformeerden daar niet langer duldde. Toen hij zich te Dintzig wilde vestigen, beschuldigden de Wederdopers hem van oproermakerij. Hij mocht daar zelfs de nacht niet overblijven. Rust vond hij tenslotte in Elbing. Kort voor zijn dood was hij daar nog enige tijd leraar aan het stedelijk gymnasium.

17 maart 1588 haalde de Heere zijn moegestreden dienstknecht Thuis. In de kerk van Elbing ligt hij begraven. In de analen van Elbing staat als zijn grafschrift vermeld: „Anno 1588 d.d. 17 Martii ist in Gott entschlaffen der achtbare und hochgelerhte Herr Petrus Dathenus, doctor theologiae et medicinae, der Seele Gott gnade". Vertaald in het Nederlands: „In het jaar 1588, op 17 maart is in den Heere ontslapen de achtbare en hooggeleerde Heer Petrus Dathenus, dokter in de theologie en medicijnen. God zij zijn ziele genadig."

B.

H. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Petrus Dathenus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's