Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EVANGELIST IN DE 18e EEUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EVANGELIST IN DE 18e EEUW

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(11) Als Whitefield in zijn reaktie op de publikatie van Wesley Romeinen 8 heeft aangehaald (het paulinisch Hooglied, dat niets en niemand hem kon scheiden van de liefde van God, die daar is in Christus Jezus onze Heere), merkt hij daarbij op, dat dit de taal is van elke ziel die weet heeft van de volle zekerheid van het geloof. En dat deze zekerheid ontspruit aan een geloof in Gods eeuwige en ontfermende liefde. Nu zijn er veel mensen, zegt Whitefield, die een

zekerheid hebben, dat ze vandaag wel in Christus zijn, maar morgen niet. Is dat, zo vraagt hij zich af, dan niet veeleer hun onvolkomenheid en hun ongeluk, dan hun voorrecht? Whitefield wil er niet van weten de zekerheid te ontlenen aan of te baseren op de vrije wil van de mens. Ook de in dit verband te vermelden gedachte aan een zondeloze staat (in dit leven bereikbaar in het leven van het geloof) wordt door Whitefield radikaal van de hand gewezen. Datzelfde geldt voor de gedachte dat de grond voor de volharding gelegen zou zijn in de trouw van de mens. Voor hem ligt de zaak vast. Muurvast. Maar dan in God! In de onveranderlijkheid van die God, Wiens genadegiften en roeping onberouwelijk zijn.

Dat is de enige deugdelijke grond. White-field waarschuwt Wesley er dan ook voor dat hij de waarheid van sommige principes niet af moet laten hangen van het gebruik dat mensen ervan maken. Dat is bepaald geen veilige regel.

Hoe dan ook, de grond waarop mensen hebben te bouwen als het gaat om hun behoud, hun heil, hun zaligheid, daarvan kan en mag niets gelegen zijn in de mens. Dat

is volstrekt uitgesloten. Wie bouwt op de grondslag van de vrije wil van de mens, of op de zondeloze staat van de mens of op eigen kracht om te volharden, bouwt op zandgrond. Moet hier de christen zijn hoop op funderen? Ieder terugvallen in de zonde, iedere keer wanneer de aanvechting zich laat gelden of zondige begeerten de kop opsteken, dat alles moet de christen toch in twijfel en vrees brengen, ja in een afgrondelijk diepe duisternis? De Bijbel is onuitsprekelijk rijker. Christus zegt dat niemand Zijn schapen uit Zijn hand kan rukken. Hij geeft ze het eeuwige leven. Wat God begint, maakt Hij af. Dat geeft een onuitsprekelijke troost.

Hij wil bouwen op Gods nimmer falende beloften en op Diens onveranderlijke liefde. Zelfs dan wanneer men Gods gevoelige nabijheid niet ervaart. Hij mag, als hij dit schrijft zo'n vijf of zes jaar zaligmakend deel hebben aan Christus. Heeft Hij het getuigenis van Gods Geest ontvangen. En hij dankt er God voor, uit de grond van zijn hart, dat hij niet één kwartier heeft getwijfeld aan zijn deelhebben aan Christus. Maar wèl moet hij met diepe smart en ootmoedige schaamte bekennen, dat hij wel vaak in zonde gevallen was. Hij noemt het rondweg een misvatting, dat iemand die opnieuw geboren is, niet (meer) zou zondigen. Zij die zeggen geen zonde te hebben, maken God tot een leugenaar. De Bijbel is er niet onduidelijk over. Wat te denken van Abraham, de vader van alle gelovigen, de vriend van God? Wat te denken van David, de man naar Gods hart? Wat te denken van de apostelen en de eerste christenen?

Ook ten aanzien van de omvang van de verzoening heeft Whitefield zijn vragen aan Wesley. Hoever strekt de kracht van Christus' bloed zich uit? Is het naar de Schriften, te zeggen, dat Christus niet alleen is gestorven voor degenen die zalig worden, maar ook voor degenen die verloren gaan? Of is dat godslastering? Hoe is het mogelijk dat de verzoening universeel zou zijn, als uiteindelijk toch niet allen gered worden? Zij die alles zetten in het universele schema, al is het dat zij beginnen in de Geest, zij eindigen in het vlees. Er wordt een gerechtigheid opgebouwd, gefundeerd op eigen vrije wil. Whitefield heeft nogal wat brieven gekregen van hen die bedoelde gedachtengang onderschrijven. Hun epistels vindt hij maar dood en doods. Levenloos, droog en dor. Eén en ander heeft kennelijk uitwerking op de geestelijke gesteldheid. Immers, de brieven van hen die een ander gevoelen zijn toegedaan zijn veel warmer, levendiger, tintelenden Whitefield waagt het erop te poneren de oorzaak van het felle verzet van Wesley tegen de leer van Gods genadige verkiezing hierin is gelegen, dat hij zich op een afstand houdt van de vrijheid van het Evangelie en van die volle zekerheid van het geloof, die zij genieten die bevindelijk kennis hebben van en zich dagelijks voeden met de liefde van God in Christus. En die liefde is een eeuwige en verkiezende liefde. Waarbij er geen andere roem is dan in het kruis van Jezus Christus.

En als Wesley het dan vervolgens maar een troosteloze gedachte vindt, dat duizenden en miljoenen mensen, zonder enige voorafgaande overtreding, veroordeeld worden tot het eeuwige vuur, stuit Whitefield op Wesley's visie aangaande de erfzonde. Hoe ziet God de mensheid? Is het niet als de in Adam gevallen mensheid? En zou God niet rechtvaardig zijn, wanneer Hij allen voorbij was gegaan? Aan Adam en zijn nageslacht, door hem meegesleurd in zijn diepe val? Zou God niet rechtvaardig zijn als Hij Zijn Zoon niet gezonden had als de Redder der wereld? Whitefield is er stellig van overtuigd dat Wesley geen moeite zou hebben in te stemmen met de leer aangaande Gods souvereiniteit, wanneer hij de (bijbelse) leer betreffende de erfzonde zou onderschrijven. Die leer is rechtvaardig. Want als God de zonde van Adam toerekent aan allen (en dan terecht allen voorbij kan gaan), dan mag Hij toch ook sommigen voorbijgaan en laten in hun val. Dus moet Wesley opgeven óf de leer van de toerekening van de zonde van Adam óf de beminnelijke en troostrijke leer van de verkiezing aanvaarden (met een heilige en rechtvaardige verwerping als konsekwentie daarvan).

Dat deze leer onvermijdelijk tot gevolg heeft dat heel de christelijke religie omver geworpen zou worden, wil er bij Whitefield dan ook niet in. De stelling van Wesley in dit verband luidde, dat wanneer men uitgaat van een eeuwig en onveranderlijk besluit, dat zondermeer een deel van de mensheid moest worden gered, ook als de christelijke openbaring niet bestond. Daar kan Whitefield niet bij. Hoe weten wij van Gods reddend handelen? Van het zenden van Zijn Zoon, Zijn Enige? Hoe weten wij dat het daarbij Zijn oogmerk is Zijn kerk te redden? Dat weten wij toch alleen maar door de christelijke openbaring? Het ligt immers vast in het eeuwig verbond, dat deze verlossing toegepast zal worden aan Gods verkorenen door de kennis van en het geloof in Christus? Dat is de doorgaande lijn van de Schrift. Door Zijn kennis zal Mijn Knecht de Rechtvaardige velen rechtvaardig maken (Jes. 53). Hoe kan de leer van de verkiezing de hele christelijke openbaring omverwerpen? Wie heeft ooit gedacht dat de betuiging van de Heere aan Noach, dat zaaiing en oogst niet zouden ophouden, een argument zou vormen om niet te ploegen en niet te zaaien? Dat maar te verwaarlozen? Gods bedoeling in het redden van zondaren, verhinderen de noodzaak van de evangelieopenbaring niet noch het gebruik van één van de middelen, waardoor de Heere heeft verordend Zijn besluit te verwerkelijken.

In ieder geval mogen de middelen niet gescheiden worden van het doel of het doel van de middelen. En sinds wij door de openbaring zelf zijn onderwezen, dat diezelfde openbaring was en is bedoeld en door God gegeven als een middel om Zijn verkorenen thuis te brengen, daarom ontvangen wij die openbaring met vreugde. Wij prijzen die en gebruiken die in het geloof en staan er naar die door de hele wereld te verspreiden. En dat in de volle zekerheid, dat waar God Zijn Woord zendt, eerder of later, het Zijn heilzame werk zal doen. Het Woord zal niet ledig wederkeren.

Op dit punt vindt Wesley dan ook Deïsten, Arianen en Socinianen aan zijn kant. Het is niet te hopen dat de publikatie van Wesley, die zoveel kinderen van God smartte, niet ook nog de harten versterkt van vele van zijn verklaarde vijanden. Whitefield kan hier slechts wenen.

Tenslotte vraagt hij Wesley zich niet beledigd te voelen door dit schrijven van zijn hand. Ook niet te snel te oordelen. Hij spoort hem aan het verbond der genade te bestuderen. Alle vleselijke redenering te verwerpen. Om ootmoedig te aanbidden ook dat wat we niet kunnen begrijpen.

Het gaat Whtefield in dit allees om de eer van God. Hij laat niet na er nog op te wijzen hoeveel Wesley voor hem heeft betekend.

Deze brief van Whitefield werd verschillend ontvangen. Er vielen in commentaren uitdrukkingen als onbetamelijk, gemeen, een aanval op Wesley's reputatie. Er waren ook andere stemmen, onder wie die van Ebenezer Erskine, de beroemde Schotse prediker. Hij schrijft aan Whitefield dat hij zijn antwoord aan Wesley heeft gelezen en de Heere loofde, dat Whitefield zo voor de waarheid was uitgekomen en dat met zoveel kracht en helderheid.

De brief bleef niet zonder uitwerking. Zowel vanwege de toonzetting (die voorkwam dat volgelingen aan beide kanten nog meer verbitterd werden), als ook vanwege de gebruikte argumenten (de discussie kwam hierdoor op een hoger plan).

Whitefield begon nu aan de herbouw van het werk. Het aantal hoorders begon gestaag te groeien als hij het Evangelie van Gods souvereine genade verkondigde.

M.

K.t.K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

EVANGELIST IN DE 18e EEUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's