Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Slapen in het licht van Gods aangezicht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Slapen in het licht van Gods aangezicht

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Velen zeggen: ie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht van Uw aanschijn, o Heere! Psalm 4 : 7

De avond heeft een zekere bekoring. De dag met al z'n drukte en zorgen is voorbij, de geluiden van de dag zijn verstild. Een gevoel van rust en vrede komt over ons. Het wordt tijd om te gaan slapen.

Toen David deze psalm zong was het niet zo rustig en vredig. Want dit lied is geboren onder moeilijke omstandigheden. Welke omstandigheden dat geweest zijn — daar kunnen we alleen maar naar gissen. Waarschijnlijk richt David zich in deze psalm niet tot tegenstanders, maar tot medestanders. Tot vrienden die wel op zijn hand zijn, maar die het verkeerd aanpakken, die verkeerde verwachtingen hebben. Mensen die teleurgesteld zijn in de koning en die twijfelen aan de goede afloop. Mensen die het — zoals we het vandaag zeggen — niet meer zien zitten.

Dat is erg genoeg. Een mens kan soms meer last hebben van z'n vrienden dan van z'n vijanden. Wanneer mensen die om je heen staan zich van je afwenden, is dat ingrijpender dan wanneer vijanden je openlijk bestrijden. Hoe dan ook, het is een moeilijke periode in het leven van David. Alle noden en zorgen worden samengevat in die ene vraag: wie zal ons het goede doen zien ?

1) de vraag van de dag

Ook in de moeilijke situatie waarin David zich op dit moment bevindt ziet hij geen andere weg dan de weg omhoog. Nood leert bidden, zeggen we weieens. Maar dat is bij David niet het geval. De nood heeft hem niet leren bidden. Hij was altijd al een man van het gebed, ook toen de nood nog niet aan de man kwam. Wel een voorrecht, als we in nood de weg weten! 'k Ben gewoon in bange dagen mijn benauwdheid U te klagen. Want tot Wie bidt David eigenlijk? O God van mijn gerechtigheid, zegt hij. David is bezig zijn recht te zoeken. Maar hij zoekt dat niet bij mensen. Hij gaat meteen naar het juiste adres: o God van mijn gerechtigheid. Hééft David dan recht? Nee, van zichzelf niet. Wat een ongerechtigheid in zijn leven! Wat een zwarte bladzijden in zijn levensboek! Als hij daarop ziet, dan heeft hij geen rechten, dan hoeft hij niets van de Heere te verwachten. Zo Gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan?

En toch heeft hij rechten. Niet verdiend, maar gekregen. Straks zal hij het zeggen: weet toch dat de Heere Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd, de Heere zal horen als ik tot hem roep. Zijn gebed is niet een slag in de lucht. Niet op de manier van: nee hèb je en ja kun je krijgen... Nee, hij is zeker van de verhoring. Als ik roep, antwoord mij. David is niet tevreden als hij maar gebeden heeft. Hij wacht op antwoord. Dat is het geheim van het ware gebed. Niet dat we onze noden en zorgen bij de Heere hebben gebracht en het dan verder maar rustig afwachten. Zo bidden wel veel mensen. Ze vragen wel, maar ze wachten niet op antwoord.

David bidt anders: als ik roep, verhoor mij, antwoord mij! En dat God verhoort en antwoordt, weet hij uit ervaring. Want — zegt hij — in de benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt. Zo vaak was hij in nood en iedere keer heeft de Heere uitkomst gegeven. In de benauwdheid — ruimte gemaakt. Ik was benauwd van alle zijden. Nergens was er hulp of redding, alle wegen zaten dicht. Maar de Heere verhoorde mij in 't lijden en deed mij in de ruimte gaan.

Zou die God Die in zes benauwdheden heeft gered hem de zevende keer in de steek laten? Dat kan niet, want Hij is cie God van zijn gerechtigheid. Ook nu zal Hij horen en David recht doen. En dan houdt David óp met bidden, dan gaat hij zijn mannen toespreken. Want hij weet hoe de mannen denken. Hij ziet hun gezichten. Ze vinden het maar een wankele basis waarop de koning bouwt. Godsvertrouwen — dat klinkt mooi, maar wat koop je ervoor? Je moet nuchter blijven, de realiteit onder ogen zien. Zo proberen ze de eer van David — het vertrouwen op zijn God — te schande te maken. Maar David kijkt er doorheen. Het stelt niets voor, het heeft niets om het lijf. Ze hebben de Heere niet nodig, ze kunnen het zelf.

Ook vandaag ontbreekt het ons niet aan het soort mensen dat David om zich heen heeft. Mensen die God niet nodig hebben, die het zelf wel zullen klaren. En die zeggen: op God vertrouwen, prachtig, maar ik weet toch maar liever waar ik aan toe ben. Of is dat misschien ons aller beeld? Zijn we niet allemaal doe-het-zelvers en zelfbedieners? Leeft het niet in ons aller hart: we redden het wel zónder God? Dat komt doordat we de Heere niet vertrouwen. Dat is onze oerzonde, voor onszelf willen zorgen. Dat zit er héél diep in bij ieder van ons. Zelf de handen uit de mouwen willen steken. En zodra we de kans krijgen doén we het ook.

David weet dat zo goed. Dat wantrouwen leeft ook in zijn hart. Daarom kan hij zijn mannen zo goed begrijpen. Maar tegelijk wil hij laten zien wat het vertrouwen op de Heere waard is. Nu gaat hij zijn gebed vervolgen. Er zijn blijkbaar nog andere mensen in zijn omgeving. Mensen die wel aan zijn kant staan, maar die toch vrezen dat dit verkeerd afloopt. Velen zeggen: wie zal ons het goede doen zien?

De toestand is hachelijk. Het gevaar is groot. De kansen staan zwak. Wie geeft raad, waar is uitkomst? Dat zijn vragen die leven bij Davids vrienden. Vragen die we herkennen. Het is de vraag van de dag. De vraag van alle tijden. Ook vandaag wordt die vraag door velen gesteld: wie zal ons het goede doen zien? In dc wereld, in de politiek, in de kerk. En misschien hoeft u niet verder te gaan dan uw eigen leven. Wie zal ons het goede doen zien? Het is een vraag waarop we geen antwoord krijgen. Een vraag waar we geen stap verder mee komen. Omdat ze niet gericht is aan het juiste adres. David gaat met die vraag naar de Heere. Hij ziet van de omstandigheden af en hij luistert niet naar al die stemmen om hem heen. Hij bidt alleen maar: verhef Gij over ons het licht van Uw aanschijn, o Heere!

2) de bede in de avond

David heeft al die stemmen gehoord. Misschien hebben ze ook wel weerklank ge-

vonden in zijn hart. Wie zal ons het goede doen zien.? Wat zal hij nu doen.? De zaken nogeens op een rij zetten.? De kansen nogeens berekenen.? Zal hij zijn mensen, die de moed hebben laten zakken, een hart onder de riem steken.? In de geest van: volhouden, mannen, alles komt goed.? Dat is de goedkope troost die wij, mensen, elkaar bieden. Je moet het niet zo somber inzien. Het valt wel mee. We zullen het beste ervan hopen.

Nee, David gaat een andere, betere weg. Want het goede, waarover de mensen spreken, is voor hem niet los verkrijgbaar. Het goede heeft alles te maken met God, van Wie alle goede gave afdaalt. Die Zelf het hoogste Goed is. Daarom kijkt David omhoog en hij bidt: verhef Gij over ons het licht van Uw aanschijn, o Heere. David bidt niet om een goede afloop van de strijd of om een oplossing van de crisis waarin hij zich bevindt. Hij vraagt niet: geef ons de overwinning, of zegen onze plannen. Want hij weet dat al zijn plannen zullen mislukken wanneer de Heere Zijn aangezicht verbergt. Daarom bidt hij: verhef Gij over ons het licht van Uw aanschijn.

Gods aangezicht is altijd het beeld van Zijn alwetendheid. Hij ziet alles. Zijn ogen doorlopen de ganse aarde. Het betekent ook voor hen die Hem kennen, dat niets voor Hem verborgen is. De Heere weet ervan. Hij ziet het. Hij is erbij. David vraagt of de Heere naar Hem wil kijken, of Hij in genade op hem wil neerzien. We denken aan zo'n oosters despoot. Hij zit op zijn troon en aan zijn voeten ligt een smekeling die een gunst komt vragen. De man heeft niets verdiend, misschien heeft hij wel kwaad gedaan. Nu hangt alles af van de vraag hoe de koning geluimd is. Hij kan doen of hij de man niet ziet. Hij kan zich ook naar de smekeling toebuigen en hem aankijken. Wat zal de koning doen.? Dat is een kwestie van leven of dood.

Maar wat een verschil! De Heere is wel een groot Koning, maar Hij is niet grillig en grimmig, als die oosterse vorsten. Hij heeft een vriendelijk aangezicht. Een aangezicht dat in genade naar mensen toegekeerd is. Het licht van Uw aanschijn. Dat aangezicht geeft dus hcht. Gods vriendelijk aangezicht heeft vrolijkheid en licht. En dat wil David nu zo graag, dat de Heere hem Zijn vriendelijk aangezicht laat zien. Het is eigenlijk niet veel wat David vraagt! Wij hebben méér te vragen! Wat staat er niet op ons verlanglijstje.? Eten en drinken en kleding. Voorspoed in het werk. Zegen op de studie. Redding uit gevaar. Genezing van ziekte. En nog véél meer. Vergeleken bij dit alles vraagt David haast niets. Alleen maar een blik! Een kinderhand is gauw gevuld. Ja, de hand van Gods kinderen ook. Want ze weten dat het rechtvaardig zou zijn wanneer de Heere nooit meer naar hen omkeek. Als de Heere voorgoed Zijn aangezicht zou verbergen. Alleen — dat is niet uit te houden. De verberging van Gods aangezicht is bitterder dan de dood. Vandaar dat gebed om Gods vriendelijk aangezicht te mogen zien.

En al lijkt het niet veel, het is alles. Meer hebben we niet nodig, dan het licht van Gods aangezicht. Want dat is niet anders dan Christus. Buiten Hem om kan de Heere ons niet aankijken. Hoe kan dat, dat Hij ons in Christus genadig aanziet.? Omdat Hij, de Zoon van Zijn liefde. Zich van Zijn aangezicht heeft laten verstoten. Hij is verdwenen uit de lichtkring van de hemel en is neergedaald op deze donkere aarde. En Zijn weg over deze aarde is geëindigd in de donkere nacht van Golgotha.

Op grond van Zijn offer wil de Heere vriendelijk neerzien op zondaren die het waard zijn dat ze voor eeuwig moesten ronddwalen in de duisternis. Ja, de Heere doet niets liever dan Zijn vriendelijk aangezicht laten zien. Want David vraagt hier aan de Heere wat Hij Zelf beloofd heeft. In Zijn Naam moest de hogepriester zeggen: de Heere doe Zijn aangezicht over u lichten, de Heere verheffe Zijn aangezicht over u.

Hoeveel keer zou David die zegenende priesterhanden al hebben gezien.? Daar spreekt hij nü de Heere op aan. HEERE, Verbondsgod, dat hebt U zo vaak beloofd. En U bent zo getrouw als sterk. Op U kunnen we toch aan.? Op U kunnen we toch staat maken.? Dan is David ook nog gunnend tegenover zijn medemens. Hij bidt niet: verhef over mij het licht van Uw aangezicht, want die andere mannen, die het niet van U verwachten hebben het niet verdiend. Nee, verhef Gij over ONS het licht van Uw aanschijn. Hij gunt het hen allemaal.

Ook vandaag komt de Heere naar ons toe en Hij spoort ons aan: zoek Mijn aangezicht. Wat kan ons antwoord anders zijn dan: ik zoek Uw aangezicht, o Heere.?

3) de rust voor de nacht

Er is een last van David afgevallen. Hij zou nu niet meer willen ruilen met mensen die blij zijn met koren en most. Met allen die genoeg hebben aan de dingen van dit leven. Het hcht van Gods aangezicht is hem meer waard. Dat is geen minachting van het dagelijks leven en van alle goede gaven die de Heere geeft. Daarvoor mogen we dankbaar zijn en daar mogen we ook een dankbaar gebruik van maken. Maar we mogen er niet in opgaan. In het licht van Gods aangezicht is meer vreugde dan heel de wereld ons geven kan. En in deze vreugde kan de dichter rustig gaan slapen. Ik zal in vrede samen nederliggen en slapen, want Gij, O Heere, alleen zult mij doen zeker wonen.

Zeker, David heeft ook andere nachten gekend. Nachten waarin de slaap van zijn ogen was geweken. Nachten waarin hij — zoals hijzelf zegt — zijn bedstede doornatte met zijn tranen. Maar nu mag hij rustig gaan slapen. Terwijl het donker is aan alle kanten weet hij dat het aangezicht van de Heere hem verhcht. Dat is zijn geheim. Het enige geheim trouwens voor een rustige nacht. Want hoe kunnen we één oog dichtdoen wanneer we dat aangezicht nog niet kennen.? Wanneer we niet weten dat God in Christus vriendelijk op ons neerziet.? Dan mogen we geen moment rust meer hebben. Dan mogen we wel een paar uurtjes van onze nachtrust opofferen om. dat aangezicht te zoeken. En ons door niets in slaap te laten wiegen. Want er zijn slaapmiddelen genoeg! U bent toch gedoopt.? Een trouwe kerkganger.? U hebt altijd iedereen het zijne gegeven. Nooit iemand kwaad gedaan. Leg daar uw hoofd maar gerust op neer.

Daar kan David het niet mee doen. Daar kan hij de nacht niet mee in. Gij, o Heere, alleen zult mij doen zeker wonen. In die wetenschap kunnen we straks voorgoed inslapen. Want Gods vriendelijk aangezicht schijnt zelfs over dood en graf heen. Laat mij slapend op U wachten. En op het bazuingeschal zullen we ontwaken, en ontwaakt Zijn lof ontvouwen. Hem in gerechtigheid aanschouwen. Eeuwig het goede zien. Want verzadiging van vreugde is bij Uw aangezicht.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Slapen in het licht van Gods aangezicht

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's