Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het slothoofdstuk van de Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het slothoofdstuk van de Dordtse Leerregels

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

Hoe beschouwen we het vijfde hoofdstuk van de Dordtse Leerregels.? Ik dacht: vaak als een aanhangsel. Wordt ons gevraagd naar de inhoud van dit belijdenisgeschrift, dan hgt het ons vóór op de tong te antwoorden: 'het gaat over verkiezing en verwerping'. Maar verliezen we niet uit het oog hoe uitvoerig er aandacht besteed wordt aan wedergeboorte en bekering (hoofdstuk 3/4) èn aan de volharding der heiligen (hoofdstuk 5).

Nu is meer dan eens opgemerkt: ja, maar het eerste hoofdstuk is toch maar het allesbeheersende, de verkiezing is toch vooropgesteld, zodat alle andere onderwerpen — vooral ook hoofdstuk 2 over het verzoenend werk van Christus — er door worden bepaald. Kritische stemmen gaan op: de donkere slagschaduw van een verkiezingsidee zou heel de christehjke leer verkillen en verduisteren.

Wat is hierop te zeggen.? Om te beginnen dat heel deze redenering eerst nog eens met de stukken gestaafd dient te worden. Is dit vanuit de inhoud van de hoofdstukken 2—5 waar te maken.? Of moeten we het juist andersom zien.? Namelijk dat de belijdenis aangaande de verkiezing en verwerping naderhand wordt getoetst (geverifieerd) aan de verschillende hoofdstukken van de christelijke leer. Bij welke inzet kan het meest récht worden gedaan aan de Schriftgegevens: bij de Contra-Remonstrantse (Gereformeerde) of bij de Remonstrantse.? Op deze vraag wil ik wat nader ingaan — maar dan met een toespitsing op het vijfde hoofdstuk. In de tweede plaats laat ik mijn benadering van dit hoofdstuk van de Leerregels bepalen door een vergelijking met de remonstrantse Sententiën. Gehjk algemeen bekend is, reageerden de Gereformeerden met hun Contra-Remonstrantie op Rémonstrantie. Hun woord was dus een weerwoord, uitgelokt en opgeroepen doordat de Remonstranten het éérste woord hadden gesproken! Minder bekend is dat de Canones (Leerregels) weer een reactie zijn op de zogenaamde Sententiae, waarin de Remonstranten een nadere uitwerking van hun Remonstrantie hadden voorgelegd. Er is dus een duidelijke parallelhe tussen de Sententiae en de Canones, die de vergehjking tussen beide geschriften zeer vereenvoudigt.

De vergelijking tussen de laatste hoofdstukken van Sententiae en Canones brengt mijns inziens het volgende verschil aan het licht: in de Sententiae is het vijfde hoofdstuk een aanhangsel, in de Dordtse Leerregels is het het hoogtepunt. Dit hoofdstuk vormt in de Leerregels de testcaise van het belijden van de verkiezing Gods.

Ik geef nu eerst een samenvatting van het vijfde hoofdstuk van de remonstrantse Sententiae. In § 1 wordt gesteld dat de volharding in het geloof niet voortkomt uit een absoluut besluit van God. Mag er dan niet gerust worden in de belijdenis: 'God is getrouw, Hij laat niet varen het werk Zijner handen.? ' § 2 antwoordt: jawel, maar dan dient er onmiddellijk bij gezegd te worden: dit ja is geconditioneerd, het is een voorwaardelijk ja. De mens dient immers te be-

antwoorden aan de condities van geloofsgehoorzaamheid en volharding

Op zich zijn dit bijbelse noties, toch mis ik die diepe grondtoon dat het niet is desgenen die werkt, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods.

In § 3 en 4 komt het eigenlijke geschilpunt volkomen aan de dag. De gelovige kan er niet zeker van zijn dat hij tot het einde toe in het geloof zal volharden. Hij kan wel zeker zijn van zijn geloof, maar niet van de volharding in het geloof. De zekerheid van vandaag strekt zich niet tiit tot morgen en overmorgen. Dat is maar goed ook — zo stellen de Remonstranten. Anders zou er een valse en ijdele securitas, verzekerdheid, opkomen in de harten. Hoogmoed en zorgeloosheid zouden dan maar al te gauw hun intree doen! Ik meen te moeten opmerken dat deze bezorgdheid de Remonstranten er toegebracht heeft de certitudo fidei, de réchte zekerheid des geloofs, binnen angstvallig nauwe grenzen te beperken. De angst voor de securitas verhinderde hen het volle pont te geven aan de certitudo.

Wanneer we hier nu het vijfde hoofdstuk van de Canones naast leggen, vallen terstond verschillende zaken in het oog. In de eerste plaats dat het betoog van de Canones zich in het redebeleid geheel aansluit bij dat van de Sententiae. Het is een weerwoord, een telkens inhaken en reageren op de Sententiae. Toch leidt die afhankelijkheid niet tot slaafse navolging in formeel opzicht, noch tot een uitsluitend ^tegenspreken in inhoudelijk opzicht. Om dit te illustreren twee opmerkingen: formeel valt op dat het vijfde hoofdstuk van de Canones veel uitvoeriger is dan dat van de Sententiae. Daar blijkt weer uit dat de Gereformeerden veel meer waarde hechtten aan de belijdenis van de volharding der heiligen dan de Remonstranten deden. Inhoudelijk gezien is het onmiskenbaar dat ook hier de Canones zich niet beperken tot nee-zeggen, verwerpen van dwalingen, weerleggen van aantijgingen, maar dat ook volop het ja-zeggen, de lofzang van het positieve belijden weerklinkt. Let maar op de pastorale inzet bij de 'condition humaine', de menselijke situatie, in de § 1 — 5, waar geen geestelijke hoogvliegers worden aangesproken, maar mensenkinderen die ook na ontvangen genade in zichzelf arm en ellendig blijven. Die donkere achtergrond van onze menselijke zwakheid wordt scherp getekend — maar des te meer licht de heerlijke waarheid op: God is meerder dan ons hart — waar de zonde machtig veel is geworden, daar is de genade nog veel overvloediger geweest. Dit wordt uitgewerkt in de § 6, 7 en 8. Als het anker van het geloof buiten onszelf wordt uitgeworpen in Gods Woord, ja zelfs in Gods eeuwige Raad, dan hecht het pas góed! Dan is de zekerheid des geloofs — en is dat niet de inzet van de Reformatie geweest? — veilig-en vastgesteld, niet voor vandaag alleen, maar van nü aan tot in alle eeuwigheid!

Tevens kan dan in polemiek met Rome worden gesteld dat deze zekerheid niet beperkt is tot een bepaalde geestelijke elite, die haar door bijzondere openbaringen verkrijgt — neen, zegt § 10, die zekerheid is gegeven aan al de uitverkorenen Gods en zij wordt geput uit (a) de beloften Gods in het Woord geopenbaard, (b) het inwendig getuigenis van de Heilige Geest, (c) de ernstige oefening van een goede consciëntie (geweten).

de schat van Christus' bruid

Nogmaals willen de gereformeerde vaderen verhinderen dat dit volmondig „ja" van het belijden in de lucht zou blijven hangen ver boven de situatie waarin de gemeente Gods in werkelijkheid verkeert. Die is na-

melijk dikwijls vol van twijfelingen cn aanvechtingen — de zekerheid en het vertrouwen zijn soms vèr te zoeken. Niemand behoeft te wanhopen aan zijn geloof, omdat hij moet getuigen: die zekerheid is bij mij zo'n aangevochten zaak, het is bij mij net zoals dit jaar zomer zo dikwijls een bewolkte hemel waar de zonnestralen slechts van tijd tot tijd ten volle dóórkomen. Dan zegt §11: inderdaad — het is ook niet anders in het geloofsleven, het blijft op en neer gaan — maar Gods genade is de constante factor, Zijn genade blijft nabij.

Vervolgens gaan de Canones zich afschermen tegen een verkeerd gebruik van deze leer, het trekken van verkeerde conclusies daaruit, die inderdaad tot een ijdele securitas zouden voeren! (§ 12 en 13). Nog eens wordt in § 14 naar voren gehaald hoezeer de Heere ons, mensen, heeft willen binden aan de weg der middelen. Voluit reformatorisch wordt hier gesproken over de prediking als het voertuig van de genade, als het werktuig van de Heilige Geest. § 15 tenslotte bevestigt nog eens dat dit vijfde hoofdstuk voor de Gereformeerden geen sluitstuk en aanhangsel, maar juist het hoogtepunt van de Canones heeft betekend. Het is immers bepaald geen loos woordenspel wanneer gezegd wordt: „deze leer van de Volharding der ware gelovigen en heiligen, mitsgaders van de verzekerdheid dezer volharding... heeft de Bruid van Christus altijd als een schat van onwaardeerbare prijs, zeer tederlijk bemind en standvastiglijk verdedigd".

De hoofdstukken 1 tot 4 zijn de tóegangswegen, de gangen die naar de schatkamer voeren — hoofdstuk 5 is de schatkamer zélf. Hier beluisteren we de harteklop van het reformatorisch belijden, hier dringen we door tot de kern en het merg! Hier staat het eigenlijke gebouw, de hoofdstukken 1 tot 4 vormen het diepgelegde

fundament. Juist wanneer we het gebouw hebben bewonderd, zien we de noodzaak van een gedegen fundament ten volle in.

In het vijfde hoofdstuk van de Leerregels wordt dus als het ware de pastorale oogst binnengehaald. De kritische vraag die zowel aan Remonstranten als aan Contra-Remonstranten mag worden gesteld is: wat leveren uw gedachten op voor het pastoraat? !

V.

J. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1988

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het slothoofdstuk van de Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1988

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's