Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De uitverkorenen Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De uitverkorenen Gods

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„ Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is, ja, wat méér is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt." Rom. 8 : 33—34

Het betoog van Paulus is nu overgegaan in een lied. Trouwens, het hele hoofdstuk dóór was de apostel hooggestemd: Zo is er dan nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn! Daar klonken de tonen van een lofzang al in dóór. Maar nu is Paulus écht gaan zingen. Zo God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?

1) De uitverkorenen Gods beschuldigd

Uitverkorenen Gods. Wat zijn dat voor mensen? Want die naam heeft Paulus hen tot nog toe niet gegeven... Het zijn mensen die evenals alle andere mensen verdoemelijk liggen voor God. Ze hebben alle gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Maar ook: om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is. Mensen die het geleerd hebben, èn het telkens opnieuw moeten leren te sterven aan zichzelf. En die altijd weer het leven moeten zoeken buiten zichzelf in Christus.

Worden dat andere, betere mensen? Nee, ze weten al te goed, dat in hun vlees geen goed woont. Ze zuchten over de verdorvenheid van hun vlees, over de boosheid van hun hart. En toch zijn het bevoorrechte mensen. Ze worden geleid door de Geest. Ze zijn kinderen van God en erfgenamen van Christus.

Hebben ze dat zelf gezocht? Zelf verdiend? Nee, ze zijn tevoren gekend, tevoren verordineerd. En dan valt dat woord: uitverkoren. Ze zijn eruit gehaald, uit de grote massa die in schuld en vloek voor God verloren lag. Uit dat grote mensengeslacht, waarvan niemand naar God zocht en niemand naar God vroeg. HIJ heeft het gedaan, daarom ligt het ook zo vast. Tevoren gekend, tevoren verordineerd, geroepen, gerechtvaardigd, verheerlijkt. De gulden keten der zaligheid.

De apostel spreekt wel op een andere manier over Gods verkiezing en over de uitverkorenen dan velen onder ons... Hij zegt niet: als je uitverkoren bent, dan kom je er wel. En zeker niet: als je niet uitverkoren bent, dan helpt het je niets, wèt je ook doet.

Nee, Paulus begint niet met de verkiezing, hij eindigt erin. Hij gebruikt de verkiezing niet om mensen bij Christus vandaan te houden, maar om hen die in Christus zijn, te bemoedigen en te vertroosten. Wij hebben niet aan de Heere gedacht, HIJ heeft eerst aan óns gedacht. IK heb u liefgehad met een eeuwige liefde. Dat is de laatste grond waarop we mogen terugvallen: uitverkoren in Hem, voor de grondlegging der wereld.

Mag u dat óók weten, uitverkoren te zijn? Kun je dat dan weten? Jazeker. Niet doordat we inzage krijgen in het boek des levens. Maar wel wanneer we, zoals onze belijdenis zegt, de vruchten der verkiezing met een heilige blijdschap bij onszelf waarnemen.

En één van die vruchten is de verwondering: Heere, ik heb nooit naar U gezocht, maar U zocht mij. Verwondering over de vrije gunst die eeuwig Hem bewoog...

En wie zal nu beschuldiging inbrengen tegen deze uitverkorenen Gods? Is dat een retorische vraag? Een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht omdat het antwoord voor de hand ligt? Zó lezen sommigen deze vraag. Wie zal beschuldiging inbrengen? Toch zeker niemand? Niemand zal dat toch durven wagen één beschuldigende vinger uit te steken naar hen die door de Heere verkoren en geroepen zijn?

En tóch lezen we de vraag dan niet goed. Want het is niet vanzelfsprekend uitverkoren te zijn. Voor Israël was het dat soms wel. Wij zijn Abrahams zaad. Wij zijn het uitverkoren volk. Wat God bedoeld had als een genade werd bij hen een verdienste.

Maar zo denken de uitverkorenen niet! En als ze het eens denken, dan denken ze verkeerd. Want het is niet niets, uitverkoren te zijn. En het wordt ook niet zomaar door iedereen aanvaard!

Wie zal beschuldiging inbrengen? Nou, dat zijn er nogal wat! Daar is allereerst de Wet. Die u aanklaagt is Mozes. De Wet zegt mij dat ik een overtreder ben van al Gods geboden. Dat ik een hemelhoge schuld heb en geen penning om te betalen. Is dat een zware aanklacht of niet?

En mijn geweten stemt ermee in. Mijn geweten zegt: de wet heeft gelijk. Ik heb dit gedaan en dat nagelaten. Alle beschuldigingen van de wet worden door mijn geweten onderstreept.

En dan is daar de satan. De aanklager der broeders, die hen aanklaagt bij God, dag en nacht. Denk maar aan Jozua, de hogepriester, die voor het aangezicht van de engel des Heeren stond, en de satan aan zijn rechterhand om hem aan te klagen.

En de wereld doet er een schepje bovenop. Dat zijn nu kerkmensen, dat zijn nu gelovigen, maar je moest het eens weten... En godsdienstige mensen praten met de wereld mee, ze zeggen: als dat wactr was, dat hij of zij een uitverkorene was, dan zou hij of zij dit niet doen.

Wie zal beschuldiging inbrengen? Zeg maar gerust: alles en iedereen! Het is alsof alles het gemunt heeft op de uitverkorenen Gods. En de uitverkorenen Gods kunnen het daar weieens moeilijk mee hebben. Ik heb zoveel bestrijders, ik heb zoveel beschuldigers. Luister, want nu moeten al die stemmen verstommen.

2) De uitverkorenen Gods gerechtvaardigd

GOD is het...! We rechtvaardigen onszelf niet! Dat deden de farizeeërs in de dagen van de Heere Jezus. Ze vertrouwden bij zichzelf dat ze rechtvaardig waren en achtten de anderen niet.

Die mensen zijn er vandaag nóg, die zichzelf rechtvaardigen. We zijn natuurlijk allemaal zondaren, maar die en die hebben het er toch slechter afgebracht dan ik...

Of, als ze een keer gezien hebben dat er van hun leven niets deugt, dan zeggen ze: de Heere is immers genadig en barmhartig. Zulke mensen vergeven zichzelf de zonde.

Nee, zegt Paulus, GOD is het Die rechtvaardig maakt. Niet zo, dat God van een zondaar een rechtvaardige maakt. De zondaar blijft zondaar. Maar God verklaart die zondaar rechtvaardig. Hij zegt: al je beschuldigers hebben gelijk, je bent één en al zonde en ongerechtigheid. Maar IK zie je aan alsof je nooit zonde had gekend of gedaan. Voor MIJ ben je rechtvaardig. IK spreek je vrij.

GOD is het. En als HIJ me vrijspreekt, wie zou er dan nog iets op me kkn te merken kunnen hebben? Als HIJ me rechtvaardigt, wie zou me dan nog kunnen beschuldigen?

In de rechtspraak is altijd de mogelijkheid van hoger beroep. Stel dat de rechter iemand vrijspreekt bij gebrek aan bewijs. Dan kan de officier van justitie, die de aanklacht indiende, en die er geen genoegen mee neemt, in hoger beroep gaan. Maar als de beschuldigde tot de hoogste instantie toe vrijgesproken wordt, dan is er niets meer aan te veranderen.

GOD is het Die rechtvaardig maakt. Dan moeten alle beschuldigers zwijgen, alle aanklachten ingetrokken worden.

Maar... doet de Rechter der ganse aarde dan geen recht? De beschuldigingen zijn toch ernstig genoeg? Ik ben een overtreder van alle geboden. Hoe kan de rechtvaardige Rechter zo iemand vrijspreken? Doet God dan geen onrecht?

Nee, want God ziet die zondaar niet aan in wat hijzelf is, maar in wat hij in Christus is. De lijdende Knecht Die zegt: Hij is nabij Die Mij rechtvaardigt, wie zal met Mij twisten? Zie, de Heere Heere helpt Mij, wie is het die Mij zal verdoemen?

God rechtvaardigt Zijn Zoon en in Hem allen die tot Hem de toevlucht hebben genomen. God is het Die rechtvaardig maakt, want Christus is het Die gestorven is. Dat is de grond voor de rechtvaardiging.

De Heere ziet de zonde niet door de vingers. Hij neemt ook geen verzachtende omstandigheden in aanmerking. Hij zou me moeten veroordelen, want aan Zijn recht moet worden voldaan. Maar Christus heeft die gerechtigheid aangebracht en op grond van dat volmaakte offer moet de Heere me vrijspreken.

Christus is het Die gestorven is. En al die schuld, al die zonde, al die ongerechtigheid heeft Hij meegenomen, de dood in, het graf in. Nu ziet God geen zonde meer, Hij heeft ze voor eeuwig achter Zijn rug geworpen.

Dat hebben we te danken aan Hem Die ons zo uitnemend heeft liefgehad. Die Zichzelf gegeven heeft tot in de dood. Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven. Jezus, Uw verzoenend sterven blijft het rustpunt van mijn hart.

Maar nu. Wat méér is, Die ook opgewekt is. Is de opstanding van Christus dan een plus, dat boven Zijn sterven uitgaat? Was Zijn dood niet voldoende? Heeft Hij niet Zelf uitgeroepen: het is volbracht?

Ja, maar zó mogen we niet spreken over het verlossingswerk, alsof het ene meer is dan het andere. Dat werk valt niet uitéén in een aantal onderdelen. Hij is gestorven, maar wat zou Zijn dood zijn zonder Zijn opstanding? Als Hij in de dood was gebleven - stel dat dat mogelijk was geweest - dan had niemand er iets aan gehad. Door de opwekking uit de doden heeft de Vader getoond dat Hij voldaan was, dat het werk èf was.

Hij is opgewekt uit de doden en door Zijn opstanding kan Hij de gerechtigheid die Hij door Zijn dood verworven had, ons deelachtig maken! Door Zijn opstandingskracht worden wij opgewekt tot een nieuw leven. En Hij heeft de levendmakende Geest verworven Die in Hem als het Hoofd en in ons, als Zijn lidmaten woont.

Wat een rijkdom, gestorven èn opgewekt. Overgeleverd om onze zonde, opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Als u iets weet van die hemelhoge schuld, iets kent ook van die vreemde vrijspraak, dat God goddelozen rechtvaardigt, enkel om des Middelaars bloed, dan moet het toch weerklank vinden in uw hart:

Rechtvaardig volk, verheft uw blijde klanken,

Verheugd in God, naar waarde nooit te danken.

3) De uitverkorenen Gods verdedigd

Die ook ter rechthand Gods is. Nu gaan de heilsfeiten als in een flits aan ons oog voorbij. Dat belijden we iedere zondag: opgestaan van de doden, opgevaren ten hemel, zittende aan de rechterhand van God.

Wat een overgang voor Christus! Hij Die Zich zo diep heeft vernederd is uitermate verhoogd! Hij is gehoorzaam geweest tot de dood en heeft nu een Naam gekregen boven alle naam.

Gezeten aan de rechthand Gods. De ereplaats naast de Vader. De Gunsteling, de Vertrouweling van de Vader. Hoe groot en schitterend is Zijn eer...

Wat een verschil tussen Hem Die zo verhoogd is, en Zijn Gemeente in het strijdperk van dit leven. HIJ is de strijd te boven, WIJ zitten er nog midden in. Paulus zegt het straks zelf: verdrukking, benauwdheid, ver-

volging. Schapen ter slachting...

Ja, zo lijkt het! Maar verkijken we ons daar niet op. Want Christus zit aan de rechterhand van de Vader. En Hij is het Die ook voor ons bidt.

Pleiten - dat is het werk van een advocaat. Hij is onze Verdediger, onze Zaakwaarnemer. We hoeven ons niet te verdedigen tegen alle beschuldigingen die worden ingebracht. Dat doet HIJ wel. Hij, Die ons kent, Die van onze noden weet, Die daarboven onze belangen behartigt.

Als u een rechtzaakje hebt van enige betekenis, dan neemt u een advocaat in de arm, en die zegt: doet u zelf maar niets, laat het maar aan mij over. Dan bent u rustiger. Dat is immers een deskundige, die het Beter kan dan ik?

De hemelse Advocaat zegt: breng het maar bij Mij, Ik doe het woord wel voor u. Kinderkens, indien we gezondigd hebben, we hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige. En Hij heeft nog nooit een proces verloren. Hij wordt altijd verhoord.

Waartoe zouden we dan een andere Voorspraak zoeken, daar het God beliefd heeft, ons Zijn Zoon tot een Voorspraak te geven? (Art. 26 NGB).

Is Hij ook uw Voorspraak? U wilt toch zeker niet uw eigen zaak bepleiten? Dat zult u voor eeuwig verliezen. Er is een Voorspraak bij de Vader en Hij kan volkomen zaligmaken allen die door Hem tot God gaan. Hij is machtig om te verlossen.

En als de beschuldigende vinger naar u wordt uitgestoken, en u misschien nog het meest uzelf moet beschuldigen, denk eraan: wij hebben een Voorspraak bij de Vader.

En - zegt Luther - als de duivel me wijst op mijn zonden, dan zeg ik: ik weet er nog véél meer. Maar je bent aan het verkeerde adres, want je moet bij Christus zijn, Die heeft ze allemaal meegenomen. En als hij me dan zegt dat ik niet kan bidden, dan zeg ik wéér: satan, je hebt gelijk, maar je bent wéér aan het verkeerde adres, want je moet bij Christus zijn. HIJ pleit voor me aan de rechterhand van de Vader.

En HIJ heeft het op aarde al gezegd, maar daarboven geldt het nog: Vader, Ik weet dat Gij Mij altijd hoort.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1989

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De uitverkorenen Gods

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1989

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's