Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat niet verdort

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat niet verdort

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

OVER DE DORDTSE LEERREGELS

(11)

Schatkamer

(41) We zijn bij onze korte behandeling van de Dordtse Leerregels thans toegekomen aan het vijfde hoofdstuk. Dit bedraagt als opschrift , , Van de volharding der heiligen." Nog niet zo lang geleden, - in het Gereformeerd Weekblad van 29 juli en 5 augustus 1988 - schreef ik een tweetal artikelen over , , Het slothoofdstuk van de Dordtse Leerregels." Om zo weinig mogelijk in herhaling te vervallen vat ik nu enkele hoofdlijnen uit het toen geschrevene samen:

— het vijfde hoofdstuk van de D.L. is geen aanhangsel, maar een hoogtepunt. De hoofdstukken 1 tot en met 7 zijn de toegangswegen die naar de schatkamer voeren, de gouden portalen. Hoofdstuk 5 is de schatkamer, de goudenzaal zélf. In hoofdstuk 5 staat het eigenlijke gebouw. In de hoofdstukken 1 tot en met 4 vinden we het gedegen, diep gelegde fundament.

— in het vijfde hoofdstuk wordt als het ware de pastorale oogst binnengehaald. Hier blijkt dat de zekerheid van het geloof rust op de rotsgrond van Gods eeuwig welbehagen. Bij de Remonstranten wordt uiteindelijk gebouwd op de zandgrond van de vrije wil van de mens.

Wie zijn de heiligen?

(42) Wat is er bedoeld met de uitdrukking „volharding der heiligen"? Het gaat niet over zondeloze en vlekkeloze mensen, maar over zondaars die hun toevlucht nemen tot Christus en door het geloof gerechtvaardigd zijn. In Christus zijn ze geheiligd, vrijgesproken van hun zonde en schuld.

Alle ware gelovigen zijn dus „heiligen", daar zij al hun zaligheid alleen van Christus verwachten.

Zij zullen allen volharden in het geloof, ze zullen niet uit Christus' handen gerukt worden. Denk aan de lofzang in Rom. 8: niets en niemand kan scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus.

Aanvechtingen

(43) Deze belijdenis is en wordt van vele kanten aangevochten. De Remonstranten aan het begin van de 17e eeuw leerden dat ware gelovigen nog weer afvallig konden worden en uiteindelijk eeuwig omkomen. Als dat niet zo was, zo redeneerden zij, zouden de gelovigen maar hoogmoedig en zorgeloos worden. Hun kon immers tóch niets meer gebeuren?

Let wel: er werd niet ontkend dat een mens zeker kon zijn van zijn geloof. Maar die zekerheid was dan telkens tot één moment beperkt. Een mens kan niet zeker zijn voor morgen of overmorgen, laat staan voor de eeuwigheid.

Rome kent dezelfde opvatting. Wel worden er uitzonderingen op deze regel erkend. Zo waren bijv. de apostelen wél zeker van hun eeuwig behoud. Maar dat

berustte op een bijzondere openbaring, die aan , , gewone" gelovigen niet ten deel valt.

Deze belijdenis van de volharding der heiligen wordt echter ook bij de belijder, de gelovige zélf, zeer bestreden.

De eerste paragrafen van hoofdstuk 5 spreken ervan dat de gelovige midden in de strijd staat. Er zijn veel aanvechtingen en bestrijdingen. We kunnen onderscheiden:

a) de aanvechting vanwege eigen onwaardigheid. Hoe kan de HEERE te doen hebben met zo'n goddeloze die Gods gramschap dubbel waardig is?

b) de aanvechting met het oog op de toepassing. Is het wel voor mij? Mag ik er wel in delen? Val ik er niet buiten?

c) de aanvechting vanwege de zwakheid van het geloof. Zijn we niet tot hinken en tot zinken ieder ogenblik gereed?

Geen zorgeloosheid

(44) Wanneer de weg zo smal is en zo steil, wanneer onze krachten zo gering zijn, terwijl de satan rondgaat als een briesende leeuw, wié zou dan kunnen volharden?

De moed zou ons in de schoenen zinken als we afhankelijk waren van eigen uithoudingsvermogen. Duidelijk wijst § 3 hierop. „Maar God is getrouw, die hen in de genade, hun eenmaal gegeven, barmhartiglijk bevestigt, en ten einde toe krachtiglijk bewaart? De HEERE wéét wat van Zijn maaksel is te wachten, hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten. Hij heeft daarin Zijn bijblijvende en achtervolgende genade mee gerekend.

Als het geloof niet op Gods trouw zou mogen neerzinken, dan zou er altijd en levenslang een donkere wolk boven het hoofd van de christen blijven hangen: , , o, als het nu toch eens helemaal mis zou gaan, als ik in het zicht van de haven toch nog zou stranden! Ais ik het nu maar zal weten vast te houden tot het einde toe!" Maar nu ligt het in Zijn handen vast. De namen van die kleingelovigen staan in Gods handpalmen gegraveerd.

Deze belijdenis maakt geen zorgeloze mensen. Juist de verwondering over Gods onpeilbare trouw geeft een prikkel tot heiligmaking. Daar gaat een stimulans vanuit om de HEERE ijverig te zoeken in een innige omgang. Wilhelmus è Brakel schrijft: , , De vaste hoop en de zekere verwachting van de zaligheid is een krachtige spoor tot heiligheid."

In § 2 worden de geestelijke werkzaamheden van de aangevochten gelovigen getekend. Lees en herlees dit tot aansporing en opwekking!

De belijdenis van de volharding der heiligen geeft, wanneer zij hartelijk doorleefd wordt, een vaste gang en een recht spoor. Zéér bestreden is deze belijdenis, maar nochtans beleden.

In § 3 wordt aangegeven dat de volharding der heiligen niet anders is als de volharding van Gods trouw. Het gaat om de bewaring van de gelovigen. De trouw van de HEERE blijft het rustpunt van het gelovig hart. Dat betekent niét dat het op ónze trouw niet zo zou aankomen. Gods kinderen zondigen niet goedkoop. Ze komen ermee in diepe duisternis. Het gaat er bepaald niet om onze ongerechtigheden, met belijdenis van onze zonden. Ook met ootmoedige verwachting van Gods schuldvergevende liefde en genade jegens trouweloze mensen.

David bidt in psalm 51 : 13: Verwerp mij niet van Uw aangezicht en neem Uw Heilige Geest niet van mij." Met zijn verschrikkelijke zonde had David een diepe duisternis over zich ingeroepen. Toch bleef er onder de as nog een vonkje van geloof en hoop over. Het wéten dat de HEERE Zijn Heilige Geest nog niet geheel van hem had weggenomen, dat de HEERE hem nog niet had losgelaten! Het gedruis der wateren groeide, al Gods golven en baren verwaarden zijn benauwde ziel. Nochtans belijdt hij de volharding van Gods trouw. Maar dan niét als een automatisme, niet als een gemakkelijk hanteerbare theorie. Het is een belijden dat alléén plaats kan vinden wanneer we in de rechte verhouding tot God staan.

Vandaar dit gebed: neem uw Heilige Geest niet van mij! Dat houdt de belijdenis in dat het recht zou zijn wanneer de HEERE dat deed, wanneer de HEERE hem voor eeuwig verwierp. Doch zelfs in die erkenning blijft nog de worsteling! En dat kan alleen door het zicht op Gods onvergeten trouw!

Beweeglijk en onbeweeglijk

(45) Het geloofsleven is zeker niet altijd uit te beelden als één lange rechte lijn op hóóg niveau. Het is een gaan door hoogten en diepten. Soms zinkt de lijn ver weg in de diepte door de grote afwijkingen en roepende zonden. Dan stijgt de lijn weer óp door hernieuwde bekering, hartelijke verootmoediging, vurig gebed.

Maar op de achtergrond van die beweeglijke lijn van het geloof, ligt de onbeweeglijke lijn van Gods trouw - die zich uitstrekt van de eeuwige vrederaad tot het eeuwige vrederijk en zo heel het leven van Gods kinderen omspant.

Deze laatste lijn wordt nu zo helder aangewezen in de achtste paragraaf van D.L. V; , , Het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: de Heere kent degenen die de Zijnen zijn." Waaruit bestaat dat fundament?

Wel:

— Gods raad die niet veranderd kan worden

- Zijn belofte die niet gebroken kan worden

- de roeping die niet herroepen kan worden

- de verdienste, voorbidding en bewa ring van Christus die niet krachteloos gemaakt kan worden

- de verzegeling des Heiligen Geestes d niet verijdeld of vernietigd kan worden.

Het fundament is dus het wérk van de drie enige God, ja het is de Vader, de Zoon en de Heilige Geest zélf. De gelovige mag er van zingen dat hij zéker zalig zal worden. Zó zéker als Gods verkiezing onberouwelijk is.

Zó zéker als Christus' werk niet ijdel is. Zó zéker als de verzegeling door de Heilige Geest nooit krachteloos is te maken.

V.

J.H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1990

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Wat niet verdort

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1990

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's