Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Met heerlijkheid en eer gekroond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met heerlijkheid en eer gekroond

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt! Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen; met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond en hebt hem gesteld over de werken Uwer handen; Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want daarin, dat Hij hem alle dingen heeft onderworpen, heeft Hij niets uitgelaten, dat hem niet onderworpen zij: doch nu zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn; Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond...."!

(Hebreeën 2 : 6—9a)

De verzen, die ditmaal onze aandacht ragen bevatten een breedvoerig citaat uit salm 8. Het moet dienen om te bevestien, wat in het voorafgaande vers is geuigd aangaande Christus' heerlijkheid boven de engelen. U herinnert zich: na alles, wat daarover gezegd was in het eerste hoofdstuk, kwam hoofdstuk 2 opnieuw op dit thema terug. Nu was het punt van vergelijking: aan wie de heerschappij is toebedeeld in „de toekomende wereld", dat is: in de bedeling, die aanbreekt met de wederkomst van Christus. Vers 5 sprak: „Want Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de toekomende wereld, van welke wij spreken." M.a.w.: die toekomende wereld zal niet onder de heerschappij staan van de éngelen, maar van de Zóón! Hij is het Hoofd van de vernieuwde mensheid. Voor Hém zal eenmaal alle knie zich buigen. Alleen, dat laatste werd nog niet uitdrukkelijk in vs. 5 gemeld. Maar.... dat het inderdaad de Zoon is, Die dan alle heerschappij zal

Wal is de mens?

hebben, maakt de schrijver duidelijk aan de hand van het Schriftcitaat, dat ditmaal voor ons ligt.

We zeiden reeds: het is ontleend aan psalm 8. De schrijver citeert uit de Griekse vertaling van het Oude Testament, vandaar de kleine verschillen met de psalm, zoals deze in het Oude Testament staat. In psalm 8 bezingt David Gods heerlijkheid, zoals deze straalt in de hem omringende schepping: , , 0 HEERE, onze Heere, hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde!" Maar dat niet alleen. Hij bezingt ook het wonder van Gods ontfermende genade jegens door en door verloren mensen. Welnu, dat gedeelte wordt hier door de Hebreeënschrijver aangehaald: , , Wat is de mens Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt."

Voor , , mens" staat in het oorspronkelijke van de psalm een woord, wat de mens vooral tekent als zwakke sterveling. M.a.w.: David denkt hier niet aan de mens, zoals hij geschapen is, maar aan de mens zoals hij geworden is door de zonde, vgl. ook psalm 144 : 2 en 3" (Grosheide). In die toestand is de mens niet meer waard, dat God naar hem omziet. God geschapen, maar diep gevallen. Aanvankelijk gesteld als koningskind in de schepping, maar sinds Adams val „aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelf onderworpen" (doopformulier). Zoals een bekend vers zegt: n schuld en vloek voor God verloren.

En toch: God gedenkt aan hem! In genade. In ontferming. Gedrongen door Zijn eeuwige liefde zoekt God die diepgevallen mens weer op. Terstond na de val reeds klinkt het: „Waar zijt gij? " En in omstandigheden, waarin toch niets anders te verwachten viel dan toorn en oordeel, klinkt de belofte van de komende Verlosser: „Ik zal vijandschap zetten !" Daarop ziende mogen we het David inderdaad nazeggen: „Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, of de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt!"

En wat een zorg en bemoeienis heeft God ook in de eeuwen, die op die eerste belofte volgden niet gehad met de mens! In de verkiezing van Israël. In de zending van Zijn Zoon. In de uitstorting van de Heilige Geest. In de prediking van het Evangelie aan alle creatuur. Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt! Legt de Geest dat open voor uw hart, dan kunt u het wonder niet meer op. Ü één en al afkerigheid en dan.... een zoekende God! Ü verloren in zonde en schuld en dan.... een God, Die Zich in Christus over het verlorene ontférmt! U in uzelf ellendig, arm, jammerlijk, naakt en dan.... een God, Die aan u gedénkt en u in Christus bekleed met de klederen des heils en deel geeft aan het eeuwig, zalig leven. Niet uit te zeggen wonder: , , Mijn God, wat is de mens dan op deez' aarde! De broze mens, hoe klimt hij tot die waarde, Dat Gij aan hem in zoveel gunst gedenkt, En 's mensen zoon Uw teerste liefde schenkt!"

Minder gemaakt

Welnu, de aard van het heil, waarin God die broze, diepgevallen mens doet delen, wordt nader uitgewerkt in vs. 7. Eerst wordt in herinnering gebracht het vonnis, dat over de mens kwam vanwege zijn zonde: , , Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen." Daarna wordt verkondigd, wat hem dankzij Gods herstellende genade weer ten deel valt: „Met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond en Gij hebt hem gesteld over de werken Uwer handen!"

Allereerst, de mens is, , minder gemaakt dan de engelen!" Aanvankelijk was hij bevoorrecht boven de engelen. Welk een erepositie namen we in in de morgenstond van de schepping. Geschapen naar Gods beeld stonden Adam en Eva in volle levensgemeenschap met hun Schepper. Bovendien: ze waren bekleed met eer en heerlijkheid. Gesteld over al de werken van Gods handen, „als koning en koningin van de schepping" (N. Y. van Goor). Mediteren we hierop door, dan mogen we zeggen: de leeuw legt zich knielend neer aan Adam voet. De tijger wandelt stapvoets aan Eva's zijde. Even verder liggen de wolf en het lam in vrede samen neer. En als Adam op Gods bevel de dieren namen geeft, dan blijkt: op Adams woord komen ze stuk voor stuk naar hem toe om hun koning te huldigen! Kortom: geschapen naar Gods beeld stonden Adam en Eva in koninklijke glorie in het midden van de schepping. Om met die ganse schepping de Heere te loven en te prijzen. In heerlijkheid gesteld bóven de engelen!

„Maar " en dan denk ik aan de trefzekere woorden van art. 14 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis: , , als hij in ere was, zo heeft hij het niet verstaan, noch zijn uitnemendheid erkend, maar heeft zichzelf willens aan de zonde onderworpen en overzulks aan de dood en aan de vervloeking, het oor biedende aan het woord des duivels"! Inderdaad, door moedwillige ongehoorzaamheid alle ko-

ninklijke glorie verloren! Terecht gekomen onder Gods oordeel en vloek. Door God geoordeeld en gestraft. Psalm 8 zegt: , , minder gemaakt door de engelen!" Dat wil krachtens het grondwoord zeggen: vernederd geworden! Van die hoge erepositie verwezen naar een staat van dienstbaarheid en dood.

En het zal duidelijk zijn: spreekt dit vers over „een weinig" minder gemaakt, dan ziet dat niet op de graad van die vernedering, alsof het uiteindelijk maar een weinig geweest is en dus nogal meeviel. Nee, de Schrift geeft aan, dat deze vernedering onmetelijk diep is geweest: vanuit de gemeenschap met God kwamen we terecht in de gemeenschap met de vorst der duisternis. Leven maakte plaats voor dood. Zaligheid voor rampzaligheid. Geluk en vrede voor ongeluk en toorn. Koninklijke glorie voor een leven in knechtschap, waarbij we zwervende en dolende zijn op de aarde. Welk een oneindig verschil met de vroegere heerlijkheid. Het , , een weinig minder gemaakt" geeft dan ook geen graad aan, maar een tijdsperiode! Het wil zeggen: , , voor korte tijd!"

Herstelde heerschappij

Gods straffende hand bracht de mens onder het oordeel des doods, maar.... niet voor altijd. Nee, we zagen al eerder: God gedacht aan hem. Zocht hem weer op. In die ene vraag: Waar zijt gij? In die moederbelofte: , , Ik zal vijandschap zetten..."! Centraal: Hij begeerde de gevallen mens in Christus, Zijn Zoon weer op te richten uit zijn diepe val. Ja, in Christus worden zondaren weer met God verzoend. Hersteld in Zijn gemeenschap. Weer aangenomen tot Zijn kind en erfgenaam. En.... wonder van genade, wie door de Geest aan Christus verbonden werd, wordt weer hersteld in zijn vroegere glorie. In en door Christus gekroond met eer en heerlijkheid en gesteld over de werken van Zijn handen. Vs. 7b beschrijft die werkelijkheid in schone kleuren: „Met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond en Gij hebt hem gesteld over de werken van Uwer handen!" Terwijl vs. 8a daaraan toevoegt in navolging van psalm 8: „Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen!"

En.... opdat we daar toch vooral niet te gering van zouden denken, voegt de Hebreeën-schrijver er ter nadere verklaring aan toe, dat we dat „alle dingen" zo breed mogelijk hebben te nemen. Niets uitgezonderd: , Want daarin, dat Hij hem alle dingen onderworpen heeft, heeft Hij niets uitgezonderd, dat hem niet onderworpen zou zijn!" M.a.w.: oals het eenmaal was bij de schepping, dat de mens van Godswege geroepen was om heerschappij te hebben over de gehéle aarde (Gen. 1 : 26, 28), zo zal het in en door Christus ook weer zijn en worden. In Christus wordt een mens weer hersteld in z'n oorspronkelijke staat. Komt hij opnieuw als profeet, priester en koning in Gods schepping te staan. M.n. in de Openbaring van Johannes vindt u telkens weer beklemtoond, hoe de gelovigen in Christus weer hersteld worden in dat koninklijke ambt, waarbij alle dingen onder hun voeten worden onderworpen. In Openb. 5:10 lezen we, hoe de 24 ouderlingen het voor de troon van God en van het Lam zingen: Gij hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters en wij zullen als koningen heersen op de aarde." En in 22 : 5 lezen we, hoe het van al de verlosten geldt: en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid!" Ook in onze Heidelbergse catechismus vindt u deze zelfde lijn terug, als ze onder het koninklijke ambt, wat de ware christen dient te bekleden, niet alleen rekent de strijd tegen de zonde en de duivel, maar ook het „hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen régeren " (zondag 12).

Geloofswerkelijkheid

Alleen, dat alles is nu nog niet zichtbaar. Hoezeer al de gelovigen in Christus deel krijgen aan het volle heil en straks met Hem tot in alle eeuwigheid over alle schepselen zullen regeren. Nü is dat volle heil nog niet hun deel. Nü zijn ze nog op de aarde. Nü staan ze nog in het strijdperk. Nü zijn er nog de anti-machten: duivel, wereld en eigen vlees. Nü lijden we vanwege zonde en ongeloof nog menigmaal de nederlaag. Zeker, de ware christen is in Christus hersteld in z'n koninklijk ambt en door het vernieuwende werk van de Geest zal daar hier op aarde reeds iets van zichtbaar worden. Maar.... het volkomene staat nog uit. De Hebreeënbrief tekent aan: „Doch nu zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn!" Het is geloofswerkelijkheid, nog geen zichtbare realiteit.

En toch.... en daar wil onze brief naar toe: in één mens is dit woord van psalm 8 wel tenvolle vervuld geworden. In Hem, Die met recht dé Zoon des mensen genoemd mag worden, de Heere Jezus Christus. Hij is na Zijn lijden en sterven verhoogd geworden tot aan de rechterhand van Zijn Vader. Bekleed met eer en heerlijkheid. Hij kon en mocht het zeggen: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde!" En daarom: wat we nu onder de mensen nog niet vervuld zien, dat zien we wel vervuld, zo zegt onze brief, in

Christus: , , Maar wij zien Jezus met heer lijkheid en eer gekroond!" Met de ogen van het geloof - want dat gelovig zien wordt hier bedoeld - zien we Hem aan de rechterhand Gods! Zien we Hem in grote heerlijkheid gezeten op Zijn troon, vanwaar Hij alle dingen regeert en alles aanstuurt op de voortgang en de volle doorbraak van Zijn eeuwig koninkrijk. Alles is ook vandaag aan Zijn voeten onderworpen. Welk een perspektief! Temidden van het oorlogsgeweld in het Midden-Oosten, temidden van alle ontbinding en ontwrichting, die zich alom in deze wereld openbaart, mag de Kerk van Christus het toch belijden: Christus regeert!

Het woord van psalm 8 is vervuld in Christus. Welnu, daarmee is de schrijver dan weer bij zijn uitgangspunt terug. Als aan Hem dan nü reeds alles onderworpen is, hoeveel te meer zal dan ook straks de toekomende wereld onderworpen zijn aan Hem, Die het Hoofd is van alle overheid en macht (Kol. 2 : 10). Leerde ook u de knie voor Hem buigen? Uw wapens inleveren? Werd u zelf koning-af om nu eeuwig Hem te dienen. Die gekroond is met heerlijkheid en eer? Wee hem, die in zelfhandhaving blijft voortleven. Wee hem, die eigen heer en meester wil blijven. Wie heeft zich tegen Hem verhard en vrede gehad? Niemand! De Geest van Christus doe ons buigen onder Hem. Opdat we in en door Hem weer koningen en priesters mogen worden voor God en straks - in het herstelde paradijs - met Hem tot in alle eeuwigheid mogen heersen over de werken van Gods handen. In eeuwige dienst! In volmaakte liefde en trouw. En met maar één oogmerk: , Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen!"

M.

L.W.Ch.R.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Met heerlijkheid en eer gekroond

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's