Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Calvijn over de rechtvaardiging (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijn over de rechtvaardiging (1)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het thema van dit artikel staat niet bepaald in het brandpunt van de belangstelling. Integendeel, voor veel kerkmensen is dit onderwerp er één uit de oude doos. De vraag „Hoe ben ik rechtvaardig voor God? '-* was misschien belangrijk voor mensen als Augustinus, Luther, Kohlbrugge en Mc. Cheyne, maar voor ons vandaag niet meer. Andere problemen hebben zich intussen met kracht opgedrongen. Ter linkerzijde van het kerkelij-ke spectrum houden christenen zich meer bezig met de grote wereldvragen dan met de persoonlijke vraag van de rechtvaardiging: het milieuvraagstuk, de vragen rond oorlog en vrede, de verhouding tussen arm en-rijk, blank en bruin. Rechtse christenen maken zich druk om kwesties als zondagsheiliging en Bijbelvertaling. Wie zou willen beweren dat deze zaken niet reeël en relevant zijn? Toch neemt dat niet weg dat de vraag naar het rechtvaar-

dig-voor-God-zijn nog altijd kaarsrecht overeind staat. Ook voor mensen van de twintigste eeuw is dat de beslissende levensvraag, de spil waarom alles draait.

Wie leeft bij de open Bijbel weet dat wij er niet „zomaar" zijn in deze wereld. Ons leven is geen eigen bezit, maar een geschenk van Hogerhand. De levende God heeft ons geschapen en Hij doet Zijn rechten over ons bestaan gelden. Hij vraagt verantwoording over ons doen en laten, ons gaan en staan. Nu reeds en ook straks in het uur van het gericht. Kunnen we dan voor Hem bestaan? Als Hij de maat van Zijn gerechtigheid langs ons leven legt, waar blijven wij dan? Blijken alle lijnen niet krom te lopen? Moeten we niet belijden met de dichter van Psalm 143. „Heere, ga niet in het gericht met Uw knecht, want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn? "

Het is deze stand van zaken die de vraag naar de rechtvaardiging blijvend actueel maakt. Voor jong en oud. Wij kunnen wel menen dat deze kwestie achterhaald is, de Schrift zelf stelt hem met kracht en klem aan de orde.

De Reformatie

Diep doordrongen van het gewicht van deze notie was men in de tijd van de Hervorming. Alle reformatoren hebben zich er intens mee beziggehouden. Niet zonder reden wordt het leerstuk van de rechtvaardiging van de goddeloze wel het centrale thema van de Reformatie genoemd. Het was de vlam in het kruitvat van de Middeleeuwse kerk, de bevrijdende boodschap waardoor de Hervorming zich als een olievlek heeft uitgebreid over het Europese continent.

Luther sprak wel eens over het artikel waarmee de kerk staat of valt. Na een lange, bange worsteling was hij tot het inzicht gekomen dat wij niet rechtvaardig voor God worden door onze vrome en godsdienstige inspanningen, zoals de roomse kerk van zijn dagen leerde, maar alleen door het geloof in het volbrachte werk van Christus.

Niet minder dan voor Luther was voor de hervormer van Genève de rechtvaardiging van de goddeloze de slagader van het christelijk geloof. In een brief aan Sadoletus, de secretaris van Paulus Leo X, die streefde naar verzoening met de protestanten schreef Calvijn: „Wanneer die belijdenis wordt weggenomen, is de heerlijkheid van Christus vernietigd, de religie verworpen, de kerk verwoest en de hoop der zaligheid geheel vergaan". En in zijn magistrale hoofdwerk, de Institutie noemt hij de rechtvaardiging de voornaamste pijler waarop de godsdienst rust (Inst. III, 11, 1). En ook typeerde hij de rechtvaardiging als „de hoofdsom van de evangelische boodschap". „Hier ligt de sleutel, die dient om open te doen al wat voor onze zaligheid vereist is, hier is het middel om alle afwijkende gevoelens aan te wijzen, hier is het fundament van de ware religie. Kortom, hier worden ons de hemelen geopend".

Op indrukwekkende wijze zet de hervormer zijn gedachten ten aanzien van ons thema uiteen in een viertal preken over Abraham. In deze preken gaat de hervormer uitvoerig in op Genesis 15:4, 5 en 6, waar van Abraham gezegd wordt dat hij de Heere geloofde en dat hem dit tot gerechtigheid werd gerekend. Opvallend, Calvijn die gewoon was hele perikopen in één dienst te behandelen, wijdt niet minder dan vier preken aan de rechtvaardiging van Abraham. Aan de hand van deze Abrahampreken willen we in dit eerste artikel luisteren naar wat Calvijn ons ten aanzien van de rechtvaardiging te zeggen en te leren heeft.

Toerekening

Wie was Abraham? Als we deze vraag voorleggen aan een rabbijn, zal het antwoord anders luiden dan we in Calvijns preken tegenkomen. In joodse ogen is Abraham de tsaddik; de rechtvaardige bij uitstek? Waarom? Omdat Abraham zijn mannetje weet te staan tegenover God en de mensen. Vanwege zijn rechtschapenheid is hij uitverkoren om Gods partner te zijn en stamvader van het joodse volk.

Calvijn zoekt het niet in Abrahams kwaliteiten of capaciteiten, maar in diens geloof. Abraham geloofde God en God rekende het hem tot gerechtigheid. Met dat woord gerechtigheid wordt geen deugd van mensen bedoeld. Van iemand die zich onberispelijk gedraagt wordt weieens gezegd dat hij rechtvaardig is. Maar dat is hier niet aan de orde. Gerechtigheid is, meent Calvijn, een gunst van God, die Hij ons bewijst. Het behaagt Hem onze zonden te begraven, er geen acht meer op te slaan en Hij doet net alsof wij zelf de Wet hadden vervuld. En waarom dat? Om wille van Christus. Omdat Jezus Christus rechtvaardig is en de gerechtigheid die Hij volbracht heeft ons wordt toegewezen en toegerekend.

Alle nadruk valt op het woordje toerekenen. Daar draait in de ogen van de reformator alles om. De toerekeningsgedachte wordt door Calvijn breed uitgewerkt. Hij beluistert in dat woord toerekenen twee dingen. Het is toerekenen en niet aan-rekenen ineen. Het één brengt het ander met zich mee. Wanneer van Abraham gezegd wordt dat het geloof hem tot gerechtigheid is gerekend, houdt dat tevens in dat teniet gedaan is al wat van Abraham was. God haalde er een streep door. De toerekening van Christus' gerechtigheid maakt dat onze zonden ons niet langer worden aangerekend. De schuldbrieven zijn verscheurd. Het rechts-

geding tussen God en mens is ten einde. Er is vrijspraak, vrijheid en vrede.

Sola fide

Rechtvaardiging is er dus niet vanwege onze deugden. Hier geldt het sola fide, alleen door het geloof. Wat is geloven? Wat kenmerkt het geloof dat ons rechtvaardig maakt voor God? Die vraag werpt ook de hervormer op in één van deze preken. De grote dwaling van de Middeleeuwse kerk is in zijn ogen dat men alle zicht op het rechtvaardigend geloof is kwijtgeraakt. En dat komt omdat men geen verstand heeft van het onlosmakelijke verband tussen geloof en het Woord van God, tussen geloof en belofte. Het Woord wordt tezeer buiten beschouwing gelaten. Terwijl wij het verband tussen die twee juist goed in het oog moeten houden. Je kunt wel eenstemmig zingen, zegt Calvijn, maar het wordt pas echt welluidend als er meer stemmen zijn. Zo is het ook in het geloof. Gods beloften en het geloof moeten samenstemmen. Die twee zijn niet van elkaar te scheiden. God spreekt ons aan in Zijn Woord en het geloof heeft zich daarnaar te voegen. Geloven is: met open oren luisteren naar wat God ons te zeggen heeft en daarin rusten. Het is: aannemen wat ons is voorgesteld uit de mond van God met zo'n eerbied dat wij ons daaraan gebonden weten en dat alle twijfel bij ons wordt buitengesloten. Aannemen? Mag dat? Kan dat wel? Is dat niet vermetel en brutaal? Calvijns antwoord op deze vraag is kort, maar krachtig. Dat is juist de grootste eer die wij God kunnen brengen. Wanneer wij ons houden aan het door Hem gesproken Woord en daarop vertrouwen, bevestigen wij Zijn betrouwbaarheid en daarmee eren wij Hem.

Wel dóór het geloof, niet óm het geloof

Voor één misverstand moeten we op onze hoede zijn. Abrahams geloof mag niet beschouwd worden als een verdienste. Abraham heeft niets, maar dan ook niets aangebracht dat kon dienen om door God te worden aangenomen. Zelfs zijn geloof legde geen enkel gewicht in de schaal. De aartsvader heeft alleen maar gesteund op de pure genade en mildheid die in Gods belofte lag opgesloten.

Rechtvaardig voor God worden wij niet vanwege ons geloof. Wel door het geloof, maar niet om het geloof. Het geloof is niet meer dan een instrument, het middel waarmee we ons de gerechtigheid van Christus toeëigenen. Het geloof is de lege hand, die Gods belofte aangrijpt en zich daaraan vastklemt. In ons geloof kan daarom nooit de oorzaak of de grond van de rechtvaardiging zijn gelegen. Die ligt uitsluitend en alleen in God Zelf, Die medelijden met onze erbarmelijke staat heeft en ons te hulp schiet. Hij is de bron van alle gerechtigheid. Om het met Calvijns eigen woorden te zeggen: God rechtvaardigt goddelozen, „omdat Hij onze ellenden ziet, en dat neigt Hem en spoort Hem aan tot barmhartigheid."

Met verontwaardiging wijst de hervormer allen af die zo onbeschaamd zijn deze op zich heldere zaak te verduisteren. Daarmee bedoelt hij hen die beweren dat Abraham om zijn rechtschapenheid gerechtvaardigd is en dat het zijn eigen kunde en deugd is geweest om God te geloven. Calvijn denkt aan de Joden, die naar zijn zeggen zo „dom en verblind" zijn dat zij van deze zaak niets begrijpen. Maar onder christenen is het al niet veel beter gesteld. Nauwelijks één op de honderd die er iets van snapt. Natuurlijk richt hij daarmee zijn pijlen vooral op de Middeleeuwse kerk. Als men in Rome maar iets zou verstaan van dit geloofsartikel dan zou het hele Pausdom worden afgeschaft. De Papisten, zoals Calvijn hen noemt, erkennen wel dat onze aanvankelijke rechtvaardiging door het geloof is, maar zij voegen eraan toe dat wij ook nog gerechtvaardigd moeten worden op grond van onze werken. Jezus Christus opent weliswaar de deur voor ons, maar wij zelf moeten binnentreden en de reis volbrengen. In ons is echter geen gerechtigheid. Daarom hebben wij deze elders te zoeken. God neemt ons niet aan doordat Hij in ons iets goedkeurenswaardigs vindt, maar houdt ons voor rechtvaardig wanneer wij steunen op Zijn beloften, waarmee Hij ons tegemoet komt. Dat is de gerechtigheid die duurzaam is, waarmee wij het wagen kunnen voor leven en sterven.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Calvijn over de rechtvaardiging (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's