Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kleine Kroniek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kleine Kroniek

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ambt en Charisma

Het nummer van 7 september van De Reformatie is een themanummer over , , Het ambt". Ik neem hieruit over het artikel van dr. A. N. Hendriks over , , Ambt en charisma".

Begiftigd door de Geest

„Men dient in een kerkelijk ambt op grond van een bijzondere begiftiging door de Heilige Geest. Wanneer in Jeruzalem broeders aangesteld moeten worden om „de tafels te bedienen", dan vragen de apostelen de gemeente uit te zien naar zeven mannen „vol van Geest en wijsheid" (Hand. 6 : 3). Timoteüs verricht zijn werk als evangelist op grond van de gave, die hem geschonken is (1 Tim. 4 : 14). Paulus stelt als regel dat de opziener „bekwaam om te onderwijzen" moet zijn (1 Tim. 3 : 2).

Het is niet zo dat de ambtsdragers de enigen in de gemeente zijn, die door de Geest met gaven zijn begiftigd. Volgens het Nieuwe Testament is de gemeente voluit charismatische gemeente, die deelt in de vele gaven van de Geest van Christus.

Paulus roept de Korintiërs toe, dat aan een ieder de openbaring van de Geest wordt gegeven tot welzijn van allen (1 Kor. 12 : 7). En in Efeziërs 4 : 7 schrijft hij: Maar aan een ieder onzer afzonderlijk is de genade gegeven, naar de mate, waarin Christus haar schenkt". Uit zijn volheid geeft Christus door Zijn Geest aan Zijn gemeente „velerlei genade Gods" (1 Petrus 4 : 10). Ieder heeft in de gemeente te dienen naar de genadegave, die hij ontvangen heeft. Juist op grond van deze uitbundige begiftiging kan en moet de gemeente een diakonale gemeente zijn, waar men eikaars lasten draagt en zo de wet van Christus vervult (Gal. 6 : 2).

Tot een ambt in de gemeente wordt men geroepen op grond van een bijzondere begiftiging door de Geest. Het gaat om broeders, waarvan men onderkend heeft dat zij bijzondere geschiktheid hebben om in een bepaalde dienst tot opbouw van de gemeente werkzaam te zijn. In deze bijzondere geschiktheid herkent de gemeente de keus van de Heilige Geest. Zó komt de gemeente op het spoor door wie Hij haar wil leiden.

Wij kunnen een kerkelijk ambt dan ook omschrijven als het door de gemeente onder leiding van de kerkeraad erkende charisma, dat door middel van openlijke bevestiging in Christus' naam ingeschakeld wordt voor een specifieke opdracht tot opbouw van de gemeente.

Wat is een charisma?

In 1 Korintiërs 12 handelt Paulus over de vele gaven, die Christus door zijn Geest in de gemeente geeft. Opvallend is dat hij deze gaven typeert als charismata. Er is over deze typering veel te doen. In ieder geval klinkt hierin door dat het gaat

om gaven, die uit genade geschonken worden. Tegenover de hoogmoedige houding van de Korintiërs met betrekking tot „de uitingen des Geestes" benadrukt de apostel dat het een gegeven rijkdom is. In de discussie rond deze genadegaven vinden wij twee benaderingen. De ene benadering stelt dat de Geest bij deze genadegaven de mens geheel nieuwe mogelijkheden geeft, de mens krijgt de beschikking over capaciteiten, die hij tevoren niet bezat.

De andere benadering gaat ervan uit dat de Geest bij de charismata aansluit bij wat in de mens creatuurlijk aanwezig is, reeds gegeven hoedanigheden worden door de Geest ontsloten en bezield.

Ik denk dat wij ook bij ons spreken over de charismata de reformatorische overtuiging moeten vasthouden dat het bij het heiligende werk van de Geest niet gaat om een nieuwe schepping, maar om een herschepping, om het herstel van wat door de zonde verworden is. De Heilige Geest is de Geest die het scheppingswerk van de Vader eert. Dat de Geest dit ook doet bij het verlenen van genadegaven leren wij uit wat Paulus schrijft in 1 Korintiërs 12 : 6. Daar noemt hij de charismata „werkingen" (energèmata) van „dezelfde God, die alles in allen werkt". De apostel brengt daarmee hulde aan God, die alles geschapen heeft en herleidt de charismata tot werkingen, die uitgaan van God de Schepper.

De aard van het heiligende werk van de Geest en wat Paulus in 1 Korintiërs 12:6 schrijft, wettigen mijns inziens de conclusie dat de Heilige Geest het werk van God de Schepper bij het verlenen van zijn genadegaven niet miskent, maar dit werk opneemt, heiligt en in dienst neemt. Daarbij moet meteen gezegd worden dat de Geest niet gebonden is aan wat de mens creatuurlijk ontving. Paulus legt in 1 Korintiërs 12 : 11 nadruk op de vrijmacht van de Geest, die „een ieder toedeelt in het bijzonder, gelijk Hij wil". De apostel noemt ook gaven (bijv. profetie, geloof, allerlei tongen), die ver uitgaan boven wat een mens door geboorte, opvoeding en levensgang van de Schepper ontvangen heeft. In Romeinen 12 : 7 komen „gewonere" gaven naar voren (bijv. dienen, mededelen, leiding geven). Maar ook deze „gewonere" gaven kunnen niet zonder meer met aanleg of talent vereenzelvigd worden. Wat de gelovige in aanleg of talent door de Schepper is gegeven, wordt door de Geest geheiligd, geopend, geaktiveerd, verwijd en in dienst gesteld van de gemeente. Zó wordt het tot een charisma.

Wanneer de Heidelbergse Catechismus in Zondag 21 zegt dat ieder verplicht is zijn gaven tot nut en heil van de andere leden gewillig en met vreugde te gebruiken, verwijst hij naar 1 Korintiërs 12. Het gaat dan dus om alles wat ons in aanleg of talent geschonken is en door de Geest geheiligd, verwijd en dienstbaar is gemaakt tot opbouw van de gemeente. Van Ruler heeft gezegd dat er in alle ambt een zekere „verfomfaaiing" van het mens-zijn zit. Het ambt kan een mens misvormen en frustreren. Maar dan staat men niet op de goede manier in het ambt. Van 't Spijker merkt terecht op: „Het charisma stelt de ambtsdrager in staat om zijn werk te

doen... In het charisma ligt de garantie, die de Geest verleent, dat de ambtsdrager in zijn ambt niet een depersonaliserend letsel zal oplopen, wanneer hij zich ook houdt aan datgene waarmee de Geest hem heeft toegerust".

Het feit dat men in het ambt dient op grond van een bijzondere genadegave onderstreept dat de Geest de mens niet depersonaliseert als Hij hem tot het ambt roept, maar hem met veel aanleg, mogelijkheden en persoonlijkheid inschakelt en in dienst neemt!

Daarbij mogen wij niet vergeten dat de Geest in de weg van de middelen werkt. De reformatoren hebben dit tegenover de Dopersen altijd krachtig gehandhaafd. Wij moeten dit ook niet uit het oog verliezen, wanneer het gaat om het „toedelen" door de Heilige Geest van zijn gaven. Op deze weg van de middelen zie ik staan de verkondiging van het heilig evangelie, waardoor de Heilige Geest ons onder de zeggenschap van Christus brengt, maar ook alles wat wij meekregen door opvoeding, studie en levensgang.

Toerusting tot het ambt

Timoteüs ontving het charisma, de bijzondere gave, om te leren en te vermanen, om bezig te zijn als evangelist. Paulus roept hem echter ook op deze gave niet te veronachtzamen (1 Tim. 4 : 14), maar de gave van God aan te wakkeren (2 Tim.

1:6). Daaruit leren wij dat de gaven die voor de ambtelijke dienst geschonken worden, niet automatisch werken, maar vragen om gelovige aktiviteit. Timotëus moet het vuur van de gave oprakelen.

Het mag ons niet ontgaan dat de apostel kort vóór deze aansporing Timoteüs vermaant: Oefen u in de godsvrucht" (1 Tim. 4 : 7). Mijns inziens ontvangen wij daarmee een duidelijke aanwijzing, hoe wij het vuur van Gods gave kunnen oprakelen: oor ons te oefenen in de godsvrucht. Bij deze godsvrucht zullen wij moeten denken aan het leven met en voor de Here, aan wat het Oude Testament noemt: et vrezen van de Here. Dit leven vraagt oefening. Paulus gebruikt voor het „oefenen" een woord (gymnadzein), dat spreekt van training en inspanning, ook van met plan en overleg te werk gaan. In vers 5 wijst de apostel op het Woord van God en op het gebed. Daardoor wordt het leven geheiligd. Dat impliceert dat het Woord en het gebed een onvervangbare plaats in de oefening in de godsvrucht hebben.

Het leven met de Here vraagt een volhardend en geregeld onderzoeken van het Woord en ook een intens gebed. Wie in het ambt wil dienen, zoals de Here het vraagt, zal voor alles zich zó moeten oefenen in de godsvrucht. De toerusting tot het ambt begint met deze oefening. Daardoor wordt ons leven geheiligd en neemt Christus gestalte in ons aan. De ambtsdrager moet in de dingen van het Woord „leven" (vgl. 1 Tim. 4 : 15). Alleen zó kan hij echt dienaar zijn, alleen zó wordt hij een goed instrument in de hand van de Geest, die door hem de gemeente wil bouwen.

Het Formulier voor de bevestiging van de ouderlingen en diakenen zegt dan ook terecht: „Om deze taak als herder over Gods kudde trouw te kunnen vervullen,

moeten de ouderlingen de Schrift ijverig onderzoeken en zich oefenen in de dienst van God".

Echter, tot deze oefening in de godsvrucht is de toerusting tot het ambt niet beperkt. Juist tegenover de Dopersen hebben de reformatoren een gedegen (zelfs wetenschappelijke) opleiding van de dienaren des Woords bepleit. Daarachter stak hun overtuiging dat de Geest ook in het , , toedelen" van zijn gaven in de weg van de middelen werkt. Martin Bucer, de reformator van Straatsburg, schreef: , , Christus heeft zijn discipelen begiftigd met de kennis door zijn Geest, zonder gebruik te maken van humana eruditio et opera (menselijke geleerdheid en werken). Zo heeft de Here ook zijn volk Israël veertig jaren lang in de woestijn door het wonder alleen gespijzigd. Maar toen het in Kanaan gekomen was, moesten de akkers bewerkt worden. Zo dient men, om de parel van de Schriften te verwerven, zich met alle krachten in te spannen. En om de Schriften recht te verstaan, zal men zich door het leren van talen voorbereiden en niets nalaten, wat daarbij tot hulp kan zijn".

Ik leg de vinger bij dat laatste: , , en niets nalaten, wat daarbij tot hulp kan zijn". Er is veel dat de ambtsdragers tot hulp kan zijn om de Schriften te verstaan en zich te bekwamen tot de dienst. Ik denk allereerst aan de gereformeerde belijdenisgeschriften, waarin het onderwijs in de leer van Gods Woord van hen die ons voorgingen, tot ons komt. Deze geschriften leiden ons uitnemend in in de geheimen van het koninkrijk en in het leven van het geloof. Wat vinden wij bijvoorbeeld in de Leerregels van Dordt niet veel pastorale wijsheid. Wie het leven van Gods kinderen in zijn strijd en voortgang wil kennen, kan dit belijdenisgeschrift niet ongelezen laten.

Ik denk voorts aan boeken, waarin de praktijk van de godsvrucht, voortdurend ter sprake komt. Ik noem hier de namen van J. G. Woelderink, A. Janse en H. Westerink. Met nadruk attendeer ik op de Institutie van Calvijn, waarin theologische bezinning en pastoraat hand in hand gaan.

Ook moet hier gewezen worden op boeken, die over de praktijk van het ambtelijk werk ons informeren.

Maar er is meer. Ouderlingen en diakenen gaan op huisbezoek. Zij voeren gesprekken vanuit hun specifieke ambtelijke opdracht.

Uit de moderne menswetenschappen wordt ons veel aangereikt, waaruit wij kunnen leren hoe wij een gesprek moeten voeren, wat er zich afspeelt op cognitief en affectief niveau, wat er mis kan gaan en waarom het mis kan gaan. Ook wordt ons inzicht gegeven in onze eigen beperktheden en gebrekkig functioneren, waardoor wij onze dienst kunnen belemmeren. Daarbij geven de moderne psychologie en psychiatrie ons informatie over wat mensen die dodelijk ziek zijn of rouw moeten verwerken, doormaken en beleven.

Voor de dienaren des Woords hebben onze kerken de toerusting geregeld in Kampen. Aan de Theologische Universiteit worden jonge broeders opgeleid tot de

dienst van het Woord.

Voor de ouderlingen en diakenen hebben de kerken geen toerustingsinstituut.

Al enige tijd zetten medewerkers van het Gereformeerd Vormingsinstituut in Internaatsverband (G.V.I.) zich in, om ouderlingen en diakenen toe te rusten voor hun werk. Daarbij heeft met name de gespreksvoering aandacht. Gingen eerst ambtsdragers op , , cursus" in Soeslo, thans verleent het G.V.I. zijn medewerking veelal op uitnodiging van de kerkeraden. Dit laatste lijkt me beter. De gereformeerde kerken hebben op grond van 2 Timotëus 2 : 2 altijd de overtuiging gehad, dat de kérken de zorg hebben voor de voortgang van de ambtelijke dienst. Daarom lijkt het mij de beste weg dat de kerkeraden het initiatief nemen, wanneer het erom gaat ouderlingen en diakenen toe te rusten voor hun dienst. Daarbij kunnen zij dan uitstekend gebruik maken van de deskundigheid, waarover de medewerkers van het G.V.I. beschikken. Op deze manier kan veel waardevols dat uit de menswetenschappen - bijvoorbeeld over het voeren van een gesprek - naar ons toekomt, dienstbaar gemaakt worden aan het ambtelijk werk.

Maar zouden de kerken niet méér kunnen doen?

Wij weten allen dat het in vele gemeenten moeilijk is geschikte broeders te vinden. Wij weten ook dat het werk van ouderlingen en diakenen er in onze moderne tijd niet gemakkelijker op geworden is. De problemen in de gemeenten zijn vele en vaak heel gecompliceerd.

Wordt het geen tijd dat de kerken geméénschappelijk iets gaan doen aan de toerusting van ouderlingen en diakenen?

Men zou kunnen denken aan een uitbouw van Kampen, waarbij bijvoorbeeld op zaterdagen cursussen gegeven worden.

Ook is het denkbaar dat de generale synode deputaten benoemt, die de opdracht krijgen regionaal het een en ander te organiseren. Ik geef maar een paar suggesties: wie het beter weet, moet het vooral zeggen!

In elk geval komt het mij voor dat het een goede zaak zou zijn, wanneer hierover in onze kerken gesproken gaat worden.

De gave die ons geschonken is om als ambtsdrager in de gemeente werkzaam te zijn, vraagt om onze gelovige aktiviteit.

Alles wat deze gave kan aanwakkeren, zullen wij moeten gebruiken. Daarbij vergeten wij niet dat het abc van alle ambtelijk arbeid blijft: „Oefen u in de godsvrucht". De vreze des Heren is en blijft het begin ook van alle ambtelijke wijsheid!"

Verschillende aanbevelingen van prof. Hendriks zijn ook voor hervormd-gereformeerde gemeenten toepasbaar. Ik denk hierbij aan de cursussen voor theologische vorming die op verschillende plaatsen gegeven worden en zeker ook aan , , onze" Theologische Hogeschool van de Geref. Bond. Laten we van deze mogelijkheden gebruik maken om een goed middenkader te vormen in onze kerk.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Kleine Kroniek

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's