Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De roep van Advent

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De roep van Advent

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

, , Een stem zegt: oept! En hij zegt: at zal ik roepen? A He vlees is gras. en al zijn goedertierenheid als een bloem velds. Het gras verdort, de bloem valt af als de Geest des HEEREN daarin blaast; Voorwaar, het volk is gras. Het gras verdort, de bloem valt af; maar het Woord van onze bestaat in eeuwigheid." Jesaja 40 : 6—8

1. Een moedgevend roepen

In het bekende hoofdstuk Jesaja 40 horen we een adventsboodschap.

Advent betekent immers „komen"? Het gaat bij Advent om de komst des HEEREN in deze wereld ook om Zijn komst in ons hart. Welnu, de troostboodschap van Jesaja 40 is dat God komen zal tot verlossing.

„Troost, troost Mijn volk, zal uw God zeggen". Het gaat hier om een opdracht die in de meervoudsvorm gesteld is. Er moeten troosters komen, niet maar één, maar vele tegelijk, om het volk Israël te bemoedigen. Troosten is hier meer dan alleen de tranen afdrogen of een arm om de schokkende schouders leggen. , , Troosten" wil zeggen: de redenen van de droefheid weg nemen, de oorzaken van alle ellende uit de weg ruimen.

Nu richt de profeet zich in Jesaja 40 tot het volk in babylonische ballingschap. Ze zijn niet alleen uit hun vaderland verdreven, ze zijn ook hun God kwijt. Het verbond tussen God en Israël lijkt verbroken, het lijkt voltooid verleden tijd te zijn. Schijnbaar is het , , uit" tussen de HEERE en Israël.

Maar nu komt daar de verrassende boodschap uit Naam van de HEERE: o volk van Israël, uw lijdenstijd is voorbij. Jeruzalems ongerechtigheid is dubbel en dwars geboet. In Zijn toorn gedenkt de HEERE nog weer Zijn ontfermen. Er mag hoop zijn op herstel, verwachting van een nieuw begin.

Na die moedgevende inzet van Jesaja 40, dat onvergetelijke „Troost, troost Mijn volk!", wordt in de verzen 3—5 aangegeven hoe de HEERE die troost, die verlossing tot stand zal brengen. Hoor! er wordt geroepen in de woestijn. Welke woestijn?

De woestijn tussen enerzijds het oude vaderland Juda en anderzijds het gehate oord van de ballingschap, Babel.

Van Juda, van Jeruzalem is het volk naar Babel weggevoerd. Dat was eigen schuld, dat was Israëls verdiende loon.

Nu is er menselijkerwijs geen weg terug meer. De weg Jeruzalem-Babel moet beschouwd worden als een weg met éénrichtingverkeer.

Hoe zullen ze ooit weer thuis komen? Dat lijkt aan alle kanten totaal onmogelijk!

Maar... nu de troostboodschap. Door die woestijn heen inoet als het ware een heirbaan worden aangelegd, een brede, gebaande weg. Zoals voor de komst van een koning vroeger, als deze een bezoek bracht aan één of ander gebiedsdeel, de wegen in orde gemaakt moesten worden. Zó moeten nu de dalen verhoogd, de bergen vernederd en het kromme recht gemaakt worden. De weg waarlangs God komt ter verlossing wordt geëffend. Hij komt. Hij komt en Hij zal Zijn heerlijkheid openbaren. Die heerlijkheid zal zo groot zijn, zo stralend en majesteitelijk dat de hele wereld er van onder de indruk zal komen.

En dat heeft de mond des HEEREN gesproken (vs. 5). Het is dus geen fantasie, geen mooie droom die bedrog lijkt te zijn. Het is profetie, uitzicht op morgen.

Na deze geweldige inzet van Jesaja 40 is het net of de stem even stokt na vs. 5. Net of het teveel is om deze boodschap te verwerken. Zou het wel waar zijn? Kan dit wel echt gebeuren? Maar dan lezen we in VS. 6: , , Een stem zegt: Roept! of anders vertaald: „Hoor, iemand zegt: Roep." Bijzondere aandacht wordt gevraagd. Attentie! Attentie! hier volgt een bijzondere opdracht: Roep!

Nu, die opdracht is maar heel kort. Eén woord slechts: „Roep!"

des Het is een opdracht voor de profeet. De profeet moet de boodschap van Gods God komst doorgeven. Hij moet dat doen metgrote kracht. De boodschap van het evangelie is het waard om alle aandacht te krijgen. Deze boodschap moet niet gefluisterd of gemompeld worden, maar uitgeroepen vol majesteit en autoriteit.

Zo is er ook nu. Advent 1991, wat uh te roepen. Wij geloven en belijden dat de Heere Jezus Christus in de wereld gekomen is en Zijn werk volbracht heeft op Golgotha. Wij geloven en verwachten dat Hij zal wederkomen in heerlijkheid op de wolken des hemels.

De prediking van Advent is een prediking van troost voor ballingen. Voor mensen die door de zonde in ballingschap zijn geraakt, verbannen van het vaderhuis en van het vaderhart.

Mensen die gekneld liggen in banden van de dood. Mensen die er ellendig aan toe zijn. Roept het uit dat er verzoening is voor alle zonde en schuld. Dat er verlossing is uit alle doodsmachten. Dat God wegen baant dwars door de woestijnen. En dat de HEERE een groot volk in het leven behoudt. Zie maar in vs. 11. De HEERE is Herder. Hij gaat vooraan, maar de kudde komt achter Hem aan. Zo brengt Hij ze thuis, de schapen en de lammeren. En er zal er niet één achter blijven!

Een stem zegt: Roept!

2. Een ontmoedigd vragen

De vraag in vs. 6 „ Wat zal ik roepen? " moeten we niet verstaan in déze zin dat de profeet naar de inhoud zou vragen van de boodschap die hij brengen moet. Die inhoud kent hij. Die is aangegeven in de verzen 1—5. Neen, de profeet vraagt zich twijfelend en ontmoedigd af , , wat zal ik roepen? wat heeft het voor zin om te roepen? wat haalt mijn geroep uit? "

Waarom is de profeet zo sceptisch, zo moedeloos? Wel, hij is diep doordrongen van de vergankelijkheid van de mens. De

mensheid is te vergelijken met gras en met bloemen. We kennen het aangrijpende beeld ook uit Psalm 103: „Gelijk het gras is ons kortstondig leven..."

Alles is onderworpen aan de vergankelijkheid. Alles, hoe mooi ook, zal éénmaal vergaan. Wat valt er dan nog te roepen, te verkondigen en te troosten? Wie kan er troosten, wanneer de dood het hoogste woord heeft?

Heden staat het gras er prachtig bloeiend bij. Maar daar steekt de sirocco op, de hete woestijnwind. De wind, Gods adem, voert woestijnzand mee en daardoor wordt het gras doodgeslagen. En de bloem, met zijn „goedertierenheid" (d.w.z. schoonheid of kracht) wordt gebroken, zodat de stengel geknakt is en het kopje neerhangt naast de steel.

„Zo is het met ons mensen. Het mooiste is niet blijvend. Er kan plotseling verandering komen. Een ongeluk, en degene met wie je zo even nog stond te praten, is niet meer. Een vliegtuig stort neer, een veerboot zinkt, - honderden doden in enkele ogenblikken of binnen twintig minu-

ten."

(W. H. Velema)

Dit alles heeft te maken met Gods gericht. Wie kent de sterkte van Zijn toorn? Van Zijn majesteit hebben we straf op straf te vrezen. Zijn heerlijkheid is voor ons een verterende gloed. Niet voor niets was Israël in ballingschap terecht gekomen. Niet voor niets is deze aarde een tranendal. De dood heeft alles te maken met de zonde en met Gods toorn. Wat zal ik dan roepen? Wat zal ik dan profeteren en evangeliseren?

Gods woorden spreken van een nieuwe toekomst, van troost en van vrede. Maar de feiten spreken een andere taal. De taal van ballingschap, uitzichtsloosheid en vergankelijkheid. Het levende Woord schijnt af te breken op de bittere realiteit van de dood!

Adventsprediking is mooi: „daar is uit 's werelds duist're wolken/een licht der lichten opgegaan." Maar wij zien zo vaak alleen de duistere wolken en kunnen nergens dat heerlijk licht ontdekken. Er is zoveel duisternis in ons persoonlijk leven. Zoveel donkerheid in het kerkelijk leven. Zo'n inktzwarte nacht in de wereld.

„ Wat zal ik roepen? " Wat haalt het uit? Zullen we maar niet liever de harp aan de wilgen hangen, bij de pakken neer blijven zitten en er dan nog maar het beste van zien te maken met wat de wereld ons te bieden heeft aan vermaak en vertier?

Dat is de keuze van velen in onze tijd. Velen die geen kerk meer van binnen zien. Geen Bijbel meer open slaan. Geen evangelisatiebezoek meer willen ontvangen.

Anderen zitten nog wel in de kerk. Maar daar is dan ook zowat alles mee gezegd. Ook zij zien het niet meer zitten. Nooit gaat er een goed getuigenis van de HEERE van hen uit.

, , Wat zal ik roepen? " Ja, ook en zelfs Gods kinderen, de oprechte gelovigen, kennen tijden dat ze stom zijn, dat ze zich door ongeloof overgeven aan moedeloosheid.

Maar... de HEERE laat het daar niet bij. Hij gaat op die twijfelende tegenwerping in. En Hij overwint die twijfel door Zijn machtige Woord!

3. Een bemoedigend getuigenis

Het antwoord van de HEERE aan de ontmoedigende profeet vinden we in vs. 7 en 8.

„...voorwaar (of: inderdaad, toegegeven) het volk is gras. Het gras verdort, de bloem valt af: maar het Woord van onze God bestaat in eeuwigheid."

Tot op zekere hoogte heeft de profeet gelijk. De taal van de feiten is inderdaad triest. De macht van de dood is niet te onderschatten. Gods toorn is te duchten.

Deze feiten worden niet ontkend. Maar er is méér. Er is iets dat vér boven die feiten uitgaat. Er is het Woord van onze God. En het Woord van onze God houdt eeuwig stand.

Dat gaat dus ook boven de dood uit. De dood is een werkelijkheid. Maar dan toch een vóór-laatste werkelijkheid. De laatste werkelijkheid is het Woord van God. Het Woord van heil en verlossing. Het Woord van Gods welbehagen. Het scheppende én herscheppende Woord.

We lezen hiervan ook in 1 Petrus 1, waar de apostel dit woord uit de profetieën van Jesaja citeert.

Petrus bemoedigt daar vervolgde christenen. Mensen die terdege rekening moesten houden met een mogelijke martelaarsdood. Mensen met een bedreigd bestaan.

Hen steekt hij een hart onder de riem, en spreekt hen toe met de woorden:

„Gij die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God.

Want alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras.

Het gras is verdord, en zijn bloem is afgevallen; maar het Woord des HEEREN blijft in eeuwigheid; en dit is het Woord, dat onder u verkondigd is." (1 : 23—25)

Wie leeft bij het Woord en leeft uit het Woord, die zal niet sterven in eeuwigheid. Bij hem en bij haar wordt de dood overwonnen. In het evangelie van onze Heere Jezus Christus, de goede Herder, de Gekruisigde en Opgestane, vinden we waarachtige troost... midden in het leven én in het aangezicht van de dood, in de tijd én voor de eeuwigheid.

De profeet laat zich door dit Woord overtuigen. Hij levert al zijn twijfels, aanvechtingen en bedenkingen in en gaat doen wat hem is opgedragen: Roepen!

Dit is overigens voor de gelovigen een herhalingsoefening. Niet één hoor, maar telkens weer met al onze vragen en noden, met al onze teleurstellingen en waaroms bij de HEERE uitkomen.

„Kind, zeg maar wat je op je hart hebt. Laat de taal van de feiten maar spreken. Bij Mij kun je uithuilen. Maar Ik weet je ook te troosten, zoals een moeder troosten kan. En Ik weet je te bemoedigen, zoals een vader bemoedigen kan".

In het vervolg van onze tekst horen wij dan ook hoe de stem der hoop niet verstomt, maar integendeel door meerdere stemmen wordt gevolgd en tot een koorzang wordt. De profeet gaat Sion instrueren om ook zelf de Adventsroep te gaan uitroepen in de wereld. Sion, Jeruzalem, wordt een vreugdebode voor de steden van Juda. Niet alleen de profeet, maar het hele volk gaat profeteren.

Als een verkondigster van goede boodschap, een evangeliste, klimt Sion op een hoge berg. Zo kan zij het uitbazuinen met grote stem: „Zie, hier is uw God! Een berg als preekstoel dus.

Al is Hij met het blote oog niet te zien, de ogen van het geloof zien Hem des te beter. Hij komt met bij Zich Zijn buit, Zijn arbeidsloon, zegt vs. 10. Zijn buit is Zijn bruid, Zijn loon is Zijn gekochte gemeente, Zijn kudde uit Israël en de volkeren, van wie er niet één gemist zal worden.

Deze roep van Advent moet en mag uitgaan, ondanks alles wat ontmoedigen kan.

„Het Woord van onze God houdt eeuwig stand". Daarom mag de Adventsgemeente vrijmoedig en blijmoedig getuigen:

Hij komt, Hij komt om d' aard' te richten,

de wereld in gerechtigheid,

al 't volk daar 't wreed geweld moet zwichten,

wordt in rechtmatigheid geleid.(Psalm 98 : 4)

V.

J.H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De roep van Advent

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's