Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God...!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God...!

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

BIJBELSTUDIE

„Want de wet hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf df% zaken, kan met dezelfde offeranden, die zif alle jaren geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen, die daar toegaan. Anderszins zouden zij opgehouden hebben geofferd te worden, omdat degenen, die de dienst pleegden, geen geweten meer zouden hebben der zonden eenmaal gereinigd geweest zijnde; Maar nu geschiedt in dezelve alle jaren wede gedachtenis der zonden. Want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren en bokken de zonde wegneme. Daarom, komende in de wereld, zegt Hij. Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt mij het lichaam toebereid; Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd. Toen sprak Ik: ie, Ik kom om (in het begin des boeks is van Mij geschreven) om Uw wil te doen, o God. Als Hij tevoren gezegd had: lachtoffer en offerande en brandoffers en offer voor di\ zonde hebt Gij niet gewild, noch hebben l behaagd (dewelke naar de wet geoffen worden); Toen sprak Hij: ie, Ik kom om Uw wil ti\ doen, o God! Hij neemt het eerste weg on\ het tweede te stellen. In welke wil wij geheiligd zijn, door de of f e rande van het lichaam van Jezus Christus eenmaal geschied". (Hebreeën 10 : 1—10)

Het eerste gedeelte van hoofdstuk 10 vormi een soort afrondende samenvatting van allei wat de Hebreeënschrijver in het voorafgaand! I heeft betoogd: , Nieuwe gedachten wordei niet ontwikkeld; wel worden verschillendi vroeger besproken onderwerpen kort ei krachtig weergegeven. Daardoor krijgt dezi pericoop (bedoeld is 10 : 1—18, L.R.) het ka rakter van een samenvattend slot" (Groshei | de). Gezien het feit, dat in vorige afleverini gen de grondgedachten breedvoerig aan di orde zijn geweest, beperken we ons nu tot d( hoofdlijnen.

Schaduw en werkelijkheid

Allereerst worden we opnieuw herinnen aan het feit, dat heel de oudtestamentischi eredienst met al z'n offers en bijzondere cere moniën een schaduwdiQnst was: „Want d wet, hebbende een schaduw der toekomend goederen, niet het beeld zelf der zaken, kw met dezelfde offers, die zij alle jaren gedurk opofferen, nimmermeer heiligen degenen, di daar toegaan" (vs. l).

De wet...! Bedoeld is hier uiteraard de we van Mozes. Alles wat de Heere bij monde van Mozes had voorgeschreven inzake de inrichting van de oudtestamentische eredienst. Dit alles bevatte „een schaduw der toekomende goederen". Het zag op het heil, dat door Christus zou worden aangebracht. In het bijzonder valt hier te denken aan de verzoening van onze zonden, het verkrijgen van een vrije toegang tot God en het weer tenvoUe opgenomen worden in Zijn gemeenschap. Dat heil was oudtestamentisch wel beloofd. Maar nog niet in volle werkelijkheid aan het licht getreden. En daarom: toekomende goederen.

Van die werkelijkheid gaf de wet, gaf de oudtestamentische eredienst echter wel een schaduw: , , Dat is een ruw ontwerp; gelijk de schilders een beeld, dat zij daarna willen volmaken, eerst met enige lijnen en schaduwen in het ruw plegen af te tekenen of te ontwerpen" (Kantt. S.V, ). Een schaduw. Een ruw ontwerp. Een schets. Maér... „niet het beeld zelf der zaken". Het woord , , beeld" heeft hier de betekenis van: vorm, gestalte. Bedoeld is: de oudtestamentische eredienst mag het heil dan afschaduwen, ze is niet de werkelijkheid zelf \ en kan het volle heil niet geven. Ze deelt de vorm, de gestalte van de zaken zélf niet mee.

Immers, ze kan „met dezelfde offeranden, die zij alle jaren gedurig opofferen nimmermeer heiligen degenen, die daar toegaan. Opnieuw staat de Hebreeënschrijver het gebeuren van de grote Verzoendag voor ogen. De offers, die ieder jaar opnieuw op deze dag van boete en berouw gebracht werden tot verzoening van de zonden van het volk, konden het volk „nimmermeer heiligen"! Letterlijk staat er: olmaken. D.w.z.: erkelijk de zonde wegnemen en daardoor het volk weer terugbrengen in de gemeenschap met God (vgl. 7 : 19 en 9 : 9). Die offers waren onvolkomen. Ze konden het heil afschaduwen, maar niet wezenlijk tot stand brengen.

De zonden bleven

Dat onvolkomene bleek ook uit het feit, dat die offers ieder jaar weer moesten worden herhaald. Waren ze afdoende geweest om eens en voor goed de zonden weg te nemen, dan was er geen nieuwe verzoendag meer nodig geweest: „Anderszins zo zouden zij opgehouden hebben geofferd te worden, omdat degenen, die de dienst pleegden geen geweten meer zouden hebben van de zonden, eenmaal gereinigd geweest zijnde" (vs. 2), Volgens oude handschriften kan dit Schriftwoord ook als een vraag worden gelezen: Zouden zij anders niet opgehouden zijn geofferd te worden...? De Hebreeënschrijver wil zeggen: Als de oudtestamentische offers werkelijk in staat waren om het volk volkomen van zonde en schuld te bevrijden, zou de wet dan bevolen hebben om ieder jaar weer opnieuw deze offers te brengen? Nee toch...! Overbodige offers zijn door God nog nimmer ingesteld.

Voorts zouden dan ook „degenen, die de dienst pleegden", d.w.z.: allen, die middels de offers zochten te naderen tot God en de gemeenschap met Hem begeerden , , geen geweten meer hebben van de zonden"! Ze zouden zich in hun geweten niet meer schuldig behoeven te gevoelen voor God vanwege onverzoende zonden, maar mogen roemen in de volkomen vergeving, die God hen op grond van de offers had geschonken. Immers, waar God vergeeft, daar werpt Hij al onze zonden achter Zijn rug en komt er nooit meer op terug.

Máár... zo lagen de zaken duidelijk niet. Integendeel. Naar Gods voorschrift geschiedde , , in dezelve alle jaren weder gedachtenis der zonden"! De offers van de grote Verzoendag brachten elk jaar weer opnieuw het volk z'n zonden in herinnering. Het telkens herhaalde offer liet zien, dat het vorige niet eens en voor goed de zonden had weggenomen. Trouwens hoe zou dat kunnen? Het is immers, , onmogelijk, dat het bloed van stieren en bokken de zonde wegneme..." (vs. 4)! Zou Ik stierenvlees eten, of bokkebloed drinken (Ps. 50 : 13)?

Zo ging er van de ceremoniële wet een diepontdekkende werking uit. Onophoudelijk en altijd maar weer bepaalde zij het volk bij z'n zonde. Hoeveel offerbloed er ook vloeide, nimmer kon de hogepriester zeggen: dit is het laatste offer, want nu zijn uw zonden eens en voor goed verzoend. Zo riep alles om een beter offer. Om het offer, dat werkelijke verzoening zou aanbrengen. Dat werkelijk de toorn van God tegen de zonde zou stillen en zondaren de toegang tot God zou ontsluiten. Gode zij dank, voor dit offer droeg Israels God Zelf zorg in de gave van Z'n Zoon. Hij is het ware Lam. Hij is het ware offer, waarin God eeuwig tevreden is gesteld.

Het ware offer

Daarop wijst ook het vervolg: „Daarom komende in de wereld zegt Hij: slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt mij het lichaam toebereid. Brandoffers en offer voor de zonde hebben U niet behaagd" (vs. 5, 6). De Hebreeënschrijver citeert hier uit Psalm 40. Een Psalm, die op naam staat van David. Tegelijk een Psalm, die duidelijk Mes- siaanse trekken heeft. Geleid door de Geest hoort onze brief in het getuigenis van David de stem van Diens grote Zoon. Bij de uitdrukking „komende in de wereld" moesten we denken aan Christus komst naar de aarde. Aan Zijn vleeswording.

Welke gedachte vervulde toen Zijn hart? Op ontroerend schone wijze laat onze brief er licht op vallen, hoe Zijn binnenste vervuld was van het verlangen om in gehoorzaamheid aan Zijn Vader het ware offer te brengen. Immers, „slachtoffer en offerande" heeft Zijn Vader niet gewild. „Brandoffers noch offers voor de zonde" hebben Hem behaagd. Dat betekent niet, dat deze offers niet door God zouden zijn ingezet. Maar wel, dat het God in die offers ging om iets anders: , , Voorzeker ontkent de Psalmist hier niet, dat de offerdienst een goddelijke instelling was; zeggen wil hij alleen, dat God de offerdienst slechts wilde om als een noodbouw zijn diensten te bewijzen, tot het gebouw voltooid zou zijn" (J, van Andel).

Dat noodgebouw had z'n waarde en betekenis tot op de tijd dat God Z'n Zoon zond en Christus het, komende in de wereld mocht getuigen: „Gij hebt Mij het lichaam toebereid"! Onze brief citeert hier Psalm 40, zoals hij staat weergegeven in de Septuagint, de Griekse vertaling van het Oude Testament. In de Hebreeuwse tekst van Psalm 40 staat letterlijk: „Gij hebt Mij de oren doorboord..."! Een herinnering aan dat, wat oudtestamentisch gedaan werd met de knechten, die geheel vrijwillig bij hun meester wilden blijven. Hun oor werd dan aan de deurpost van diens huis vastgemaakt, ten teken ervan, dat ze zich geheel vrijwillig aan hun meester verbonden en hem heel hun verdere leven wilde dienen. Welnu, niet minder gewillig was Christus, toen Hij kwam om Zijn grote dienstwerk te vervullen. In de schoot van Maria bereidde de Vader Zijn Zoon het lichaam toe, opdat Deze Zich geheel vrijwillig zou offeren tot een verzoening voor onze zonden (vgl. vs. 10).

Grote gewilligheid

Hoe gewillig Christus tot dit alles was, blijkt wel uit wat onze brief nog meer vanuit Psalm 40 uit de mond van Christus optekent: „ Toen sprak ik: Zie, Ik kom (in de rol des boeks is van Mij geschreven) om Uw wil te doen, o God". Hij kwam in gehoorzaamheid aan Zijn Vader, maar niet minder ook in vurig verlangen om te volbrengen, wat in „de rol des boeks", in de Schriften van het oude Verbond van Hem geschreven stond. Die rol des boeks was immers vol van Hem? Hoeveel beloften en profetieën wezen niet heen naar Zijn Per­ ^ soon en werk. Naar Zijn offer. Naar het heil, dat Hij tot stand zou brengen. Welnu, Christus was volkomen gewillig om - in overeenstemming met de profetie - dit werk te volbrengen. Zodat Hij in nog veel dieper en volmaakter zin dan David kon spreken: „Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God”!

Wat een wonder. Allereerst deze wil van de Vader. Hier raken we aan de bronnen van Zijn eeuwige liefde en ontferming. Hij wilde het behoud van zondaren. Van opstandelingen en rebellen. Van mensen, die zich moedwillig van Hem hadden afgekeerd. En zond daartoe Zijn Zoon. Wat een bron van aanbidding en verwondering. Maar dat geldt niet minder voor de gehoorzaamheid van de Zoon. Oneindig zwaar was het offer, dat Hij moest brengen. Hem wachtte niet anders dan de kruisdood. De bittere godverlatenheid. De helse smarten. En dan toch, in volle overgave, in volle gehoorzaamheid: Zie, Ik kom...! Hier straalt eeuwige liefde tot Z'n Vader. Maar niet minder ook hartelijke liefde tot het verlorene. Alles had Hij er voor over om Z'n ziel te geven tot een rantsoen voor velen. Om Zich uit diep schuldige zondaren een Bruidsgemeente te verwerven tot het eeuwige leven. Zie, Ik kom... Wie durft Zijn liefde nu nog in twijfel te trekken? Wie durft nu nog harde gedachte te hebben van « Hem? Wie nog langer in opstand tegenover Hem voort te gaan?

Geheiligd door Zijn offer

Echter, zendt God Zijn Zoon en brengt Christus in gehoorzaamheid aan Zijn Vader het ware offer, dan betekent dat het einde van alle andere offers. Nu kan het noodgebouw worden afgebroken om plaats te maken voor de geestelijke eredienst, die op de grondslag I van Christus' verzoenend lijden en sterven mag plaatsvinden. Vs. 9b: „Hij neemt het eerste weg om het tweede te stellen". Zeker, I God had de oudtestamentische eredienst bevolen en ingezet, maar het had toch slechts een tijdelijke functie. Het zag op iets beters. Het ging God in Zijn grondeloze barmhartigheid om volkomen verzoening. Om volkomen ge­ I meenschap. Om volkomen zaligheid. In die wil ligt voor al de Christgelovigen de hoogste zaligheid: „In welke wil wij geheiligd zijn I door de offerande van het lichaam van Jezus I Christus, eenmaal geschied” (vs. 10).

Geheiligd...! Hier wordt een ander woord gebruikt dan in vs. 1. Hier heeft , , geheiligd" de betekenis van: in een heilige positie voor God stellen. Het duidt op het gezet worden in Zijn gemeenschap en het helemaal toegewijd worden aan Hem. Dat is de machtige vrucht van Christus' offer. Door het geloof in Hem word ik gereinigd van al mijn zonden. Alles wat scheiding maakt wordt weggenomen én... machtig wonder van Zijn genade: ik mag weer delen in Zijn gemeenschap. Alles in Christus en door Zijn Geest. Wat geen offer van mijn kant vermag, dat doet Christus' offer. Wat ik met nauwe plichtsbetrachting nimmer kan bereiken, is door Hem verworven. Ontzondiging... Reiniging... Heiliging... Het wordt alles uw deel alleen aan de voeten van Hem. Moet u Hem dan niet zoeken? Is Hij dan niet alles? Alles in leven en sterven? Hoort, hoe Hij het u verzekert: , , Wie Mij vindt, die vindt het leven en trekt een welgevallen van de Heere”!

M.

L.W.Ch.R.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1993

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God...!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1993

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's