Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Belijdenis doen (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Belijdenis doen (3)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

PASTORALE VRAGEN

Belijdenis en avondmaal

De vorige keer hebben we aandacht mogen' geven aan de nauwe relatie tussen belijdenis en doop. In dit artikel laten we onze gedachten gaan over het verband tussen het doen van belijdenis des geloofs en het deelnemen aan het heihg avondmaal. We bespeuren soms bij de avondmaalsgang van nieuwe lidmaten een vanzelfsprekendheid, die om een nadere bezinning vraagt. Anderzijds treffen we ook het tegenovergestelde aan, namelijk een vanzelfsprekendheid om niet deel te nemen. Dat vraagt niet minder om bezinning. De vraag is daarom: hoe gaat men hier in het bijbelse spoor? Allereerst willen we luisteren naar wat Calvijn hierover heeft aangereikt. Hoe zag de reformator de relatie tussen openbare belijdenis en avondmaal?

De visie van Calvijn

Calvijn was met de oude kerk de mening toegedaan, dat in principe alle belijdende lidmaten deel behoren te nemen aan het heilig< * avondmaal. Volgens hem dienden allen die belijdenis des geloofs aflegden, regelmatig de gang naar het heilig avondmaal te maken. Zoals we straks in het formulier van de volwassendoop zullen zien, is hij met zijn opvatting niet een roepende in de woestijn gebleven. We willen in dit verband wel met nadruk stellen, : dat Calvijn op dit punt op geen enkele wijze enige lichtvaardigheid kan worden verweten.

Ook voor Calvijn stond het vast, dat het heilig avondmaal alleen voor de ware gelovigen is ingesteld. Het afleggen van belijdenis des geloofs was voor Calvijn veel meer dan enkel een instemming betuigen met de leer. De vorige keer wezen we er al op, dat Calvijn voor het doen van belijdenis als eis stelde, dat men voldoende kennis had van de kernzaken van het christelijk geloof. Naar die kennis werd een onderzoek ingesteld. Maar we moeten hierbij; wel bedenken, dat voor Calvijn , , kennis" en! , , geloof" onlosmakelijk bijeen horen. Voor hem is geloven zonder kennis onmogelijk.

Calvijn ziet het geloof als , , de kennis van Gods welbehagen jegens ons". Geloven is kennen. Het heeft daarom steeds een concrete inhoud. Zonder die concrete inhoud vervluch-| tigt het geloof en verdwijnt als een ijle damp.

Zo kan Calvijn het geloof op een prachtige wijze als volgt omschrijven: „Geloof is een vaste en zekere kennis van Gods welwillendheid jegens ons, die gegrond is op de waarheid van Zijn genadige belofte in Christus en door de Heilige Geest zowel aan ons verstand wordt geopenbaard als aan ons hart verzegeld". Het is voor Calvijn zondermeer duidelijk: er is voor de kerk van Christus geen groter gevaar te duchten dan gemis aan kennis!

Het ligt nu geheel in de lijn van zijn denken, dat er voor hem een sterke band tussen de openbare beUjdenis en het heiüg avondmaal werd gelegd. Enerzijds wilde Calvijn niet weten van een deelname aan het avondmaal door mensen, die nog geen openbare geloofsbelijdenis hadden afgelegd. En dat terecht. Want men moet toch het lichaam des Heeren kunnen onderscheiden. We stoten hier weer op de noodzaak van voldoende kennis, welke door Calvijn zo is benadrukt. Slechts tot onze schade gaan we aan deze heldere stem uit een ver verleden voorbij. In steeds meer kerken wordt ten onrechte de deelname van kinderen aan het avondmaal toegestaan en daarmee de band tussen openbare belijdenis en avondmaal losgemaakt! Het stond voor Calvijn aan de andere kant vast, dat mensen die beUjdenis des geloofs hebben afgelegd, geroepen zijn in gehoorzaamheid des geloofs de dood van Christus te gedenken en te verkondigen door aan de viering van het avondmaal deel te nemen. Calvijn ging er dus van uit, dat men bij de openbare belijdenis ook werkelijk beUjdenis des geloofs aflegde. Met het oog hierop was er voor elke avondmaalsviering gelegenheid om openbare geloofsbelijdenis af te leggen. Dit onderstreept nog eens duideUjk de sterke band, die de reformator zag tussen beide. Bij die openbare belijdenis gaat het dus niet alleen om verstandelijke, maar ook om harteüjke kennis van de geloofswaarheden. En daarmee dus om een levende relatie met Christus. Wanneer het goed is, mag het volgens Calvijn dus geen vraag meer zijn of men na het afleggen van belijdenis wel deel zou mogen nemen aan het heiUg avondmaal. Het is eenvoudig een daad van geloofsgehoorzaamheid.

Wist Calvijn dan niet van een onwaarachtig afleggen van openbare belijdenis? Ongetwijfeld. Maar dat onloochenbare gegeven mag toch niet gaan leiden tot een kerkelijke praktijk waarin openlijk of heimelijk de band tussen belijdenis en avondmaal wordt losgemaakt?

Dat er in onze tijd velen zijn, die, naar we vrezen, ten onrechte deelnemen aan het avondmaal, heeft zeker voor een deel te maken met het feit dat niet altijd zorgvuldig genoeg wordt gehandeld bij het aannemen van gedoopten tot belijdende leden der kerk. Er is vaak te weinig onderzoek naar de motieven voor het afleggen van openbare belijdenis. Is er wel echt sprake van een belijden van het geloof? Calvijn zou, naar we menen, terecht een heel stuk kerkeUjke praktijk onder ons aan de kaak steUen. Dat roept op tot nadere bezinning. Liggen hier niet geweldige pastorale manco's? Wordt het de aanstaande belijdende leden wel voldoende duideUjk gemaakt, dat het gaat om waarachtig geloof in de beloften van het heilig EvangeUe en dat daarom de vraag niet kan worden ontweken: verwacht de Heere ook mij aan Zijn tafel?

Uit het formulier voor de volwassendoop

Met Calvijn zien we een innige relatie tussen doop en avondmaal. Daarbij neemt de openbare belijdenis dus een wezenlijke plaats in op de weg van doop naar avondmaal.

Geheel in de geest van Calvijn wordt ook in de vierde vraag van ons formulier om de doop te bedienen aan volwassenen een sterke verbinding gelegd tussen de openbare belijdenis en de heiUge plicht om deel te nemen aan de viering van het avondmaal. Aan de volwassene wordt namelijk de vraag gesteld of hij belooft, dat hij in de gemeenschap van de Christeüjke Kerk niet alleen zal volharden in het horen van het Goddelijke Woord, maar ook in het gebruik van het heilig avondmaal.

Belijdenis en avondmaal worden hier dus door een uitdrukkelijk beloven aan elkaar verbonden. Op geen enkele wijze is er in dit formuUer sprake van enige ontkoppeUng van beUjdenis en avondmaal. Integendeel zelfs.

Beide horen heel nauw bij elkaar. Dat het hier om het formulier voor de volwassendoop gaat, is daarbij niet van wezenUjk belang. Er is immers geen wezenUjk verschil tussen enerzijds de kinderdoop gevolgd door openbare belijdenis en anderzijds de openbare belijdenis gevolgd door de volwassendoop. Er mag niet met twee maten worden gemeten, wanneer het gaat om het afleggen van de openbare geloofsbeUjdenis door hen die in hun priUe kinderjaren werden gedoopt en door hen die als volwassenen het sacrament van de doop ontvingen. Het gaat ten aanzien van het avondmaal nadrukkelijk om dezelfde belofte, namelijk om de Naam des Heeren te beUjden, wanneer de nodiging uitgaat: De Meester is daar, en Hij roept u! Men moet niet , , ja" beloven en door te blijven zitten „nee" doen. Moet niet met de scherpte van de liefde gezegd worden: wie niet deelneemt, verloochent zijn geloofsbelijdenis? Geloofsbelijdenis en geloofsgehoorzaamheid horen onverbrekelijk samen. Dat vraagt intussen wel om waarachtige zelfbeproeving, opdat het deelnemen aan het avondmaal inderdaad in geloof gebeurt.

Zelfbeproeving als onmisbare schakel

Wanneer wij openbare belijdenis des geloofs hebben afgelegd en de tafel des Heeren zal worden aangericht in het midden van de gemeente, worden wij met alle andere belijdende leden der gemeente opgeroepen tot de waarachtige beproeving van ons zelf. KerkrechteUjk gezien hebben we door onze belijdenis toegang gekregen tot het avondmaal. Maar dat wil niet zeggen, dat nu voortaan de waarachtige beproeving van onszelf overbodig zou zijn geworden. Wij moeten immers ook bij elke avondmaalsviering in ons hart gevoelen, dat wij van de Heere eraan mogen deelnemen. We zouden kunnen zeggen, dat tussen de eens afgelegde openbare beUjdenis en elke daarop volgende avondmaalsviering, waaraan wij krachtens onze belijdenis worden genodigd deel te nemen, de zelfbeproeving staat.

De üjn is dus: belijdenis-zelfbeproevingavondmaal. Het spreekt vanzelf, dat wij hiermee op heel teer terrein zijn gekomen. In wezen gaat het bij de zelfbeproeving weer om dezelfde zaken als bij het afleggen van de openbare geloofsbelijdenis. Wij kennen allen wel dat prachtige onderwijzende gedeelte uit het formuüer om het heilig avondmaal des Heeren te houden. Ook daar gaat het allereerst om zondekennis. Maar aanstonds en onlosmakelijk volgt daarop de noodzaak van waarachtig geloof in de zekere belofte van God uit het Evangelie, dat ons alle zonden om Christus' wil vergeven zijn. Het laatste onderdeel van de waarachtige zelfbeproeving heeft dan betrekking op de vraag of er bij ons die nieuwe gezindheid is om in gehoorzaamheid en uit dankbaarheid in Gods wegen te gaan.

Zo mag dus in principe bij elke avondmaalsviering het in het uur van belijdenis aan de Heere gegeven ja-woord worden vernieuwd en opnieuw worden beleden: ook ik ben een kind des Heeren. Want ons geloof is niets, tenzij we ons zeker overtuigd houden, dat Christus de onze is en dat de Vader ons in Hem genadig is (Calvijn).

Wie dus onder de belijdende leden van de; kerk werd opgenomen, moet wel heel gegronde redenen hebben om niet aan het avondmaal deel te nemen. Bijbels gezien is het niet te rechtvaardigen om de Heere wel met de mond te belijden, maar daar ook niet de volle consequentie uit te trekken, in dit geval ten aanzien van deelname aan het avondmaal. Wie met de mond beleed te geloven in de Heere Jezus Christus, verloochent Hem toch met de daad, wanneer hij de nodiging van de Heere om Zijn lijden en sterven te gedenken niet opvolgt. Wie in het uur van behjdenis beloofde de Heiland overal te volgen, laat Hem alleen staan wanneer hij niet gehoor geeft aan het woord van de Meester: Komt, want alle dingen zijn gereed. En wordt door ons de bloei van het Godsrijk nu echt wel bevorderd, zoals we beloofden te zullen doen, door in het openbaar te betuigen geen deel aan Hem te hebben? Dit zijn zondermeer ernstige vragen, die beantwoord moeten worden.

Kunnen er dan werkelijk geen gegronde redenen zijn om af te zien van deelname aan de viering, ofschoon men kerkelijk gezien recht heeft om aan te gaan? Ja, die kunnen er zijn. We denken bijvoorbeeld aan de mogelijkheid, dat men door onjuist onderricht of door zelfmisleiding niet oprecht belijdenis des geloofs aflegde. Dan kan men zo niet aangaan, ook al heeft men dan duizendmaal kerkrechtelijk toegang tot de tafel. Ook kan het zijn, dat men wel op de rechte wijze belijdenis des geloofs aflegde, maar dat er allerlei bijzondere zonden in het leven kwamen, die de toegang in de weg staan, bijvoorbeeld omdat men in onmin leeft met zijn naaste en vooralsnog niet bereid is om aan die onmin een einde te maken. In zulke gevallen kan men niet aangaan.

Er is een ernstige verhindering. Maar zulke zaken vragen wel heel dringend om bekering. We zijn bijvoorbeeld niet klaar met te zeggen: In onze tijd keek men zo anders tegen het doen van belijdenis aan; men zag het veel meer als een instemmen met de leer der kerk. Ons jawoord ligt er immers, ook al blijkt dat dan achteraf een ja-woord te zijn dat niet op de juiste wijze aan de Heere werd gegeven. Dat vraagt onverwijld om bekering! Evenals het om onverwijlde bekering vraagt, wanneer wij met onze naaste in onmin leven. Zulke ernstige verhinderingen moeten ons aanklagen en ons hart verscheuren en ons op de knieën brengen, opdat de Heere door Zijn Geest en in Zijn genade alsnog de toegang voor ons ont- sluiten zal. Wanneer zo ernst wordt gemaakt met deze dingen, zal dat zeker leiden tot een vast(er) en stabiel(er) geloofsleven en aanleiding geven tot hoe langer hoe meer vrijmoedigheid om de Naam des Heeren te belijden aan Zijn tafel en ook in het leven van elke dag. Laten wij daarom niet scheiden wat de Heere aan elkaar verbond.

P.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1993

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Belijdenis doen (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1993

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's