Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vreemdelingen in het Oude Testament

Velen van ons zijn in de afgelopen tijd een poosje , , vreemdelingen" geweest in het buitenland. Dat is dan wel een heel luxe vorm van vreemdelingschap, namelijk tourist. Een heel andere status hebben de vluchtelingen en asielzoekers die zich in toenemende mate melden aan de poorten van de landen in West-Europa. Hoe behandelen we hen? Ter bezinning op die vraag geef ik u door wat dr. C. van Leeuwen uit Ermelo in het Hervormd Weekblad van 22 juli schreef over , , de plaats van vreemdelingen in het Oude Testament".

„Er wordt in het Oude Testament op nogal verschillende wijze over vreemdelingen gesproken. Als het gaat om lieden uit vreemde volken, die Israels land als vijanden bezet houden of een bedreiging vormen voor Israels zelfstandig bestaan als volk of als geloofsgemeenschap, is de beoordeling - uiteraard - negatief. Voor zulke vijanden wordt de wens geuit dat zij zo spoedig mogelijk Israels land verlaten en het volk er in vrede en vrijheid laten leven. Er is echter een andere groep vreemdelingen, in het hebreeuws gérim genoemd, voor wie het in wet en profeten weer opgenomen wordt. Deze vreemdelingen waren van oorsprong een soort gastarbeiders, die in Israël woonden en werkten.

Bij de Israëlieten, die zelf eerst als half nomaden vooral schapen en geiten hielden en later in Kanaan als agrariërs leefden, oefenden zulke vreemdelingen hun ambacht uit - met name smederij - en zorgden ze voor de landbouwwerktuigen, die de Israëlieten gebruikten. Uit de boeken van de profeten wordt duidelijk, dat deze vreemdelingen tot de armen en weerlozen van de samenleving behoorden en dat zij kennelijk vaak bloot stonden aan verdrukking en uitbuiting door de welgestelde Israëlieten bij wie zij in dienst waren. Zo moet Jeremia het koninklijke hof in Jeruzalem, waar maatschappelijk onrecht en uitbuiting blijkbaar aan de orde van de dag waren, oproepen voortaan recht en gerechtigheid te betrachten en geen schade of geweld te plegen jegens vreemdelingen, wezen en weduwen (Jeremia 22 : 3). Ook nadat Gods oordeel van de ballingschap al over de belangrijkste leidslieden van Juda voltrokken is, is Juda nog niet tot inkeer gekomen, noch in het godsdienstige, noch in het sociale leven. Onderdrukking van een gewelddaden jegens vreemdelingen en andere maatschappelijk zwakken gaan nog op dezelfde voet voort, zoals blijkt uit Ezechiël 22 : 7 (vergelijk Maleachi 3 : 5 voor de tijd nog ver na de ballingschap).

Het is tegen dit soort wangedrag jegens vreemdelingen en andere maatschappelijk zwakken dat Gods heilige wet een dam probeert op te werpen. Reeds in het Verbondsboek wordt Israël vermaand de vreemdeling niet te onderdrukken of te mishandelen (Exodus 22 : 21; 23 : 9; vgl. ook Deuteronomium 24 : 14; 27 : 19; Leviticus 19 : 33). Als er één volk is, waarvan verwacht mag worden dat het een milde houding jegens vreemdelingen opbrengt, dan is het wel Israël, dat immers uit zijn geschiedenis, uit de ervaringen van de voorvaderen tijdens hun verblijf in Egypte, maar al te goed weet wat het betekent in den vreemde te moeten wonen en dan onderdrukt en uitgebuit te worden. Dat wordt Israël in de geciteerde geboden dan ook uitdrukkelijk voorgehouden.

Boven zulke beschermende maatregelen uit eisen de geboden en voorschriften een houding, die wars is van elke vorm van discriminatie en die opkomt voor de rechten van de vreemdelingen en de andere maatschappelijk zwakken. Zo heeft de vreemde- ling even goed als het gezin van zijn patroon recht op een wekelijkse vrije dag. Dat stelt het sabbatsgebod heel duidelijk. Na zes dagen arbeid, zo richt het gebod zich tot de Israëliet, , , zult gij geen werk doen, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw poorten is". Op de zevende dag mag de vreemdeling, met het gezin waarbij hij leeft, recreëren door zijn aandacht te schenken aan de Schepper, die na zes dagen scheppend werk het voorbeeld van de rust op de zevende dag gaf (Exodus 20 : lOv). En de Israëlieten moeten dan bedenken dat ook zij eens als vreemdelingen slaven zijn geweest in Egypte en dat de Here God hen uit die slavernij bevrijd heeft. De bezinning op het eigen verleden moet er toe leiden de mensen, die de Israëlieten in dienst hebben, van harte de wekelijkse rust te gunnen (Exodus 23 : 12; Deut. 5 : 14v).

Voluit meedelen

Met de armen van Israël hebben de vreemdelingen verder het recht de bij de oogst vergeten garven op het korenland, evenals de vergeten olijven en druiven in te zamelen en voor eigen onderhoud te gebruiken (Deut. 24 : 19vv; Lev. 19 : 10). Hetzelfde geldt voor een bepaalde hoek van het akkerland, die de boer niet voor zichzelf mag oogsten en voor de afgevallen aren (Lev. 19 : 9v). Bovendien wordt om de drie jaar de opbrengsten van de tienden, die anders bestemd waren voor de dienst van de Here God zelf, verdeeld onder de maatschappelijk zwakken: e vreemdelingen, de weduwen en wezen (Deut. 14 : 28v; 26 : 12). En in elk zevende jaar, het sabbatsjaar, als het land braak moet blijven liggen, hebben de vreemdelingen en andere ondergeschikten en de dieren evenzeer recht te eten van wat spontaan op het land groeit als de landeigenaren zelf (Lev. 25 : 3—7).

Bepaald hartverwarmend is het te lezen, hoe de vreemdelingen en de andere armen in Israël bij de grote feesten, die Israël jaarlijks vierde, dienden te worden uitgenodigd. Voor het Feest der Weken, bij de tarwe-oogst in de vroege zomer en voor het Loofhuttenfeest, bij de wijnoogst in de herfst, is nadrukkelijk bepaald dat ook vreemdelingen, wezen en weduwen in staat moeten worden gesteld voluit te delen in de vreugde, die bij die feesten behoorde (Deut. 16 : 11, 14; vgl. voor het feest der eerstelingen, Deut. 26 : lOv); dat betekent, dat zij dan ook hun deel kregen van de maaltijdoffers, die op die feesten gebracht (Lev. 23) en gezamenlijk gegeten werden.

Vreemdelingen zo royaal te behandelen en barmhartig te benaderen dat zij een behoorlijk bestaan en onderdak hadden, gold als een deugd (Job 31 : 32), die behoorde tot de levenshouding van een goed Israëliet. Een Israëliet, een lid van het volk van God, mag zich ook in dat opzicht richten naar de Here, die zelf geldt als de God , , die wees en weduwe recht doet en de vreemdeling liefde bewijst door hem brood en kleding te geven". Daarom dient ook de Israëliet de vreemdeling liefde te bewijzen (Deut. 10 : 18v), ja, hem als naaste Hef te hebben als zichzelf (Lev. 19 : 18, 34). En Jezus zei, toen hij sprak over het oordeel van de Zoon des Mensen: , Wat gij aan één van mijn minste broeders (vreemdelingen, berooiden, zieken, gevangenen) hebt gedaan, dat hebt gij Mij gedaan" (Mattheüs 25 : 40)."

Heilzaam tegengif tegen opkomend racisme en vreemdelingenhaat.

J.H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1993

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1993

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's