Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over het zien van God (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het zien van God (IV)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

PASTORALE VRAGEN

Mozes

In het vorige artikel bleek ons dat de drie aartsvaders Abraham, Izaak en Jakob tijdens hun aardse leven allen iets van de HEERE hebben mogen zien met hun lichamelijke ogen. Tot sterking van hun geloof. Het Oude Testament besteedt wat ons onderwerp betreft ook ruim aandacht aan Mozes, de man Gods. In eerder verband kwamen wij hem al tegen. Met ere mag deze grote leider van Israël worden genoemd in de rij van hen aan wie de HEERE Zich ook in de zichtbare werkelijkheid heeft willen openbaren. Van Mozes lezen we dat de HEERE met hem sprak van , , aangezicht tot aangezicht" zoals een man met zijn vriend spreekt (zie Ex. 33 : 11).

De eerste keer dat Mozes een zichtbare Godsopenbaring in z'n leven mee maakte, was in de woestijn bij de Hor eb. Exodus 3 vertelt ons daarover. De HEERE verscheen daar aan hem in een brandend braambos, dat toch door het vuur niet werd verteerd. Treffend is weer wat we lezen in vers 6: , , En Mozes verborg zijn aangezicht, want hij vreesde God aan te zien". Wanneer de HEERE Zich openbaart, gevoelt een mens diep eigen onheiligheid, een motief waar we al eerder over spraken. Deze verschijning van de HEERE aan Mozes moet Mozes legitimeren als de door God aangestelde leider over Zijn volk.

Als Mozes het volk Israël voorgaat naar de woestijn, is de HEERE Zelf aanwezig in de wolk-en vuurkolom. Zo heeft ook heel het volk een teken van Gods aanwezigheid. Met Mozes is het volk getuige van de neerdaling van God op de berg Sinaï in vuur en rook (Ex. 19). Op de spits van deze berg wordt Mozes ontboden om daar met de HEERE te spreken (Ex. 19 : 20).

In Exodus 24 horen we van Gods bevel aan Mozes om met Aaron, Nadab en Abihu en zeventig van Israels oudsten tot de HEERE op te khmmen. Zij allen zullen wel op grote afstand van de HEERE moeten blijven (v. 1), maar Mozes mag tot de HEERE gaan (v. 2). Aldus geschiedt. Als zij met Mozes zijn opgeklommen, zien ze de HEERE. Dat zegt immers vers 10: , En zij zagen de God van Israël, en onder Zijn voeten als een werk van saffierstenen, en als de gestaltenis des hemels in zijn klaarheid". Heel mooi volgt dan in vers 11: , Doch Hij strekte Zijn hand niet uit tot de afgezonderden van de kinderen Israels; maar zij aten en dronken, nadat zij God gezien hadden". Dan gaat Mozes verder de berg op, de HEERE tegemoet. Vervolgens overdekt een wolk de berg. Mozes is met de God van Israël alleen op de berg, veertig dagen en nachten. Vers 16 zegt: , En de heerlijkheid des HEEREN woonde op de berg Sinaï". Het volk Israël heeft op grote afstand iets van die heerlijkheid op de top van de Sinaï gezien, en in hun ogen was die heerlijkheid als 'n verterend vuur (v. 17). Ook in Exodus 34 horen we van Mozes' gaan op de ' berg. De heerlijkheid des HEEREN doet daarbij het vel van Mozes' gezicht ghnsteren, zodat hij z'n gezicht moet bedekken als hij met het volk spreekt (v. 35). Over Mozes' vraag om Gods aangezicht te mogen zien spraken we al eerder. Dat laten we hier rusten. Deze en de eerder genoemde Schriftgegevens maken ons wel duidelijk dat Mozes onder Gods kinderen een bijzonder bevoorrechte positie heeft mogen innemen. Hij is een wel heel begenadigde gelovige geweest. Wanneer Mirjam en Aaron morren tegen Mozes, worden ze door de HEE­ RE ter verantwoording geroepen. Dan zegt Hij van Mozes: , Van mond tot mond spreek Ik met hem, en door aanzien, en niet door duistere woorden; en de gelijkenis des HEE­ REN aanschouwt hij" (Num. 12 : 8). In Deu- teronomium 4 zal deze zelfde Mozes het volk op het hart binden om toch geen beeld van de HEERE te maken, want het volk heeft wel de stem van de HEERE gehoord, komend vanuit het vuur, maar niet als Mozes Zijn gelijkenis of gestalte gezien (vss. 12 en 15). Mozes' positie temidden van het volk Israël was dus uitzonderlijk. Hoog rijst de gestalte van deze begenadigde onder Israël voor ons op. Zijn unieke plaats onder Israels profeten wordt nog eens nadrukkelijk onderstreept in Deuteronomium 34 : 10. In Israël stond geen profeet meer op als Mozes. Hij stak met kop en schouder boven alle na hem komende profeten uit, want de HEERE had hem gekend en met hem gesproken van aangezicht tot aangezicht. Dat duidt op een heel intieme relatie en vertrouwelijke omgang tussen de HEERE en Mozes, de man Gods. Hiermee nemen we afscheid van deze grote in Israël.

De Psalmen

Het is goed, ook enige aandacht te geven aan de Psalmen. In de Psalmen is namelijk verschillende keren sprake van Gods aangezicht. Zo horen we van een zoeken van Gods aangezicht (Ps. 24 : 6; 27 : 8; 105 : 4) en van een verschijnen voor Gods aangezicht (Ps. 42 : 3). God kan Zijn aangezicht voor de gelovigen ook verbergen (zie bijv. Ps. 13 : 2; 27 : 9; 30 : 8; 69 : 18; 102 : 3; 143 : 7). Dat zijn voor hen bange tijden, tijden vol schrik en ontzetting. Anderzijds horen we in de Psalmen ook van een vervrolijkt worden door Gods aangezicht (Ps. 21 : 7) en van een tegemoet gaan van Gods aangezicht met lof (Ps. 95 : 2). Herhaalde malen wordt ook gebeden of God Zijn aangezicht over de gelovige wil doen lichten (Ps. 31 : 17; 80 : 8; 119 : 35). In een aantal Psalmen wordt nadrukkelijk gewaagd van een aanschouwen van Gods aangezicht. Zo zegt David in Psalm 17 : , , Maar ik zal Uw aangezicht aanschouwen, ik zal verzadigd worden met Uw beeld als ik zal opwaken" (v. 15). Nu heeft men dit tekstwoord vooral betrokken op het leven na dit leven. Het denken aan een ontwaken uit de doodsslaap heeft hier op zich ongetwijfeld een goed recht. Toch zullen we in het verband van deze Psalm ook mogen denken aan het vertrouwen van de dichter dat hij - na Gods bescherming in een gevaarvolle nacht - weer wakker zal worden en God zal , , aanschouwen". Diezelfde David zegt in Psalm 63: , Voorwaar, ik heb U in het heiligdom aan­ schouwd, ziende Uw sterkheid en Uw eer” (v. 3).

Moeten we in bovengenoemde gevallen nu denken aan zoiets als Gods ver schijningen? Dat is niet het geval. Het gaat hier om een bepaald godsdienstig taalgebruik. Bij de heidense volkeren om Israël heen had men in de tempels afgodsbeelden staan. Het aangezicht van de door hen vereerde goden zag men in het afgodsbeeld. Daarvoor ging men dan ook naar de tempel. Gods volk had echter op uitdrukkelijk verbod van de HEERE geen beeld van Hem. Toch kon in Israels beeldloze godsdienst heel wel in overdrachtelijke zin worden gesproken over , , een zoeken en aanschouwen van Gods aangezicht". Ging de gelovige Israëliet niet op naar de tempel om de HEERE te zoeken in het gebed? Was de HEERE niet met name in de tempel aanwezig in Zijn genadige toewending tot Zijn volk? Ja, daar vond de gelovige zijn God, daar zag hij iets van Hem in de offerdienst, en daar wist hij iets van Gods heerlijkheid aanwezig.

Daarentegen is er wel van Godsverschijningen of theofanieën sprake in de mooie Psalmen 18 en 50. We horen van een bovenaardse glans waarin God verschijnt (zie Ps. 18 : 13; Ps. 50 : 2; zie ook Hab. 3:4). Geweldige natuurverschijnselen als vuur en stormwind, onweer en hagel vergezellen Zijn komst (vgl. ook Nah. 1 : 3).

De profeten

Wat de profetische literatuur van het Oude Testament betreft wil ik wat kort zijn. Profeten zijn mensen die niet alleen de Godsspraak hebben gehoord, maar die soms ook getuige zijn geweest van bijzonder indrukwekkende theofanieën. Ik noem hier zonder volledig te willen zijn allereerst de profeet Jesaja. Hij heeft in de tempel de HEERE gezien, zittende op Zijn troon en omringd door heilige engelen (Jes. 6). Ook kunnen we denken aan een man als Ezechiël. Ontroerend schoon is wat deze balling mag doorgeven over wat hij van de HEERE zag in het land der Chaldeeën (zie Ezech. 1 en 10). De hemel opende zich (Ezech. 1 : 1), het bovenaardse brak door en werd zichtbaar. Te noemen valt ook de zo begenadigde Daniël. Bij de rivier Hiddékel kreeg hij in het derde jaar van koning Kor es een bijzondere Godsopenbaring (Dan. 10).

De vraag is om wat voor , , zien" het in deze gevallen gaat. Ongetwijfeld zullen we moeten denken aan een zien door middel van visioenen, een visionair zien. De profeet is een „ziener". Bij dat , , zien" is er niet iets aanwezig in de gewone werkelijkheid. Het is dan ook geen zien met het lichamelijke oog. De metgezellen van Daniël bijvoorbeeld hebben niets gezien toen God Zich aan de profeet openbaarde (vgl. Dan. 10:7). Toch zijn deze in een visioen waargenomen Godsverschijningen niet minder werkelijk dan die welke aan mensen als Abraham, Izaak, Jakob en Mozes werden gegeven, maar ze zijn wel anders. Ze hebben zich geheel voltrokken in de sfeer van de geest. Telkens weer treft ons ook hier de eigenlijke bedoeling van al deze Godsopenbaringen: e HEERE maakt Zijn wil bekend en openbaart wat Hij gaat doen. Het Woord van God heeft het primaat!

God zien in de toekomst

We kunnen ons afvragen of het Oude Testament ook spreekt over een zien van God door de gelovigen in het toekomstige leven. Zonder enige twijfel weet ook het Oude Testament van de toekomstige heerlijkheid voor de gelovigen. Deze wordt geschilderd in beelden ontleend aan de gewone aardse werkelijkheid. Denk alleen al maar aan de machtige Jesajaprofetie over de komende nieuwe hemel en de nieuwe aarde (Jes. 65 : 17vv). Het Oude Testament is echter nogal ingehouden in z'n spreken over een toekomstig zien van God door de gelovigen. Slechts een paar plaatsen vallen op. We stonden boven al even stil bij Psalm 17 : 15. Deze tekst kan, zo zagen we, heel goed ook betrekking hebben op een zien van God in het toekomstige leven. Met dezelfde voorzichtigheid kunnen we ook Job 19 : 26 gebruiken. De zo geplaagde Job spreekt daar over zijn stellige toekomstverwachting dat hij God met zijn ogen zal aanschouwen. Overigens ging dat bij zijn aardse leven al (gedeeltelijk) in vervulling (Job 42 : 5).

Dat de reinen van hart wordt toegezegd dat zij God zullen zien (Matth. 5 : 8) en ook een belofte als in 1 Johannes 3 : 2 vinden we in die vorm in het Oude Testament niet. Anderzijds ligt het zien van God in een toekomstig leven als het ware al wel in het Oude Testament ingevouwen. Want wanneer het God heeft behaagd in de oude bedeling al iets van Zijn heerlijkheid, hoezeer ook gehuld in donkerheid, voor de ogen van sterfelijke mensen te ontvouwen, hoeveel te meer zal dit voorrecht worden gegeven aan allen die bij Hem mogen thuiskomen. Maar we moeten in het Nieuwe ^ Testament zijn om hierover een rijker en vol-r Ier licht te zien opgaan. Dat is voor de volgende keer.

H.

P.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1994

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Over het zien van God (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1994

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's