Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pastoraat rond de Heilige Doop (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pastoraat rond de Heilige Doop (I)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

PASTORAAL

Het pastoraat rond de Heilige Doop is in feite iets van de laatste tijd, laten we zeggen van de tijd na de Tweede Wereldoorlog. Want vóór die tijd werd er nauwelijks pastoraat rond de Doop bedreven. Kinderen die geboren waren werden ook gedoopt. Vanzelfsprekend bijna.

Die praktijk had diepe wortels in de historie. In de oud-christelijke kerk werd de doop aan de kleine kinderen van meet af op grond van het Verbond Gods, en in aansluiting op ds besnijdenis en de proselietendoop, terstond bediend. Men ging uit van de stelregel: "geec rukken-tn^^'^'^^''^ doop". Nergens vinden wt de volhardir^ ^^ oud-christelijke literatuur mei sterk! VolhaTdl ^f" discussie over dit gebruik heid, in gebed. V^rlaaTiV^ ^'^''"^f ''"fw' \ T u - 1 i.n, dan keert hij ziel gon, o Levensbron, wil bi, .. • • r. ^ ' •'•ld, maar juist tegen

Geen ander evangelie

in zijn aanval op Men hield dus aan, krachtitven staan. Latei met lijdzaamheid. Men volhar/og weer later de van de apostelen. Dat was hsh de Reformatie df voorop onder de vruc'ien wilden dopen Geest. Die orde houdonlijke geloofsbeslissing, eerst de gemeenschap, nr het feit dat de kinder de apostelen. De jong& e Kerk als in de kerk vac waarin de Heilige Geegemeen aanvaard was en woonde, hield trouw vktiseerd werd.

Niet vrijblijvend: déze ie in ons land haar besla? andere leer, waar nog wat de doop betreft niet gevoegd zou moeter'alles wat in het doophuis naar eigen snit en patnderen van lidmaten, maar het gevaar om de bij hebbers" (zo werden zij gede telkens opnieuw veilen om de Gereformeervan het bodemloos mensj.-. - belijdenis hadden vind, ik denk, ik voel". Dat i^-an roomsen en houding van heel veel mensen. Hem eerde Kerk pe tegenspraak met wat ons hier worun positie gehouden. Bij de tekening van de grondi.^e kerk waarlangs zich het leven van de gemeente-ioop weegt, gaat het volharden in de leer vooro.

Het was een zaak van beginselvastheid. Waa^d de Heilige Geest kan niets anders eren dan dé t waarheid van God en van Christus en van Zijn Woord.

ders christenen waren, maar omdat het zelf deel uitmaakte van een christelijke natie.

Het Verbondsvolk

Dat was maar niet een traditie die stilzwijgend werd toegepast. Dat was een kerkelijk gesanctioneerde praktijk. Om een voorbeeld te geven, op de Nationale Synode van Dordrecht in 1578 was er een vraag of men ook kinderen mocht dopen van hoereerders, afgesnedenen en papisten. De vergadering antwoordde bevestigend, "overmits deze kinderen buiten het Verbond niet zijn”!

We worden hier herinnerd aan de bekende regel uit het doopsformulier: "Daar dan nu de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is, zo zal men de jonge kinderen als erfgenamen van het Rijk Gods en van Zijn Verbond dopen”.

Inderdaad was dat het uitgangspunt. Zoals in Israël de besnijdenis aan allen zonder onderscheid werd bediend, zo mocht ook de doop aan geen enkel kind van het Nieuw-Testamenstische Verbondsvolk onthouden worden.

Er was natuurlijk bij deze ruime dooppraktijk wel een probleem. De ouders waren verplicht vóór de bediening van de Heilige Doop hun instemming te betuigen met de leer en te beloven hun kinderen in die leer op te voeden. En dat kon moeilijk worden verwacht of verlangd wanneer het "andersdenkenden" betrof... Al zouden zulke ouders zelf, om hun kind maar gedoopt te krijgen, nog bereid zijn om ja te zeggen op de doopvragen, dan mocht een kerkeraad er toch niet aan meewerken dat ze voor God en Zijn Gemeente stonden te liegen.

Daar heeft men toen de "doopgetuigen" voor uitgevonden. Mensen die "van de rehgie" moesten zijn, en "tot mondige dagen gekomen". Die konden dan de doopvragen beantwoorden en zich garant stellen voor een christelijke opvoeding.

Ouders die meestal niet toegelaten werden tot de doop waren zigeuners, omdat deze als heidenen werden beschouwd. Ook in het toenmalige Indië mochten inheemse kinderen niet worden gedoopt, zelfs al waren ze opgenomen in een christelijk gezin: ze behoorden krachtens geboorte niet tot het volk van het Verbond.

Samengevat: men ging ervan uit dat de doop moest worden bediend aan alle geboren kinderen van het Nederlandse volk, omdat men dat hele volk zag als het Verbondsvolk.

Deze zienswijze heeft doorgewerkt tot in onze tijd toe. Tot diep in onze eeuw is vastgehouden aan de gedachte van de volkskerk, die het hele volk omvat en waarvan alle kinderen werden gedoopt. Het gevolg was dat lange tijd gesproken kon worden van "een gedoopte natie". In de grote steden waren er dan massale doopdiensten, waarin tientallen kinderen het teken en zegel van het Verbond ontvingen. En zelfs op het platteland was het een normale zaak dat een kind werd gedoopt, ook al hadden de ouders weinig of geen band met de kerk.

Het zal duidelijk zijn dat er in zo'n situatie nauwelijks plaats is voor pastoraat rond de doop. Naar de waarde en de betekenis van de doop werd niet gevraagd, op de consequenties van het gedoopt zijn werd niet gewezen. De kinderen werden gewoon gedoopt en daarmee was de zaak bekeken.

Veranderde situatie

In betrekkelijk korte tijd is deze situatie drastisch gewijzigd. Het is niet meer mogelijk Nederland te betitelen als "een gedoopte natie". De secularisatie en de onkerkelijkheid hebben in onze eeuw genadeloos toegeslagen. Was het percentage onkerkeiijken rond de eeuwwisseling nog bijna te verwaarlozen, nu, honderd jaar later, wenst meer dan de helft van ons volk niet meer gerekend te worden tot énige kerk. En van die kleine helft moeten dan nog vele rand-en buitenkerkelijken worden afgetrokken, die slechts nominaal nog binding met de kerk hebben.

Dat alles heeft z'n weerslag gehad op de dooppraktijk. Tot zo'n 20, 30 jaar geleden waren er toch nog velen die slechts met een dunne draad aan de kerk verbonden waren, maar desondanks de doop begeerden voor hun kinderen, soms zelfs erop stonden dat hun kinderen gedoopt werden. Dat stelde kerkeraden weleens voor problemen: moeten we deze ouders toelaten tot de doop, of moet die doop minstens worden uitgesteld?

Voor zover ik zien kan komen zulke "doopkwesties" nauwelijks meer voor. Wie meelevend is laat z'n kinderen dopen, wie geen relatie meer heeft met de kerk begeert ook de doop niet meer.

Of er nu overigens zoveel veranderd is, is nog de vraag. Wel wat het aantal gedoopten betreft - dat is schrikbarend teruggelopen. Maar of vorige generaties die dan wèl de doop begeerden, nu zoveel beter zicht hadden op de betekenis van het sacrament, dat moet worden betwijfeld.

Het is veelzeggend dat ons klassieke doopsformulier, vlak voordat de vragen worden gesteld, zich tot de ouders richt met de vermaning dat ze de doop "niet uit gewoonte of uit bijgelovigheid zullen gebruiken". Die vermaning was niet overbodig, in de tijd van de Reformatie niet, maar later evenmin.

Uit gewoonte of bijgelovigheid

Dat kwam voor, en het komt nóg voor: dopen uit bijgelovigheid. Misschien voelen we ons daarbij niet direkt aangesproken. Voor dopen uit bijgelovigheid wijzen we gemakshalve naar Rome, dat het sacrament van de doop altijd zwaar heeft overschat. Volgens Rome wist de doop de erfzonde af, daarom kan die doop niet vroeg genoeg plaatsvinden.

In de begintijd van de Reformatie gaf dat niet weinig problemen! Men wilde dat roomse gebruik van de vroegdoop handhaven. Zeker wanneer men vreesde dat het leven van de jonggeborene gevaar liep. Dan kon het wel gebeuren dat men de doop liet bedienen door onbevoegden...

Achter die wens om het kind zo snel mogelijk gedoopt te zien zat uiteraard de gedachte dat de doop heilsnoodzakelijk is, of in ieder geval, ons dichter bij de zahgheid brengt.

Naar ik meen is deze tendens onder ons in veel mindere mate aanwezig. De bekende vraag uit de Heidelbergse Catechismus: Is dan het uiterlijk waterbad de afwassing der zonden zelf? zal door verreweg de meesten ontkennend worden beantwoord.

Toch komt het dopen uit bijgelovigheid ook onder ons wel voor, met name onder randkerkelijken. Ouders die weinig band met de kerk hebben en toch eisen dat hun kind gedoopt wordt. Een enkele maal wordt dat ook uitgesproken: "als het kind nu eens zou sterven, en het zou dan niet gedoopt zijn...? ”

Bij dopen uit gewoonte kunnen we dichter bij huis blijven, al is het door de toegenomen onkerkelijkheid minder geworden. Maar ze waren er, en ze zijn er nog, mensen voor wie het vanzelfsprekend is dat hun kind gedoopt wordt, maar die ternauwernood de betekenis van de doop verstaan, en zeker geen ernst maken met de eisen en de beloften van het Ver­ bond, die in de doop betekend en verzegeld < worden.

De doop is voor hen een goede gewoonte, waarvan ze niet graag zouden afwijken. Eenl zinvolle traditie, waarmee je niet zomaar 1 breekt. Je kunt je kinderen immers niet ongedoopt laten? En je kinderen moeten toch ergens bij horen?

W.v.G.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1995

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Pastoraat rond de Heilige Doop (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1995

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's