Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het lied van Debora

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het lied van Debora

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

BIJBELSE FIGUREN

Debora was door God met vele gaven bedeeld. Ze was: Profetes, Richteres, maar ook Dichteres. Ze dichtte een lied; een zegezang let ere van de Heere, de God van Israël, Die Zijn volk uit zó grote nood gered had. Een lied, zó schoon, dat het tot één van de meest poëtische zangen uit de Bijbel gerekend wordt. Een loflied van een huiveringwekkende realiteit en van een zó levendige beschrijving, dat men de dingen als voor zijn ogen ziet gebeuren.

Ook uit dit lied van Debora blijkt, dat de Bijbel als Boek van de Waarheid ook is een Boek van Schoonheid.

Wijlen dr. B. Wielenga heeft er zelfs een boek over geschreven onder de titel: , , De Bijbel als boek van schoonheid". Hierin heeft hij de letterkundige schoonheid van het Woord van God van alle kanten belicht. Over het lied van Debora schreef de schrijver, dat de bekoring, de onverwelkelijke schoonheid vooreerst zijn natuurlijkheid is.

„Men voelt aan elke regel, aan ieder woord, dat het niet gemaakt is, maar geboren, en dus leeft van de wortels tot in de uiterste vezels. Het is de uitgieting van een hart, dat gloeit van bewondering, dat opspringt van geestdrift, diep innerlijk bewogen van dankbaarheid aan God. Het is de schepping van een klare geest, die Gods daden in de historie begrijpt, maar tevens van een kunstenaarsziel, die beschikt over stoute, zelfgeziene beelden, oorspronkelijke, muzikale woorden, persoonlijke rithmiek”.

Anderen hebben gewezen op de plastiek van de schildering en de dramatische bewegelijkheid. Het is een aangrijpende, dichterlijke beschrijving van Israels strijd tegen de Kanaanieten. Het vertolkt de diepe blijdschap wegens de zegepraal van het verdrukte volk en de vernedering van de tirannen.

Het, in Richteren 5 te vinden lied, bestaat uit twee delen. De verzen 2—11 is de eigenlijke hymne; de verzen 12—31 is het , .overwinningslied”.

De aanhef

Het lied zet in met een lofprijzing. Koningen en vorsten worden tot luisteren aangespoord.

„Looft de Heere vanwege het wreken der wraken in Israël, vanwege dat het volk zich gewillig heeft aangeboden. Hoort gij koningen, neemt ter oren gij vorsten. Ik, de Heere zal ik zingen, ik zal de Heere, de God Israels psalmzingen”.

Wat dan volgt doet denken aan Deuteronomium 33. Ook daar wordt de Heere beschreven als de God van de Sinaï. (Deut. 33 : 2). Hij komt uit de woestijn naar het veroverde land om de Zijnen bij te staan. Langs de kortste weg, door niets te weerhouden, komt de Almachtige van Sinaï Zijn Verbondsvolk te hulp. Zó ziet Debora het: e God Die op de Sinaï het Verbond sloot en door de woestijn Seir Zijn volk naar Kanaan bracht, kwam ook nu het benarde volk te hulp.

„Heere toen Gij uittoogt van Seir, toen Gij daarheen traadt, van het veld van Edom, beefde de aarde ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water. De bergen vervloten van het aangezicht des Heeren, des Gods Israels”.

De ellende van Israël

Dan gaat Debora de benarde toestand schilderen, toen Sisera met zijn legermacht Israël terroriseerde.

„In de dagen van Samgar, des zoons van Anath, in de dagen Jaëls, hielden de wegen op, en die op paden wandelden, gingen kromme wegen. De dorpen hielden op in Israël, zij hielden op, totdat ik, Debora, opstond, dat ik opstond, een moeder in Israël”.

Israël miste de nodige wapens en was daardoor vrijwel machteloos.

„Werd er ook een schild gezien of een spies onder veertigduizend in Israël? " Zij prijst de stammen die onder leiding van Barak hun leven wilden geven voor hun volk. Naftali en Zebulon waren daarbij de voornaamsten, terwijl ook de stammen: Efraïm, Machir, Issaschar en Benjamin aan de strijd deelnamen. Door de bezieling die Debora uitstraalde, maakte ook bij het volk moedeloosheid plaats voor heilige bezieling. Bij de mobilisatie van het leger was geen dwangbevel nodig. Ze kwamen uit de valleien en van de bergen; ja als een storm daalden de soldaten af naar de vlakte van Jizreël waar de strijd zou worden beslecht.

„Mijn hart is tot de wetgevers (aanvoerders) van Israël, die zich vrijwillig aangeboden hebben onder 't volk, loof de Heere! Gij die op witte ezelinnen rijdt (de grote en aanzienlijke lieden), gij die aan het gericht zit, en gij die overweg wandelt, spreekt er van! Van het gedruis der schutters, tussen de plaatsen waar men water schept, spreekt aldaar tesamen van de gerechtigheden des Heeren, van de gerechtigheden bewezen aan zijn dorpen in Israël”.

Prachtig van zeggingskracht is de overgang van hymne naar overwinningslied:

„Waak op, waak op, Debora, waak op, spreek een hed; maak u op Barak, en leid uw gevangenen gevangen, gij zoon Abinoams”.

Er waren stammen die zich aan de strijd onttrokken. Ze hielden zich afzijdig. Met honende spot wordt hun houding aan de kaak gesteld. Ruben, Gilead, Dan en Aser worden met name genoemd.

„In Rubens gedeelten waren de inbeeldingen des harten groot. Waarom bleeft gij zitten tussen de stallingen om te horen het geblaat der kudden? De gedeelten van Ruben hadden grote onderzoekingen des harten”.

Onderzoekingen... mijmeren over de vraag: Meedoen of niet meedoen? Tot men uiteindelijk niet bereid bleek, de herdersstaf te verwisselen met het zwaard. Wonend aan de overkant van de Jordaan, bleef men liever buiten schot. Wat hadden de Rubenieten bij een strijd te winnen?

„Zij waren zeer traag, zwaarmoedig, hebbend zoals men zegt, grote wijsheid in het hoofd en voorwendende vele zwarigheden, die hen ophielden en verhinderden, dat zij hun broeders mee ter hulp kwamen, maar zich tussenbeide als onzijdig hielden, hun eigen belangen meer achtende, dan het algemene", (kanttekeningen op de S.V.).

En Gilead? Ook deze stam bleef liever aan de overkant van de Jordaan. Men vond het water van de Jordaan veel te diep en lastig om over te trekken.

De stam Dan stelde bijzonder veel belang in haar schepen. Lafhartig, zonder vaderlandsliefde zochten zij het hunne.

Aser bewonderde de bochtige zeekust van Fenicië. Deze stam wordt verweten dat zij het handelsleven van meer belang achtte, dan de strijd voor de nationale vrijheid. Al die stammen voelden zich er niet verantwoordelijk voor, dat ondertussen Naftali en Zebulon, daar vlakbij: , , hun ziel versmaad hebben ten dode".

„Gilead bleef aan gene zijde van de Jordaan, en Dan waarom onthield hij zich in schepen? Aser zat aan de zeehaven, en bleef in zijn gescheurde plaatsen”.

De slag

Wat we tot nu toe aan schoons in het lied van Debora lazen, is nog slechts een inleiding. Nu eerst vangt de schildering van de slag aan. Hoe blijkt, dat de God van het Verbond voor Zijn volk streed!

„De koningen kwamen, zij streden, toen streed de koning van Kanaan te Thaanach aan de wateren Megiddo”.

God goot een geweldige waterstroom uit de hemel neer. Dat besliste de strijd. Het noodweer uit de hemel maakte de omgeving ongeschikt voor de strijdwagens van Sisera. Het was of de sterren meestreden.

„Van de hemel streden zij, de sterren uit hare loopplaatsen streden tegen Sisera. De beek Kison wentelde hen weg, de beek Kadumin: vertreed, o, mijne ziel, de sterken”.

De strijd wagens die de overwinning moesten brengen, werden hun ondergang.

”Toen werden de paardenhoeven verpletterd van het rennen, het rennen zijner machtigen”.

De machtige generaal Sisera verliet zijn strijdwagen en vluchtte te voet.

De twee vrouwen

Het lied van Debora gaat nu zingen van Jaël. Jaël die lof toekomt, want door haar hand is Sisera gevallen en daarmee het vaderland verlost.

„Gezegend zij boven de vrouwen Jaël, de huisvrouw van Heber; gezegend zij ze boven de vrouwen in de tent”.

Jaël had de vluchtende hoge officier in de tent genodigd, te drinken gegeven en hem, toen hij sliep, met een hamer een ijzeren tentpin dwars door zijn hoofd geslagen met zulk een kracht, dat hij aan de grond werd genageld. In de naam van God voltrekt Jaël Zijn gericht over Sisera.

Hoe meesterlijk tekent de dichteres de situatie:

„Water eiste hij, melk gaf zij; in een herenschaal bracht zij boter, (room) Haar hand sloeg zij aan de nagel en haar rechterhand aan de hamer der arbeidslieden; en zij klopte Sisera, zij streek zijn hoofd af als zij zijn slaap had door nageld en doorboord. Tussen haar voeten kromde hij zich, viel heen, lag daar neder; tussen haar voeten kromde hij zich, hij viel; alwaar hij zich kromde, daar lag hij, geheel geschonden”.

Met , , herenschaal wordt bedoeld de sierlijke schaal, die alleen voor hoge gasten werd gebruikt.

Voor nog een andere vrouw vraagt Debora aandacht. Het is de moeder van Sisera, in het paleis te Haroseth. Deze vrouw is zeer onrustig. Steeds weer kijkt ze uit het venster. Waar blijft toch haar zoon? Hij had toch al lang terug kunnen zijn van de strijd. Onrust en angst nemen toe.

„De moeder van Sisera keek uit door het venster, en schreeuwde door de traliën: Waarom vertoeft zijn wagen te komen; waarom blijven de gangen zijner wagenen achter? ”

Haar hofdames trachten haar, wellicht tegen beter weten in, gerust te stellen. De man­ nen moeten toch eerst de oorlogsbuit verdelen? De vrouwen, die ongetwijfeld gevangen zijn genomen, moeten verdeeld worden onder de mannen. Dat is óók zo met de gekleurde en geborduurde gewaden. Dat alles vraagt de nodige tijd. Maar de moeder van Sisera is niet gerust te stellen. Ze blijft haar eigen woorden herhalen.

„De wijsten harer staatsvrouwen antwoordden, ook beantwoordde zij haar reden aan zichzelf: zouden zij dan de buit niet vinden en delen, één liefje of twee liefjes voor iedere man? Voor Sisera een buit van verscheidene verven, een buit van verscheiden verven, gestikt van verscheiden verf, aan beide zijden gestikt, voor de buithalzen”.

De nieuwe vertaling luidt hier: , , De schrander sten harer edelvrouwen antwoorden haar, ook geeft zij zelf op haar eigen woorden bescheid: Zouden zij geen buit vinden en verdelen, één deerne, twee deernen voor iedere man, buit van gekleurde gewaden, bont borduursel, een stel bonte borduursels,

voor mijn hals als buit? ”

Dan houdt het gedicht op. Neen nog niet helemaal. Er volgt nog een eindstrofe. Debora overdenkt nogmaals de hulp door de Heere verschaft en de wijze waarop dit gebeurde en het brengt haar tot de machtige finale:

„Alzo moeten omkomen al uw vijanden, o, Heere. Die Hem daarentegen liefhebben, moeten zijn als wanneer de zon opgaat in hare kracht”.

De laatste regel van Richteren 5 is proza. Meegedeeld wordt, dat het land stil was, veertig jaar.

B.

H.H.

IK BEN ZEKER DAT GIJ GEENE VERMANING BE­ HOEFT OM UZELVEN TE BEMINNEN: UW EIGENE BELANGEN ZULLEN WORDEN BEHARTIGD, UW EI­ GEN WELVAREN ZAL WEZENLIJK HOOFDONDER­ WERP VAN UWE BEKOMMERNIS ZIJN. GiJ ZULT uw EIGEN NEST WEL MET DONZIGE VEEREN BE-KLEEDEN, ZOO GIJ KUNT. ER BESTAAT GEENE NOODZAKELIJKHEID OM U TE VERMANEN, DAT GIJ U ZELVEN ZULT LIEFHEBBEN. GiJ ZULT DIT WEL GENOEG DOEN. WELNU, EVENZEER ALS GIJ U ZELVEN BEMINT, BEMIN ZOO OOK UWEN NAASTE.

SPURGEON

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1996

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's

Het lied van Debora

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1996

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's