Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een parel uit de schat der Kerk (49)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een parel uit de schat der Kerk (49)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

GELOOFSLEVEN

Actualiteit

De Kerkgeschiedenis kan ons Ieren dat de kinderdoop al eeuwenlang een omstreden zaak is. Een deel van de christenheid stond en staat hier nog steeds afwijzend tegenover. Zo kon bijvoorbeeld de kerkvader Tertulianus (160-220) zich niet in de praktijk van de kinderdoop vinden. Hoewel hij later een gematigder standpunt heeft ingenomen. Bekend is het verzet van de Dopersen in de reformatietijd. Hun argument was: dat kleine kinderen niet konden geloven en daarom stonden zij naar hun opvatting buiten de heilige gemeente Gods. Omdat zij de kinderdoop noch in de R.K. Kerk nog in de kerken der Reformatie konden erkennen, gingen zij over tot de praktijk van de wederdoop.

Vandaar dat de Doperse beweging in de 16e eeuw de naam Anabaptisten of Wederdopers kreeg. Verzet tegen de kinderdoop kenmerkt onder andere ook de Baptisten. Zij dopen alleen hen, die belijdenis van hun geloof hebben afgelegd en doen dat altijd door onderdompeling. Op zijn wijze heeft ook Karl Barth zich in 1943 uitdrukkelijk tegen de kinderdoop verklaard, vanwege het feit dat zijns inziens geen Schriftbewijs voor deze doop is aan te voeren. Het is niet zijn bedoehng om het pleit te voeren voor de herdoop, en zonder meer de kinderdoop hier en daar eigenmachtig af te schaffen, maar wel dat de kerk zich opnieuw rekenschap moet geven van de vraag of het dopen van kinderen wel bijbels verantwoord is.

Volgens Barth is de doop in het Nieuwe Testament het antwoord op een vraag van de mens, die tot het geloof gekomen is, een antwoord op zijn begeerte naar de verzegeling van zijn geloof. De vragen met betrek­ king tot kinderdoop zijn tot in onze tijd toe nog lang niet tot rust gekomen. Pinkstergroepen, diverse evangehsche bewegingen bestrijden de kinderdoop met de aloude argumenten. De praktijk wijst duidelijk uit dat velen, die als kind gedoopt zijn voor die argumenten zwichten en de kinderdoop zo radicaal verwerpen, dat zij zich opnieuw laten dopen.

Al met al redenen te over om te luisteren naar de uiteenzetting van Calvijn, die op Schriftuurlijke gronden de kinderdoop in het midden der gemeente van het hoogste belang acht.

De liinderdoop

In zijn Institutie wijdt hij een uitvoerig hoofdstuk aan de bestrijding van de in zijn tijd zich breed makende Wederdopers en dus aan de verdediging van de kinderdoop. In de Catechismus van Geneve besteedt hij er eveneens uitvoerig aandacht aan. De algemene indruk is, dat in deze heel brede bespreking van de kinderdoop, niet allerlei menselijke phchten worden opgesomd, waarvan men belooft, dat men ze na zal komen. Zelfs valt de nadruk niet op het geloof waarmee men tot de doop komt, maar op de beloften van God, Die ons in het Sacrament zowel de vergeving van zonden als onze geestelijke vernieuwing afbeeldt.

Voor de helderheid halen we ons nog eens voor de geest de vraag wat wij hebben te doen om de doop op de juiste wijze te ontvangen. Kort samengevat komt het antwoord hierop neer dat het juiste gebruik van de doop geschiedt in geloof en berouw. Vanzelf komt nu de vraag naar voren: Maar als dit vereist wordt, waarom doopt men dan jonge kinderen? (333) Calvijn pakt in deze vraag het argument tegen de kinderdoop van Wederdopers en andere spiritualistische stromingen op. Hij gaat de bezwaren niet uit de weg, maar weerlegt die op een bijbels verantwoorde wijze. Luisteren we eerst naar het antwoord: Ons is niet gezegd, dat geloof en bekering altijd aan het ontvangen van het Sacrament vooraf moeten gaan, want dat moet alleen bij hen, die daartoe in staat zijn. Het is dus voldoende, dat de kleine kinderen de vrucht van hun doop tonen, als zij tot jaren des onderscheids zijn gekomen.

Calvijn pleit hier voor het genadekarakter van het verbond Gods. Bij de Dopersen viel alle nadruk op het geloof en zodoende op de gelovige mens. Eist men zonder meer dat er eerst geloof moet zijn, eer men kan delen in de genade van Gods beloften, dan krijgt de doop een wettisch karakter. De grote tegensteUing is: bij de tegenstanders van de kinderdoop verzegelt de doop de , , inwendige genade". Wedergeboorte, geloof en bekering worden op die manier voorwaarden om de doop te kunnen en te mogen ontvangen. Calvijn daarentegen wijst op de volstrekte betrouwbaarheid van Gods beloften, die door het Sacrament worden bevestigd en verzegeld. En omdat die verzegelde beloften Gods waarachtig zijn is het heel goed mogelijk, maar ook wenselijk en noodzakelijk dat zij wel door het geloof aanvaard worden. Alleen, dat kun je van een kind niet zo verlangen, maar daarom hoef je het kind niet van de doop uit te sluiten. Gods beloften zijn op zichzelf waar, onafhankelijk van ons geloof. Elders zegt Calvijn dan ook: , , De doop heeft levenslang betekenis. Vóór, bij en na het geloof". Hij blijft ons vermanen, betuigen, verzegelt, ons leven lang. Hij stelt ons , , voorwerpelijk" de genade van Christus voor. Zelfs het ongeloof kan de beloften van God niet krachteloos maken.

Maar nu moet daar onmiddellijk aan toegevoegd worden, dat ieder, die als kind gedoopt is, persoonlijk om die toegezegde genade verlegen moet worden. Calvijn zegt met: het komt er met op aan of je Gods verzegelde beloften gelooft of niet. Gelooft u ze niet dan verwerpt u zelf wat God u heeft beloofd. Maar zodra u tot het geloof komt, dan blijken Gods beloften nog dezelfde kracht te bezitten als toen God ze in uw doop beloofde. Met andere woorden door het geloof krijg ik persoonlijk deel aan het heil dat in de doop is uitgestald. Gods beloften worden alleen door het geloof ons eigen. Voor twee gevaren worden we gewaarschuwd.

„Het kan zijn dat wij zo uitsluitend oog hebben voor het persoonlijk geloof, dat dit al het andere gaat overheersen. Dan komt de volwassen, individuele gelovige in het centrum te staan, los van alle verbanden, waarin hij staat. En het is te begrijpen, dat het dan moeilijk wordt om ook huis en gezin voluit bij het heil in al zijn gestalten betrokken te zien. Anderzijds bestaat het gevaar om zo het verbondsmatige, het gemeenschappelijke in huis en nageslacht te overtrekken, dat het persoonlijk geloof daardoor in de knel komt. Het gevolg ervan is dat er een vervlakking optreedt in de gemeente, waarbij het levend en bewust geloven verwaarloosd wordt". (C. Graafland: Volwassendoop, kinderdoop, herdoop: Echo, Amersfoort 1979, blz. 48.)

Geen doop dus op grond van het geloof, maar ook geen automatisme waarbij het persoonlijk geloof niet ter zake zou doen. Maar niet minder oppervlakkig is het te beweren , , er moet iets gebeuren" zonder er acht op te slaan dat erbij de doop iets gebeurd is. Men kan zo eenzijdig steeds herhalen, dat er iets met de mens gebeuren moet, dat men vergeet behoorlijk aandacht te schenken aan hetgeen reeds met hem gebeurd is, dat namelijk God in de doop een indrukwekkend getuigenis heeft gegeven van Zijn vaderlijke goedheid en barmhartigheid ons in het Evangehe geopenbaard, dat we er niet omheen kunnen dan op straffe dat ons de zegen van de doop ontgaat. Als we die toegezegde barmhartigheid en genade Gods onze gedoopte kinderen niet meer duidelijk kunnen of willen maken, dan zou dit - ik zeg het voorzichtig maar wel beslist - de oorzaak weleens kunnen zijn dat velen zich laten herdopen. Was hun wel ooit de rijkdom van de doop, met name van de kinderdoop bekend gemaakt? Maar evenzeer kan men zo eenzijdig de klemtoon laten vallen op hetgeen in het uur van de doop gebeurd is, dat men verzuimt aandacht te hebben voor hetgeen gebeuren moet.

„De kinderen zijn erfgenamen van het Rijk Gods en van Zijn verbond. Ze zijn erfgenamen van de beloften Gods. Maar dat wil niet zeggen, dat ze automatisch erfgenamen zijn van het geloof in die beloften". (C. van der Wal, Amen en Beamen, Kampen, 1971, blz. 67.)

Beroep op de besnijdenis

Ter verdediging van de kinderdoop trekt Calvijn vervolgens een parallel tussen het verbondsteken in het Oude Testament, de besnijdenis, en het teken in het Nieuwe Testament, de doop... Hij begrijpt wel dat de tegenstanders niet zo gemakkelijk te overtuigen zijn van de waarde die de kinderdoop heeft. Er wordt naar argumenten gevraagd. Hij legt hun vragen methodisch aan zijn leerlingen voor. Hoe kun je aantonen dat er niets tegen de kinderdoop is? (334) Om daar een goed antwoord op te geven moet de leerling zich rekenschap geven hoe er in de Bijbel over gesproken wordt. En bij de open Bijbel komt het antwoord: owel de besnijdenis als de doop zijn beide goddelijke instellingen. De besnijdenis was immers een Sacrament van bekering en boetvaardigheid, zoals Mozes en de profeten verklaren (Deut. 10 : 16) én een teken des geloofs, zoals Paulus zegt (Romeinen 4 : 11). En toch heeft God de kleine kinderen er niet van uitgesloten.

Calvijn wil hiermee zeggen dat Abraham als volwassene besneden is. Ook dat de besnijdenis meer is dan een uiterlijk teken. Het gaat er om dat de besnedene afstand doet van de zonde. Om de besnijdenis van het hart. De zonde moet weggesneden worden uit ons leven en de mens moet zich richten op God. Zoiets kan alleen iemand die tot jaren van onderscheid is gekomen. In de tweede plaats is de besnijdenis het zegel van de gerechtigheid des geloofs. Wie de belofte Gods, dat Hij onze God wil zijn, dat Hij ons tot een genadig Vader wil zijn van harte gelooft, voor hem geldt de besnijdenis als teken dat zijn geloof niet tevergeefs is. Zo'n geloof kun je eigenlijk ook alleen van iemand die volwassen is verwachten. En toch heeft God nergens gezegd dat iemand eerst zich bekeerd moet hebben, eerst zijn hart besneden moet weten, eerst tot het geloof gekomen moet zijn, aleer hij besneden kon worden.

Natuurlijk vallen doop en besnijdenis niet helemaal samen. Maar daar gaat het nu niet over. Er is echter wel een fundamentele overeenkomst tussen besnijdenis en doop. Beide dragen ze een vermanend, belovend en verzegelend karakter, zodat ze ook toekomen aan de kleine kinderen. Wat daarvan door de kinderen op het ogenblik van de besnijdenis of in het moment van de doop verstaan wordt, zal pas later blijken (of niet). In elk geval wordt Gods trouw er niet door teniet gedaan. En die prachtige slotzin uit het antwoord , , En toch heeft God de kleine kinderen er niet van uitgesloten" betekent dat ze zo vroeg mogelijk zullen kunnen weten, dat de genade van God in Christus groter is, dan de zonde die zij meebrengen. Houd of breng om huns levens wil uw kinderen daarvan op de hoogte.

H.V.

Wat rust geeft

Als het zo stil is om je heen En je bent angstig en alleen Probeer dan maar te bidden. Wie hulp en steun van God verwacht Krijgt elke dag weer moed en kracht Daar mag je op vertrouwen.

Al zit de toekomst nog zo dicht Waar Jezus komt, daar schijnt het licht En 't blijft je niet benauwen.

Uit: , , Als een zwaluw in de herfst" Door: M. Kofferman-Zijl

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1996

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's

Een parel uit de schat der Kerk (49)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1996

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's