Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Samaritaanse vrouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Samaritaanse vrouw

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Johannes 4: 1-42)

mdat de Heere Jezus een ontijdig conflict met de Parizeen wilde voorkomen, omdat Zijn ure nog niet was gekomen, verliet Hij Judea om weer naar Galilea te gaan. Op reis daarheen, nam Hij de kortste weg. Deze voerde dwars door het landschap Samaria. Hij had de doortocht door deze streek kunnen voorkomen, door de andere weg te kiezen, die meer Oostelijk langs de Jordaan liep. De Joden deden dit meestal, om contact met de Samaritanen zoveel mogeÜjk te vermijden. De verhouding tussen hen was die van wederkerige vijandschap. Een echte Jood had naar zijn besef, geen gemeenschap met een Samaritaan, die een halve heiden was. Noemde men iemand een Samaritaan, dan voelde deze zich diep gegriefd 0ohannes 8 : 48).

De Samaritanen waren de afstammelingen van die kolonisten, welke door Salmanassar (2 Koningen 17 : 24) na de ondergang van het Israëlische Rijk, uit Assyrië daarheen gezonden werden. Zij vermengden zich met de weinige overgebleven Joden. Oorspronkelijk heidenen, namen zij allengs de Israëüsche godsdienst over, maar onvolkomen en slechts ten dele. Ze bouwden een tempel op de berg Gerizim, en zij bleven daar God aanbidden, ook toen deze tempel in 128 voor Christus, door de Maccabeeër Joh. Hyrkanus verwoest werd.

Jezus en Zijn discipelen kwamen aan bij het plaatsje Sichar in Samaria. Het lag in het dal tussen de bergen Ebal en Gerizim, dicht bij het oude Sichem. Ook lag daar een put, die Jacob had doen graven... de „Jacobsbron", één van de diepste putten in Palestina. Het water uit deze bron werd geroemd om de zuiverheid en smaak. Ze bood de vermoeide reiziger lafenis en verkwikking. De discipelen verlaten hun Meester om in Sichar brood te gaan kopen. Jezus zet Zich bij de fontein neer. Het was de zesde ure dus op het heetst van de dag. Jezus is vermoeid van de reis (vers 6). Uitgenomen de zonde was Hem niets menselijks vreemd. Op Zijn tijd was Hij aan eten hoe, had dorst en kon niet zonder slaap.

Uit de stad nadert een vrouw. Op haar hoofd draagt zij een waterkruik. Ze komt om uit de put water te scheppen. We zouden zeggen: Geheel toevaUig. Maar het is anders... ze wordt geleid door de hand van de Heere, Die daartoe door Samaria moest gaan. Waarom komt deze vrouw uitgerekend op dit hete middaguur hier water putten? Omdat ze reden heeft haar dorpsgenoten uit de weg te bhjven. Straks zullen we daar meer over horen. De vrouw doet zwijgend haar werk. Ze herkent Jezus als Jood dus negeert ze Hem. Het zou geen wonder zijn geweest, als Jezus evenzo had gehandeld. Dat Hij haar met de gevulde kruik stilzwijgend had laten heengaan. En toch doet Hij dat niet. Hij spreekt de vrouw aan, vraagt haar zelfs om een gunst. Hij zegt tot haar: „Geef Mij te drinken." Hij begint een gesprek met haar Dat was bij de Joden niet gebruikelijk. Dat een man een vrouw op de openbare weg aansprak, werd ongepast gevonden... Vooral gold dit voor een rabbijn. En bovendien... deze vrouw was een Samaritaanse!

Waarom dééd Jezus dit? Omdat Hij waar wilde maken, dat „de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zaUg te maken, wat verloren was; om niet rechtvaardigen, maar zondaren te roepen tot bekering." En verloren was deze vrouw! Ze leefde in overspel en werd daarom in Sichar met de nek aangezien en veracht. Net zoals wij, nette kerkmensen, zulke gevallen vrouwen liefst links laten hggen. Hopeloze gevallen! Maar niet voor Jezus!!

De vrouw is ten hoogste verwonderd, dat deze Joodse VreemdeUng aan haar, een Samaritaanse vrouw, om water vraagt. Verbaasd vraagt zij: „Hoe begeert Gij, Die een Jood zijt, van mij te drinken? " Jezus antwoordde: „Indien gij de gave Gods kendet en Wie Hij is Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zou u levend water gegeven hebben." De vrouw begrijpt, dat in die woorden een diepere gedachte verborgen is, die haar echter ontgaat. Ze houdt nog vast aan de stoffeHjke betekenis. Ze zegt: „Heere, Gij hebt niets om mede te putten en de put is diep; van waar hebt Gij dan het levende water? " En ze duikt in de historie als ze vraagt: „Zijt Gij meerder dan onze vader Jacob, die ons de put gegeven heeft, en hijzelf heeft daaruit gedronken en zijn kinderen en zijn vee." Dan wijst Jezus er op, dat men het water uit de Jacobsbron steeds opnieuw nodig heeft, maar dat het water dat Hij geeft, de dorst voor eeuwig lest. Ja, dat dit water in hem zal worden een fontein van water, dat springt tot in het eeuwige leven.

Levend water! Wat bedoelt Hij daarmee? Zou er een water kunnen zijn, dat beter is dan dit heer- lijk koele bronwater? Nog denkt zij aan natuurlijk water. Dat de Heere met levend water de Heilige Geest met al Zijn genadegaven bedoelt, blijft haar nog duister Die gave van God is haar niet bekend. Wel bedenkt zij, dat dit bijzondere water, dat de dorst voor altijd lest, voor haar een uitkomst zou zijn. Dan behoefde zij niet meer elke dag in de verzengende hitte en langs de stoffige wegen, de ongeveer 800 meter af te leggen tussen Sichar en de Jacobsbron. Ze zegt dan ook: „Heere, geef mij dat water, opdat mij niet meer dorste, en ik hier niet moet komen om te putten." Maar dan, opeens gaatjezus op een ander onderwerp over. Hij zegt tot haar: „Roep uw man, en kom hier" Met deze woorden doet Jezus een beroep op haar geweten om haar te brengen tot schuldgevoel en verootmoediging. Het is een schot in de roos! Want met deze enkele woorden heeft de Vreemdeling haar zwart en zondig leven blootgelegd! Hij doorziet haar tot op de bodem van haar intieme leven. Ze heeft blijkbaar met een profeet te doen. „Ik heb geen man", zegt de vrouw. Jezus zei tot haar: „Gij hebt wel gezegd, ik heb geen man." Ze is met vijf mannen getrouwd geweest. Door dood en echtscheiding werd vijf keer het huwehjk ontbonden en misschien zijn onder die vijf ook onwettige mannen geweest. Met de zesde man die ze nu heeft, is dit in elk geval zo... ze is niet met hem getrouwd, maar leeft met hem samen. Ondanks deze donkere levensgang, veracht Jezus de vrouw niet. Hij spreekt geen oordeel over haar uit. Hij wijst alleen maar aan. Zo liggen de zaken erbij. Dan bedient de vrouw zich van een afleidingsmanoeuvre. Ze geeft het gesprek een andere wending. Ze werpt een twistvraag op over de ware plaats van de aanbidding van God. Een zaak van gedurige onenigheid tussen Joden en Samaritanen. „Onze vaderen hebben op deze berg aangebeden, en gijlieden zegt, dat te Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden." De berg Gerizim verheft zich boven het hoofd van de twee die met elkander in gesprek zijn. De onbekende Jood is op de terugreis uit Jeruzalem. Hij zal ongetwijfeld daar God hebben aangebeden in de tempel. Maar waar moet men God nu aanbidden?

Jezus maakt de vrouw duideUjk, dat niet de plaats waar, maar de wijze waarop God moet aangebeden worden van belang is. Hij zegt haar dat God een Geest is, overal tegenwoordig en aan alle plaatsen te vinden. Hij wil aangebeden zijn in Geest en waarheid. Niet in ijdel vertoon, maar met een oprecht gemoed, eenvoudig en ongeveinsd. De vrouw weet met deze uitspraak geen raad. Niet op de Gerizim, niet in Jeruzalem, maar in geest en waarheid. Het komt haar voor dat deze dingen eerst in de toekomst kunnen worden verwacht. In de gelukkige dagen, als de Messias zal gekomen zijn. Ook de Samaritaanse is niet onbekend met de Messiasverwachting. Ze heeft van de Messias gehoord. Die komen zal en hen weer tot God zal terugbrengen. Ze zegt: „Ik weet, dat de Messias komt (Die genaamd wordt Christus); wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons alle dingen verkondigen."

En dan gebeurt er iets, dat de stoutste verwachtingen van de Samaritaanse verre overtreft. Iets, dat haar gehele leven radicaal zal veranderen. Want Jezus zegt tot haar: „Ik ben het. Die met u spreek." De Messias Die ze verwacht, staat voor haar! Nu is de climax van het gesprek bereikt. Nu is ze, waar Jezus haar hebben wil. Ze weet de gave van God, en Wie Hij is. Die met haar spreekt (vers 10). Ze komt tot inkeer. Ze ziet het zondige van haar bestaan in. Ze ziet ook Hem, vol hefde en genade. Ze vindt in Hem vergeving. Ze geeft zich aan Hem over De Heihge Geest, het „levende water" brengt haar tot het geloof. Als de discipelen intussen zijn teruggekeerd uit Sichar, verwonderen zij zich er over, Jezus in gesprek te zien met een Samaritaanse vrouw. Maar ze zwijgen. Ze dringen er bij hun Meester op aan, wat te eten. Maar Jezus zegt. Zich vooral te voeden met een geestehjke spijze, die bestaat uit het volbrengen van de wil van de Vader, Die Hem gezonden heeft om Zijn wil te doen.

Diep onder de indruk van wat is gebeurd en vol blijdschap, gaat de Samaritaanse vrouw haastig en terug naar Sichar. Ze vergeet zelfs haar waterkruik. Ze gaat aan ieder die ze tegenkomt, de blijde tijding verkondigen: „Kom en zie een mens, die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb: Is deze niet de Christus? " Zelf gezegend, wordt zij voor anderen tot een zegen gesteld. Zij kan niet nalaten te spreken over wat haar gehele hart vervult. De liefde van Christus dringt haar Ze kan niet zwijgen en ze behoeft niet te zwijgen. Ze mag voluit getuigen van Hem, Die haar ziel gevonden heeft als de Christus. Haar getuigenis werkt wat uit. Veel Samaritanen gingen, toen zij het getuigenis van de vrouw gehoord hadden, naar de Jacobsbron. Zie ze daar gaan door de korenvelden, die wit zijn om te oogsten. Ze willen Jezus ontmoeten. En zulk een indruk maakte deze Profeet op hen, en zo verlangden ze door Christus nader te worden onderwezen, dat ze vroegen of Jezus enige tijd bij hen wilde bhjven.

Jezus voldeed aan hun verzoek en bleef hen nog twee dagen nader onderwijs geven in de dingen van Zijn koninkrijk. Als slot van de geschiedenis van de Samaritaanse vrouw lezen wij: „En daar geloofden er veel meer om zijns woords wil, en zeiden tot de vrouw: „Wij geloven niet meer om uws zeggens wil; want wijzelven hebben Hem gehoord, en weten, dat Deze waarlijk is de Christus, de Zahgmaker der wereld" Qohannes 4:41 - 42). Zalig zijn zij, die gelovend op grond van Gods getuigenis, maar ook wetend bij eigen ervaring, dat Jezus is de Christus, met de psalmist betuigen:

„Komt Juistert toe, gij Godgezinden, Gij, die den HEER van harte vreest. Hoort, wat mij God deed ondervinden, Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest, 'k Sloeg beilbegerig 't oog naar boven, Ik riep den HEER ootmoedig aan; Ik mocht met mond en hart Hem loven, Hem, die alleen mij bij kon staan." (Psalm 66:8)

B.

H.H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1999

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's

De Samaritaanse vrouw

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1999

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's