Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heere is waarlijk opgestaan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heere is waarlijk opgestaan

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoofdartikel

„De Heere is waarlijk opgestaan!"

at zijn de woorden waarmee de eerste christenen elkaar begroetten op de Paasmorgen. Kennelijk stond in de prediking van de apostelen en in de geloofsbeleving van de gemeente de opstanding van Christus centraal. Dat is trouwens het geval in het hele Nieuwe Testament. Alle beschrijvingen van het EvangeUe lopen uit op de opstanding. Alle redevoeringen van Paulus en van de andere apostelen cirkelen om dat feit: God heeft Jezus opgewekt. En ook in de brieven is het allesbeheersende thema: „Jezus is gestorven en opgestaan".

Het is opvallend dat bijvoorbeeld onze Heidelbergse Catechismus geen woord wijdt aan het feit van de opstanding, maar direct de vraag stelt naar het nut ervan (Zondag 17). Wanneer in de volgende Zondag de Hemelvaart aan de orde komt, wordt de nadruk gelegd op het zichtbare, het waarneembare van de Hemelvaart: „voor de ogen van Zijn jongeren", en gaan de opstellers de polemiek aan met de Luthersen, die een afwijkende opvatting hadden over het hchaam van Christus na de Hemelvaart. Maar aan de werkelijkheid van de opstanding gaat de Catechismus voorbij. Naar alle waarschijnüjkheid omdat dat feit niet in discussie was. Niemand trok in de l6e eeuw de waarheid van de opstanding in twijfel.

De Verlichting

Dat is sinds de dagen van de Verlichting wel anders geworden! Toen de Rede de dienst ging uitmaken was er voor wonderen geen plaats meer, zeker niet voor het wonder van de Uchamelijke opstanding uit de doden. Wanneer de opstanding van Christus al niet bruutweg werd ontkend, dan werd er een andere, een symbolische betekenis aan gegeven. We willen slechts kort enkele zienswijzen noemen.

Zo was er de rationalistische verklaring, die uitging van een schijndood. Als Christus niet werkelijk gestorven was, was het ook niet zo moeilijk te geloven dat Hij leeft! Daarnaast waren er gevarieerde visioenstheorieën: de discipelen zouden zich na Goede Vrijdag sterk ingeleefd hebben dat Christus nog bij hen was en vanuit dat besef zouden ze hebben verkondigd dat Hij weer leefde... In onze eeuw heeft de interpretatie van Rudolph Bultmann grote invloed gekregen. Volgens hem is de opstanding geen historisch feit, en zijn de berichten in de Evangeliën legenden. Ontdaan van het „mythische" wil opstanding niets anders zeggen dan dat het werk van Christus niet zinloos is geweest. Jezus leeft nog in de boodschap die de kerk brengt, en inspireert tot werk in Zijn Koninkrijk.

De opvatting die vandaag wijd verbreid is, is dat de moderne mens niet kan geloven aan iets dat indruist tegen de gewone orde - „een lijk gaat niet wandelen" - maar dat opstanding betekent datjezus toch een beslissende rol heeft gespeeld in de geschiedenis, en nog speelt in de ervaring van mensen.

Het Schriftgetuigenis

Het is een typisch trekje van het moderne levensgevoel: de ervaring gaat boven de openbaring uit. Het wonder van Pasen is niet de opstanding als feit, maar het geloof in die opstanding. Het is niet het belangrijkste wat er werkehjk gebeurd is, maar of het aannemehjk te maken is, of de zogenaamde moderne mens het kan geloven. Blijkbaar wil men het bijbelse gegeven toch niet laten vallen, maar men geeft er een andere betekenis aan. „Wel waar, maar niet echt gebeurd". We moeten maar niet proberen, zoals zo vaak gebeurd is, de opstanding aannemehjk te maken. De geloofwaardigheid van de opstanding kan niet gesteund worden door buiten-bijbelse bewijzen, of door de resultaten van zogenaamd historisch onderzoek. Er is geen andere grond dan het getuigenis van de Heihge Schrift Zelf.

Drie dingen zijn er waarop in de verschillende Evangeüe-beschrijvingen het accent wordt gelegd. Allereerst is daar het lege graf Op zichzelf bewijst dat nog niet de werkelijklieid van de opstanding. Wanneer we niet meer wisten dan dat het graf leeg was, dan zou daar onmiddelUjk tegenover gesteld kunnen worden dat het hchaam ergens anders heen gebracht was. Maar in dat lege graf lagen ook de windselen, de grafdoeken. Het is de apostel Johannes die dat nauwkeurig in zich opgenomen heeft, en het ook uitvoerig heeft weergegeven.

Het feit van het lege graf wordt in de bijbel meteen gecombineerd met de boodschap van de engelen: „Hij is hier niet. Hij is opgestaan". De vrouwen en de discipelen hebben er in eerste instantie moeite mee gehad, dat te geloven. Aarzelend kwamen ze tot het geloof dat Hij leefde, en toen dat geloof was doorgebroken gingen ze het ook meteen verkondigen.

Maar die verkondiging zou door niemand zijn geloofd, wanneer het graf niet leeg was geweest! Dat was, om zo te zeggen, controleerbaar De Hoge Raad heeft daar ook mee gezeten, hoe die boodschap ontzenuwd kon worden. Tegen beter weten in hebben de eerwaarde heren geld neergeteld om de leugen van grafroof te verbreiden. Behalve het lege graf en de boodschap van de engelen zijn er ook de verschijningen van de Opgestane Zelf. Die worden door de evangehsten en de apostelen nauwkeurig opgesomd. Niet als visionaire toestanden of als reügieuze ervaringen van gelovige mensen, maar als openbaringen van de Levende Zelf. De vrouwen en de discipelen hebben niet een beeld of een schim gezien, ze hebben de Levende Zelf ontmoet en met Hem gesproken.

De weergave van de feiten moge voor ons gevoel soms verschillend zijn - de evangehsten maakten een keuze - maar J. van Bruggen zegt terecht: „Hier is geen maakwerk achteraf, maar getuigenis uit de eerste hand van mensen die door het grote gebeuren zijn overrompeld". (Christus op aarde, 1987, pag. 239)-

Werkelijkheid

Hoe belangrijk dit alles is büjkt uit het feit dat de Heere Jezus na Zijn opstanding nog 40 dagen op aarde is gebleven. Zijn werk als Middelaar was af, wat dat betreft had Hij rechtstreeks uit het graf kunnen opvaren naar de hemel. Dat Hij nog 40 dagen hier bleef was om Zijn discipelen te overtuigen van de werkelijklieid van Zijn opstanding. „Met vele gewisse kentekenen, zijnde door hen gezien en sprekende van de dingen die het Koninkrijk Gods aangaan" (Hand. 1:3).

Immers, de kerk van alle tijden zou aangewezen zijn op het getuigenis van de apostelen. Er komen nu geen engelen meer om de opstanding te verkondigen, en de verschijningen herhalen zich niet. We geloven nu „op gezag van een apostel" (A.A. van Ruler), maar dat moet ons ook genoeg zijn.

De opstanding van Christus is een werkelijkheid voor het leven van het geloof. „Houdt in gedachtenis datjezus Christus uit de doden is opgewekt" (2 Tim. 2 : 8a). Dat wil zeggen: het moet dag-in, dag-uit, in heel ons leven en bij ai ons werk, een reahteit voor ons zijn datjezus leeft. En voor ieder die in Hem gelooft is het een dagelijkse begeerte: „opdat ik Hem kenne en de kracht van Zijn opstanding" (Fill. 3 : 10a).

Bergambacht

W. van Gorsel

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1999

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's

De Heere is waarlijk opgestaan

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1999

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's