Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Denken aan de dood: een pastoraal-theologische beschouwing over leven, dood en eeuwigheid (3, slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Denken aan de dood: een pastoraal-theologische beschouwing over leven, dood en eeuwigheid (3, slot)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Pastovaal

p. de Vries, Elspeet

Hoe moeten we nu de verhouding zien tussen dit leven, dat toch een gave van God is, en het eeuwige leven? Ik heb reeds naar voren gebracht dat de waarde van dit leven betrekkelijk is in vergelijking met het eeuwige leven. Wat baat het de mens dat hij de gehele wereld wint en schade lijdt aan zijn ziel. In de Bijbel vinden we niet de gedachte dat het stoffelijke als zodanig zondig is. In de platonische filosofie werd over het lichaam als de kerker van de ziel gesproken. Dit spraakgebruik heeft ook ingang gevonden in de christelijke kerk, maar het kan uiteindelijk de toetssteen van de Schrift niet doorstaan. Paulus schreef aan de Romeinen dat de gehele schepping als een vrouw in barensnood zucht onder de gevolgen van de zonde. Hij voegt er dan aan toe dat wij, namelijk Gods kinderen ook zuchten, en wel onder het lichaam van zonde en dood. Daarbij gaat het echter niet om het lichaam als zodanig, maar om de zonde die in ons woont en die wij met ons lichaam bedrijven. De hoop van een christen is niet dat de ziel bevrijd wordt uit de kerker van het lichaam, maar dat heel de schepping zal worden vrijgemaakt van de dienstbaarheid der verderfenis tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. Weliswaar is de ziel meer dan het lichaam, maar als we van een bijbels dualisme mogen spreken is dat dualisme niet bepaald door de tegenstelling tussen stof en geest, maar gaat het om een eschatologisch bepaald dualisme. Deze bedeling waarin de zonde en de dood regeren, staat tegenover de komende heerlijkheid. Ik kom nog even terug op wat ik al eerder zei over de tussentoestand, d.w.z. de toestand van de ziel na het sterven. Wij mogen zeker weten dat de zielen van de gelovigen na het sterven met Christus zijn. Dat is echter nog niet de volkomen zaligheid en heerlijkheid. Die breekt pas aan als Christus wederkomt en deze schepping vernieuwd en bevrijd wordt.

In het licht van de eeuwigheid is de waarde van dit leven betrekkelijk. Dat betekent niet dat dit leven geen enkele waarde heeft. Het is een gave van God. Dat geldt ook voor de vele zegeningen die aan dit leven verbonden zijn. In de Institutie van Calvijn volgt op het hoofdstuk Over de overdenking van het toekomende leven een hoofdstuk met de titel Hoe men het tegenwoordige leven en zijn hulpmiddelen gebruiken moet. Calvijn keert zich daarin tegen de gedachte dat wij slechts het allernoodzakelijkste mogen gebruiken. Met een beroep op de schoonheid van de schepping stelt Calvijn dat God boven het noodzakelijk gebruik vele zaken prijzenswaardig heeft gemaakt. Wij mogen binnen zekere grenzen ook van dit leven genieten. In dit verband wil ik nog de aandacht vestigen op een tweetal teksten uit het boek Prediker, namelijk 'Geniet het leven met de vrouw, die gij liefhebt, al de dagen uws ij delen levens, welke God u gegeven heeft onder de zon, al uw ijdele dagen; want dit is uw deel in dit leven, en van uw arbeid, dien gij arbeidt onder de zon' (Prediker 9 : 9) en 'Verblijd u, o jongeling! in uw jeugd, en laat uw hart zich vermaken in de dagen uwer jongelingschap, en wandel in de wegen uws harten, en in de aanschouwingen uwer ogen; maar weet, dat God, om al deze dingen, u zal doen komen voor het gericht.' (Prediker 11 : 9). Hoe moeten we deze woorden verstaan? Ten aanzien van het eerste vers merken de kanttekeningen van de Statenvertaling op: 'Dat is, geniet de geneugten en zoetigheid van het leven in alle manieren, zoveel als gij, met God en met ere, kunt en moogt.' Merkwaardig is dat de kanttekening deze lijn niet volgt bij Prediker 11 vers 9. Daar wordt opgemerkt dat Salomo niet ernstig maar schertsend spreekt. Kohlbrugge schrijft echter in het boekje Opleiding tot recht verstand der Schrift bij deze tekst het volgende: 'Des Heeren Woord wil dat Zijn schepsel zich verheuge en blijde zij voor des Heeren aangezicht, in welke stand, leeftijd of betrekking het zich bevindt. Daarentegen wil de duivel droefgeestigheid, zuur zien, ach's en och's waar dit geen pas geeft, kerk­ en kloosterheiligheid, dat men zich anders voordoe, dan het hart gestemd is. De jeugd is als de lente, en de vernieler van alle menselijk geluk en de zoetheid des levens leert de lieve lentebloem te vertrappen, de meien af te stropen; de jongste non, de jongste monnik is hem het aangenaamst.' Ik val hier Kohlbrugge bij. Het getuigt van ondankbaarheid als wij God niet erkennen voor de gave van een goede gezondheid, een gelukkig huwelijk zonder dat er nog zorgen zijn enz. De grens van het genieten ligt in Gods geboden. Binnen die ruimte mag een mens zich echter over het vele goede dat dit leven geeft verblijden.

Een christen is burger van twee werelden. Hij leeft in deze wereld, vervult een taak in deze wereld en geniet binnen de grenzen van Gods geboden van het goede van deze wereld. Een christen is ook een burger van het koninkrijk van God. De toekomende wereld heeft zijn hart. Hij is een Daniël in Babel. Het feit dat een christen een vreemdeling op de aarde is, betekent dus niet dat een christen zijn roeping op aarde mag verwaarlozen. Juist niet. Ik meen dat C.S. Lewis eens heeft gezegd: 'Vroeger zochten christenen de hemel en kregen zij een deel van de aarde. Nu zoeken zij de aarde en krijgen zij noch de aarde noch de hemel.' Een christen zoekt eerst het koninkrijk van God en al deze dingen (eten, drinken, huwelijk, werk enz.) worden hem toegeworpen. Omdat een christen een vreemdeling op de aarde is wordt zijn levenshouding gekenmerkt door matigheid. Een christen is matig in zijn blijdschap en daarom ook matig in zijn droefheid. Paulus schreef aan de gemeente van Korinthe: 'Maar dit zeg ik, broeders, dat de tijd voorts kort is; opdat ook die vrouwen hebben, zouden zijn als niet hebbende; En die wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, als niet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende; En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij.' (1 Korinthe 7 : 29-31). Wie alles van deze wereld verwacht, is alles kwijt als wat deze wereld hem biedt hem ontvalt. Voor een christen geldt dat God het hoogste is van zijn blijdschap. Het hoofddoel van God met de mens is dat de mens Hem verheerlijkt en zich in Hem verheugt. Daarin behoeven we geen matigheid te betrachten. Hier op aarde lukt het echter slechts zo zeer ten dele en daarom bidt de kerk: 'En de Geest en de Bruid zeggen: Kom! En die het hoort, zegge: Kom! En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet.' (Openbaring 22 : 17).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 2001

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Denken aan de dood: een pastoraal-theologische beschouwing over leven, dood en eeuwigheid (3, slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 2001

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's