Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat is de mens? (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat is de mens? (I)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

God en mens

A.J. Kunz, Hollandscheveld

De plaats van de mens in Psalm 8

God en mens

Wie Psalm 8 leest en overdenkt, moet wel van twee dingen onder de indruk raken. Allereerst van het begin en het slot van de psalm. Het is een lofzegging op God: 'O HEERE, onze Heere! Hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde!' En vervolgens is er die vraag, middenin de psalm: 'Wat is de mens, dat Gij aan hem gedenkt en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt? ' In deze vraag klopt het hart van de psalm. Wat is de mens? Bij het antwoord op die vraag kunnen we niet met één woord volstaan. Psalm 8 spreekt over de mens in zijn nietigheid, echter ook over zijn grootheid. Maar beide keren wordt de mens op zijn God betrokken. Wanneer we vanuit Psalm 8 een antwoord zoeken op de vraag: wat is de mens, dan zullen we het begin en het einde van de psalm moeten horen meeklinken. O HEERE, onze Heere, hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde.

Gods grootheid

Het is nacht als David Psalm 8 voor de eerste keer zingt. Terwijl hij omhoog ziet naar de sterrenhemel raakt hij overweldigd door de grootheid van God. Hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde. David is niet alleen onder de indruk van de sterrenhemel. Hij ziet er bovenal de hand van God achter. God heeft Zijn Naam uitgeschreven in de sterren. Zijn heerlijkheid is over de gehele aarde. En het gaat nog verder: God heeft Zijn majesteit gesteld boven de hemelen. In alle toonaarden bezingt David de grootheid van zijn God. Eén blik omhoog moet ons klein maken. Wat is de mens, vergeleken bij het grote heelal, waarvan wij bij benadering weten dat het onmetelijk is. Maar dan nog verder: wat is de mens, vergeleken bij de grote Schepper van dat onmetelijke heelal.

Onze nietigheid

In het licht van Gods grootheid en majesteit komt onze nietigheid openbaar. Wat is de mens? Een enosj, staat er letterlijk in vers 5. Een adam, een mens, maar ook een enosj, een broos mensenkind. Enosj, dat is de mens in zijn kwetsbaarheid, in zijn broosheid, in zijn nietigheid. De mens, die uit de aarde genomen is. Aarde-mens, dat zijn we. Maar zo ook: schepselen van God In de belijdenis van Gods grootheid klinkt onze nietigheid door. O HEERE, onze Heere. HEERE: dat is Gods verbondsnaam. Heere: die naam betekent letterlijk: bezitter, eigenaar. Wij zijn het eigendom van God, onze Schepper. We zijn geplaatst in het ondermaanse, op deze aarde, die met maan en sterren deel is van Gods schepping. Soms kunnen we denken dat we heel wat zijn, maar wie zijn we onder die grote sterrenhemel? En wie zijn we, vergeleken bij die grote en heerlijke God, die Zijn majesteit boven de hemelen gesteld heeft? Een nietig mensenkind. Een enosj.

Gedenken en bezoeken

Het opzien naar de hemel kan ons voor diep ingrijpende vragen stellen. Wat is de aarde in ons onmetelijke heelal? En dan de mens, levend op een speldenknop in het heelal. De beroemde natuurkundige Stephen Hawking heeft eens gezegd dat hij niet kan geloven in een God, die Zich bezig houdt met mensen op een planeet in een uithoek van het heelal. En goed beschouwd is het ook ongelofelijk. Maar met Psalm 8 zeggen we: ongelofelijk, maar waar! Al leven we in een onmetelijk heelal. Het wonder wordt alleen maar groter: als ik Uw hemel aanzie, het werk van Uw vingers, de maan en de sterren die Gij bereid hebt: wat is de mens, dat Gij aan hem gedenkt en de zoon des mensen dat Gij hem bezoekt?

Calvijn verwondert zich bij zijn uitleg van Psalm 8 over het feit dat God Zich verwaardigt om de zorg van het menselijke geslacht op Zich te nemen. Zijn verwondering richt zich vooral op de afkomst van de mens. Hij zegt letterlijk: 'En dat, terwijl de mens een enosj is. Dat woord duidt de mens meer aan in zijn broosheid dan in zijn kracht.' In de Institutie herhaalt Calvijn deze verwondering over de omgang van God met de mens als hij zegt: 'Wij mensen bewonen niet slechts een lemen stulp, maar wij zijn ook aarde. God heeft Zich echter verwaardigd om het lemen vat te bezielen, zodat het een woonplaats is van een onsterfelijke geest.' Zowel bij de uitleg van Psalm 8 als in de Institutie gebruikt Calvijn het woord 'verwaardigd'. In Zijn neerbuigende goedheid komt God naar ons toe. Al zijn we stipjes in het heelal, God ziet naar ons om. In opperste verwondering zingt Psalm 8: wat is de mens, dat Gij aan hem gedenkt en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt!

Bijbelse humaniteit

Voor het Bijbelse mensbeeld is kenmerkend dat de mens altijd als schepsel van God wordt gezien. Bijbelse humaniteit leeft van het besef dat de mens op God betrokken is. Ik kom nog even terug op het woord 'verwaardigd', dat hierboven werd gebruikt. God verwaardigt Zich om als de grote God nietige mensenkinderen te bezoeken. Dat zegt ons ook, dat onze waarde niet in onszelf ligt. Wij zijn slechts stof. Onze waarde ligt in de aandacht die God aan ons schenkt. Bijbels gesproken is het daarom onmogelijk om over de mens te spreken en daarbij God buiten beschouwing te laten. De vraag naar de mens staat in Psalm 8 ingeklemd tussen de belijdenis van de grootheid en de heerlijkheid van God.

Tot God geschapen

Zonder God is de mens ten diepste een onbegrijpelijk wezen. We zijn geschapen door God, maar we zijn ook geschapen tot God. Naar Gods beeld en gelijkenis. Die betrokkenheid op God is wezenlijk voor ons menszijn. Dit is door Augustinus indrukwekkend beleden in zijn Confessiones: 'Groot zijt Gij, Heere, en zeer te prijzen; groot is Uw kracht en Uw wijsheid kent geen einde. En een mens, een deel van Uw schepping, begeert U te prijzen, ja een mens die met zich zijn sterfelijkheid als een getuigenis van zijn zonde draagt, ja het getuigenis dat U de hovaardigen wederstaat en toch wil hij, een mens, een deel van Uw schepping, U prijzen. Gij roept de lust om U te loven bij hem op, daar Gij hem geschapen hebt tot U en ons hart is onrustig, totdat het rust vindt in U.' De betrokkenheid van de mens op God is geen aanhangsel, dat eventueel gemist kan worden. Ze is wezenlijk voor ons menszijn. Vinden we hier niet de oorzaak van de 'crisis der zekerheden' van onze dagen (maar ten diepste van alle tijden), dat wij God buiten beschouwing laten? David kan het niet meer. Wat is de mens, dat U aan hem in zoveel gunst gedenkt? In het omzien van God worden we onze plaats bewust. In plaats van onze aangeboren overmoed en hoogmoed leert de Heilige Geest ons ootmoedig vragen: Heere, wat is de mens - wie ben ik, nietig mensenkind - dat U aan mij in zoveel gunst gedenkt?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 2001

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Wat is de mens? (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 2001

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's