Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het leven van de christen (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het leven van de christen (1)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

T. van Bruggen, 't Harde

Geestelijk leven

Inleiding

Over het leven van de christen schrijft Calvijn in boek 3 van zijn Institutie. In een viertal artikelen gaan we achtereenvolgens na wat hij zegt over een aantal wezenlijke aspecten van het leven van de christen: de zelfverloochening, het kruisdragen, de overdenking van het toekomende leven en het gebruik van het tegenwoordige leven en zijn hulpmiddelen.

De Heilige Schrift als bron

Vanuit de Schrift laat Calvijn zien dat prikkels en aansporingen nodig zijn om als christen te leven. De reformator wil vanuit Gods Woord een algemene richtlijn geven voor het leven als christen. De Bijbel leert ons volgens hem twee belangrijke zaken met betrekking tot het leven van de christen: ten eerste dat de liefde tot de gerechtigheid in onze harten wordt ingebracht; ten tweede dat ons een regel wordt voorgeschreven voor ons streven naar gerechtigheid.

De Heere is heilig. Hij wil dat wij heilig zijn en heilig leven. Wij komen niet tot Gods gemeenschap door de verdienste van de heiligheid. Het is andersom: eerst Hem door het geloof aanhangen, dan met Zijn heiligheid overgoten worden en Hem volgen waarheen Hij ons roept. Een heilig leven is tot Zijn eer. De heilige stad Jeruzalem zal alleen door geheiligden bewoond worden. Volgens de wijsgeren is een deugdzaam leven een leven in overeenstemming met de natuur. Calvijn bestrijdt dit. Hij stelt dat de Schrift leert dat wij ons leven aan God moeten overgeven en dat wij als zondige mensen Christus, aan Wie we onze verzoening te danken hebben, als Voorbeeld nodig hebben om Zijn gestalte in ons leven uit te drukken. Een christen, die God tot Vader mag hebben, zou ondankbaar zijn als hij zich niet als kind van God gedroeg.

Calvijn wijst erop dat er naam-christenen zijn, die niets van Christus hebben dan de naam en het teken (de doop). Alleen zij hebben gemeenschap met Christus die de ware kennis van Hem uit het Evangelie ontvangen hebben. De christelijke leer is niet een leer van de tong maar van het leven. Het christelijk geloof is een zaak van het hart. Omdat het geloof een hartenzaak is, heeft het ook alles te maken met het leven. Leer en leven zijn dus nauw met elkaar verbonden.

Het aardse leven van de christen is niet volkomen. Calvijn stelt: 'Velen zijn nog slechts weinig gevorderd'. De vorderingen zijn soms heel klein maar toch wordt de christen voortdurend geroepen om te jagen naar de heiliging. Pas na het aardse leven bereikt hij de volkomen heiligheid.

De verloochening van onszelf

Het is de plicht van de gelovigen om aan God hun lichamen te geven tot een levende, heilige en Hem welbehaaglijke offerande (Rom. 12 : 1). Dat is de echte dienst des Heeren. Een christen is niet van zichzelf maar van Hem. Het gaat dan ook om Gods wil in ons leven.

Calvijn spreekt over de eerste trap, namelijk dat we onszelf verloochenen en ons verstand richten op gehoorzaamheid aan de Heere. Dat betekent gehoorzaamheid aan Zijn Woord en ook gehoorzaamheid in de zin van een hartelijke bekering tot de wil van Gods Geest. Paulus noemt deze verandering de vernieuwing van het gemoed (Ef. 4 : 23). De christen onderwerpt zich aan de leiding van de Heilige Geest opdat hij niet meer zichzelf leeft maar Christus in zich laat leven en regeren (Gal. 2 : 20).

Wij dienen niet te zoeken wat van ons is maar de dingen die God wil en strekken tot Zijn eer. Een christen behoort zo ingesteld en toegerust te zijn dat hij eraan denkt dat hij in zijn hele leven met God te doen heeft. En wie geleerd heeft in al zijn doen op God te zien wendt zich tevens af van alle ijdele gedachten. Zelfverloochening laat geen ruimte voor trotsheid en andere zonden die ontstaan uit liefde tot onszelf. Zonder zelfverloochening dringen de schandelijkste zonden zonder schaamte door. Zonder zelfver­ loochening zijn we zoekers van onze eigen eer.

De goddeloosheid en de wereldse begeerten (zie Titus 2:11) zijn twee hinderpalen die het meest in de weg staan. De wereldse begeerten zijn de gezindheden van het vlees. De apostel gebiedt dat wij onze eigen aard moeten afleggen en verloochenen al wat ons verstand en onze wil voorschrijft. Hij beperkt alle handelingen van het leven tot drie: matigheid, rechtvaardigheid en godzaligheid.

Onder matigheid rekent de reformator: kuisheid, ingetogenheid, het reine en spaarzame gebruik van de aardse goederen en het verdragen van armoede.

Onder rechtvaardigheid valt: alle plichten van de billijkheid, dat aan een ieder gegeven wordt wat het zijne is.

Tenslotte gaat het om de godzaligheid, die ons afscheidt van de besmettingen van de wereld en die ons door ware heiligheid met God verenigt.

De strijd tegen het vlees is zeer moeilijk. Daarom wijst de apostel op Christus, onze Zaligmaker, Die bij Zijn laatste komst de vrucht zal tonen van de zaligheid die door Hem verworven is. De Heilige Schrift leert dat wij in de wereld in vreemdelingschap moeten verkeren opdat de hemelse erfenis ons niet zal ontgaan.

Wij mensen hebben een hoogmoedige natuur. Onze gebreken bagatelliseren we en zien we soms als deugden, terwijl we de gebreken bij anderen uitvergroten. Voor deze kwaal is er geen ander geneesmiddel dan de leer van de Heilige Schrift. De Schrift zegt dat Gods gaven aan ons genadegiften zijn waarvoor God de eer toekomt. We worden opgeroepen om nederig te zijn. We dienen de ander ook de verschuldigde eer te geven. We behoren geduld te hebben met de gebreken van anderen.

Werken der liefde kunnen alleen gedaan worden als we onszelf verloochenen en ons geheel aan anderen wijden. Alle genadegaven die wij van de Heere krijgen zijn ons toevertrouwd onder het beding dat we ze zouden aanwenden tot nut van de kerk. Alle gaven zijn panden Gods, ons toevertrouwd op die voorwaarde dat ze besteed worden tot nut van onze naasten. Wij zijn beheerders van wat God ons geeft. Wat we van de Heere hebben ontvangen hebben we te besteden tot nut van het hele lichaam van Christus (1 Kor. 12).

Wij kunnen God met onze goederen niet verrijken maar we dienen milddadigheid te beoefenen met betrekking tot Zijn heiligen die op de aarde zijn. Het gaat om het uitdelen aan anderen naar de regel van de liefde. De liefde is lijdzaam en wordt niet verbitterd. We moeten niet zien op wat de mensen in zichzelf verdienen maar de Schrift leert dat we in allen moeten opmerken het beeld Gods waaraan wij alle eer en liefde schuldig zijn.

Vanuit Gods Woord geeft Calvijn dan veel praktische aanwijzingen voor het christenleven in de omgang met onze naasten. Eén van die aanwijzingen luidt: 'Dus welke mens nu ook op uw weg komt die uw dienstbetoon nodig heeft: gij hebt geen oorzaak waarom gij er u aan onttrekken zou, u aan zijn belangen te wijden.' Calvijn noemt ook het liefhebben van hen die ons haten. Alleen door te zien op Gods vergevende liefde komen we tot het liefhebben van onze naasten.

men we tot het liefhebben van onze naasten. De reformator gebruikt voor zelfverloochening het woord doding: 'Deze doding zal eerst dan plaats in ons hebben, wanneer wij de plichten der liefde vervullen.' Dat gebeurt dan alleen uit een oprechte gezindheid der liefde.

Van christenen wordt meer verlangd dan opgewektheid en vriendelijkheid. Het gaat erom dat we de persoon van hem of haar die hulp nodig heeft aannemen en met zijn lot zoveel medelijden hebben alsof we in dezelfde nood verkeerden. Dit gevoel van medelijden en menselijkheid moet ertoe leiden dat we de hulpbehoevende naaste zo helpen zoals we zelf geholpen zouden willen worden.

De Schrift leert dat wij onszelf en al het onze aan de wil van de Heere moeten overgeven. De neigingen van ons hart moeten we aan Hem overleveren om beteugeld te worden. Wij hebben een onbegrensde begeerte naar eer, rijkdom en macht. Aan de andere kant vrezen en haten we armoede, onaanzienlijkheid en nederigheid.

De gelovigen moeten niet begeren, hopen of denken van elders voorspoed te verkrijgen dan enkel uit Gods zegening. Ze dienen zich dan ook op die zegening vol vertrouwen te verlaten. Door eigen aanleg of inspanning zullen wij niet vorderen dan voorzover de Heere die beide zal voorspoedig maken. Gods zegening zal door alle beletselen heen leiden tot een blijde en gelukkige afloop. Zonder Gods zegening zullen we echter niets bereiken dan wat ons ten kwade uitkomt.

Het komt er dus voor ons op aan dat wij altijd op de Heere zien en leven onder Zijn leiding en voorzienigheid. Hopen op Gods zegen is de doodsteek voor zondige praktijken. En: 'Wie bedenkt dat God het zo bestuurt dat het nuttig is voor de zaligheid, heeft troost en rust.'

Een gelovige moet ook in allerlei rampen Gods zachtmoedigheid en Vaderlijke goedertierenheid opmerken. De christen zal, wat er ook gebeurt, omdat hij weet dat het door Gods hand geordineerd is, alles met een kalm en dankbaar gemoed aanvaarden en zich niet hardnekkig daartegen verzetten. Als de regel van de vroomheid geldt dat alleen Gods hand voorspoed en tegenspoed beoordeelt en bestuurt. Bij Calvijn vinden we dezelfde gedachten als in Zondag 10 van onze Heidelbergse Catechismus.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 augustus 2001

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Het leven van de christen (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 augustus 2001

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's