Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Achab(1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Achab(1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

B IJ B E L S E FIGUREN

door H. Hartman, Ridderkerk

(1 Koningen 16: 29-34; 1 Koningen 17: 1; 1 Koningen 18, 19, 20, 21 en 22)

CHAB, dat is in het Hebreeuws: „broeder van zijn vader", of: „de Vader (God), is mijn broeder". Hij was de zevende koning van het rijk van Israël of Efraïm en regeerde 22 jaar. Voor wie vanjaartallen houdt: het was van 877 tot 855 v. Chr. Over Juda regeerden in diezelfde periode: Asa en daarna Josafat.

Achab was de zoon van Omri, die 12 jaar koning van Israël was. Omri bouwde de stad Samaria als tegenhanger van Jeruzalem. Samaria moest in alle opzichten Jeruzalem overtreffen. Het was dan ook een schone stad. Ook strategisch was Samaria gunstig gelegen. Gebouwd op een berg, had men uitzicht over de omliggende vlakten. Een eventuele vijand kon de stad niet ongezien naderen. Zonder meer een sterke vesting. Toen Assyriesche troepen de stad in 722 veroverden, gebeurde dit pas na een driejarig beleg.

Omri heeft veel gedaan om de positie van de staat Israël te verbeteren. Hij stond bekend als de „soldaten"-koning. Hij veroverde een deel van het verloren gegane gebied, dat oudtijds aan Ruben behoorde, op de Moabieten. De omliggende buurlanden maakten het Israël moeilijk. Vooral Damaskus (Syrië) was zeer agressief. Bovendien doemde in de verte de dreigende macht van Assyrië op, een wrede vijand. Maar bij al zijn inspanningen om het goede voor Israël te zoeken, hield Omri met God en Zijn geboden geen rekening. Op godsdienstig gebied ging het grondig mis... „hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN" (1 Kon. 16 : 25). Hij verbitterde de HEERE, door onbeteugelde afgodendienst. Israël vervreemdde geheel van de HEERE, zijn Verbondsgod.

Toen Achab de regering van zijn vader overnam, werd hij koning van een welgefundeerd koninkrijk. Hij zette de politiek van zijn vader voort. Ook hij had de ambitie om Israël tot een sterke staat te maken. In het Zuiden werd Moab in bedwang gehouden door de herbouw van de vesting Jericho. Ondanks de vloek van God over degene die Jericho herbouwen zou (Jozua 6 : 34), zette Achab de bouw door. En ze werd herbouwd ten koste van kinderoffers... „Hiel, de Betheliet, bouwde Jericho; op Abiram, zijn eerstgeboren zoon, heeft hij haar gegrondvest en op Segub, zijn jongste zoon, heeft hij haar poorten gesteld..." (1 Kon. 16 : 34). Dat was bij de afgodendienst gewoonte: kinderen werden ingemetseld in de fundamenten van een nieuwe stad. Door dit offer wilde men de goden gunstig stemmen, opdat de stad van voorspoed verzekerd was. „De dienst aan de afgoden gaat dus letterlijk over lijken."

Achab deed meer. In het voetspoor van zijn vader, wilde ook hij aan de steeds weer oplaaiende strijd tussen Juda en Israël een eind maken. Beide broedervolken konden veel beter één front vormen tegen hun vijanden. Daarbij werd naast Damaskus ook gedacht aan het dreigend gevaar van de Assyriërs. Het kwam tussen Juda en Israël tot een verbond. Reeds Omri had een ver­ bond gesloten met Tyrus. In verband daarmee werd Izebel, de dochter van Beth-Baal, de koning van de Sidoniërs, uitgehuwelijkt aan Achab. De handel van Israël had veel profijt van dit verbond. De rijke Feniciërs waren dankbare afnemers van het koren uit de vruchtbare vlakten van Jizreël. Nog sloot Achab voordelige handelsverdragen met Syrië (Aram). Voor zichzelf liet hij een weelderig paleis bouwen, dat bekend werd als het „elpenbenen huis" (1 Kon. 22 : 39). Zo stelde Achab alles in het werk om Israël tot groot aanzien te brengen. Maar ging het staatkundig en maatschappelijk goed, op religieus gebied was het een puinhoop. Want ook Achab behoorde tot de vele koningen van Israël, die aan God en Zijn Wetten geen boodschap hadden. „Achab, de zoon van Omri, deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, meer dan allen, die vóór hem geweest waren" (1 Kon. 16 : 30). Hij was goddeloos in de overtreffende trap.

Izebel, zijn vrouw, had in deze droeve gang van zaken een groot aandeel. Zij was een doortastende vrouw, met een ijzeren wil. Ze deinsde voor niets terug. Indien nodig, ging zij over lijken. Zij heeft op het leven van Achab een beslissende invloed ten kwade gehad. Enerzijds scheen Achab niet geheel te hebben gebroken met de God van Israël. Hij hield nog wat profeten van de HEERE achter de hand om deze, in geval van nood, om raad te vragen. Ook gaf hij aan zijn kinderen namen, die heenwezen naar Jahweh, b.v.: Ahazia (= „Jahweh houdt vast"); Joram (= „Jahweh is verheven"); Athalia (= „Jahweh regeert"). Maar anderzijds wandelde hij in de zonde van Jerobeam (de stierendienst); bouwde voor de Baal- Melkart van Izebel, in Samaria een tempel; verleende sanctie aan de schandelijke Astarte-dienst, door een „bosch" (Asjerapaal) te maken. Israël viel terug in de Kanaanitische religie (1 Kon. 16 : 30 v.v.).

Het tekent de halfslachtigheid van Achab. Telkens bleek, dat hij een zwak karakter had. Gemakkelijk te beïnvloeden. Hoe anders was zijn gemalin. Ze was een vrouw, sterk van karakter. Ze wist wat ze wilde. En zette haar wil om in daden. Soms leek het erop, dat Achab regeerde, maar dat zij de dienst uitmaakte. Izebel is vast van plan, de dienst van de God van Israël uit te roeien en de dienst van Baal-Melkart in Israël in te voeren. Toen zij in Israël kwam, bracht zij een drom van afgodendienaars mee: 450 Baaipriesters en 400 priesters van het bosch. Ze werden onderhouden op kosten van de staat... „zij aten van de tafel van Izebel" (1 Kon. 18 : 19b). De Baai-dienst werd „staatsgodsdienst". In haar godsdienstig fanatisme ging ze zover, dat ze de profeten van de HEERE vervolgde en trachtte te doden (1 Kon. 18:4). Obadja, hofmeester van de koning, die God vreesde, onderhield met levensgevaar een honderdtal van hen, die hij bij vijftig in een spelonk had verborgen.

En Achab? Hij laat het maar gaan. Hij corrigeert Izebel in geen enkel opzicht. Zo kwam onder Achab Israël tot het diepst geestelijk verval. De profeet Elia heeft in een depressieve bui de verworden toestand aldus onder woorden gebracht: „... de kinderen Israels hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en uw profeten met het zwaard gedood; en ik alleen ben overge-bleven, en zij zoeken mijn ziel om die weg te nemen" (1 Kon. 19 : 10). Wel mag hij tot zijn bemoediging vernemen, dat er nog zevenduizend waren, die de knieën voor Baal niet hadden gebogen en wier lippen hem niet hadden gekust, maar zelfs voor Elia waren deze getrouwen in den lande, verborgen.

Het oordeel van God over het zondige Israël kon niet uitblijven. En het wordt Achab aangezegd door de profeet Elia.

Opeens is hij er! Op het onverwachts. Als een bliksemstraal uit heldere hemel. Elia. Zijn naam betekent: „De HEERE is mijn God". Dat houdt in: „Niet Baal is God, maar de HEERE is God!"

Voorwaar een ongewone verschijning! Gkleed in een kemelsharen mantel, samengebonden met een lederen gordel. Van zijn herkomst weten wij alleen, dat hij kwam uit Gilead. Onbevreesd treedt hij Achab tegemoet en zegt hem met een eed, het oordeel van God aan: „Indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord" (1 Kon. 17 : 1). Een vreselijk oordeel! Want geen water, betekent geen leven! Het land zal verdorren. Er zal geen vruchtbaarheid meer zijn. Op aanwijzing van Zijn Zender trekt Elia zich terug in de eenzaamheid. Hij gaat naar de beek Krith. Daar brengen raven hem brood en vlees. Als de beek uitdroogt, vindt de profeet onderdak in Zarfath. Daar woont een weduwe, die hem op Gods bevel en door Zijn wonderen onderhoudt. Meel en olie zullen niet ontbreken, totdat het oordeel zal zijn voorbijgegaan.

De grote droogte duurt drie jaar. Ze leidt tot een catastrofe in Palestina. De nood stijgt met de dag. Alles verdort. Geen sprietje groen meer te bespeuren. Geen grazige weiden met kudden vee. Geen bloeiende korenvelden. Tot op het bot vermagerde mensen. Baal, de god van de regen, laat het afweten. Het blijkt een machteloze afgod. Achab tracht de profeet op te sporen. Tevergeefs. God verbergt hem, dus is hij veilig. Ook zoekt de koning met Obadja naar enig gras voor de beesten. (wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 2002

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Achab(1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 2002

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's