Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rebekka

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rebekka

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

BIJBELSE FIGUREN

door H. Hartman, Ridderkerk

EBEKKA. Haar naam betekent: „de aanvallige". Ze deed deze naam eer aan, want deze maagd was: „zeer schoon van aangezicht" (Gen. 24 : 16). Een bijzonder knappe verschijning. Ze woonde in Mesopotamië in de plaats Haran. Dit schone meisje zal daar niet blijven. Nog jong, men denkt ongeveer 15 jaar oud, zal ze naar het verre Kanaan gaan. Het verhaal over Rebekka is vol bekoring. Het lijkt wel een sprookje, maar is het niet. De Bijbel is geen sprookjesboek. Ook geen puzzelboek. Het is het Woord van God en derhalve de Waarheid. Ook in wat over Rebekka wordt vermeld, hebben we te doen met historische feiten. Met geschiedenis, nader met heilsgeschiedenis. Het is onderdeel van Gods Verbondshandelen, tot verheerlijking van Zijn Naam en tot zaligheid van Zijn volk. We willen het verhaal van Rebekka u naderbij trachten te brengen. Het is te vinden in Genesis 24, 27 en 28 : 1-9.

Een vrouw gezocht

Sara, de vrouw van aartsvader Abraham, was gestorven. Ook Abraham, de door de HEERE zo rijk gezegende, was „oud en welbedaagd" (Gen. 24 : 1). De tijd dat hij tot zijn vaderen zal verzameld worden, lijkt hem niet zover meer af.

Er is een zaak die hem steeds bezighoudt en hem zorgen geeft: zijn zoon Izaak is nog ongetrouwd. Zal de belofte van de HEERE, dat Abraham tot een groot volk zal worden, in vervulling gaan, dan komt daar een vrouw aan te pas. En al kan God zelfs uit stenen Abraham kinderen verwekken (Matth. 3 : 9), slaat Hij de middelen niet over. Zelfs bindt hij ons eraan.

In het „Formulier om de huwelijkse staat voor de Gemeente van Christus te bevestigen" is te lezen, dat de Heere: „nog heden ten dage aan een iegelijk zijne huisvrouw als met Zijne hand toebrengt." Maar soms moet een vrouw worden gezocht. Wie moet dat voor Izaak doen?

Abraham zendt zijn meest vertrouwde dienaar, Eliëzer de Damascener, eropuit, die overigens ook niet zo jong meer is. Het zoeken van een vrouw mag niet gebeuren onder de afgodische Kanaanieten in wier midden Abraham woonde. Om het uitverkoren geslacht zuiver te houden, moet de bruid uit de familie van Abraham afkomstig zijn. Die familie woonde in Mesopotamië, ongeveer 900 kilometer noordwaarts gelegen. Niet bij de deur! Bij eedzwering verbond Eliëzer zich daartoe.

Zo vertrekt op zekere dag een karavaan van tien kamelen, beladen met rijke geschenken aan goud, zilver en kostbare kleding. Met Eliëzer gaan de nodige slaven mee. We mogen aannemen, dat de reis voorspoedig verliep. Elke bijzonderheid erover ontbreekt. In Genesis 24 vers 10 vertrekt men, en in vers 11 is men bij een waterput, met ver van de plaats waar Nahor, de broer van Abraham woont. Eliëzer laat de kamelen neerknielen: „op de avondtijd, ten tijde als de putsters uitkwamen" (Gen. 24 : 11). Eliëzer bidt. Hij vraagt aan de God van Abraham om een teken: „die jongedochter, tot welke ik zal zeggen: neig toch uw kruik, dat ik drinke, en die zal zeggen: Drink en ik zal ook uwe kemelen drenken, degene zij, die Gij uw knecht Izaak toegewezen hebt" (Gen. 24 : 14).

Deze oude Eliëzer moet wel iets hebben gehad van het geloof van Abraham, om zo weg en wandel in Gods handen te geven. Nauwelijks is Eliëzer uitgesproken, of langs de voetpaden dalen ze af, de jonge vrouwen met grote kruiken op hoofd of schouder. Zij komen bij de bron water putten. Aan één van hen, een schone verschijning, vraagt hij: „Laat mij toch een weinig water uit uw kruik drinken." Ze laat haar kruik van haar schouder op haar hand zakken, en geeft hem te drinken. Als het meisje dan ook de kamelen te drinken geeft, wat geen geringe opgaaf was, wordt het gebed van de knecht wonderlijk vervuld. Hij gaat opnieuw op de knieën: „Toen neigde die man zijn hoofd en aanbad de HEERE" (Gen. 24 : 26). Zijn bidden gaat over in aanbidding. „Hij zocht een nederige, uit liefde tot alle dienst bereidwaardige vrouw voor zijn heer, en hij had haar gevonden" (Da Costa).

Rebekka vertelt, dat ze een kleindochter is van Nahor, de broer van Abraham, en dat Eliëzer bij haar vader Bethuël kan overnachten. Alles wat mens en dier nodig hebben is in ruime mate aanwezig. Nu gaf hij haar van de meegebrachte geschenken: „een paar gouden armbanden en een gouden voorhoofdsiersel." Rebekka haast zich weg om thuis te vertellen wat haar overkomen is. Behalve vader en moeder, is er ook Laban, een broer van Rebekka. Laban, begerig gemaakt door de aan zijn zuster geschonken geschenken, haast zich om de vreemdeling in huis te nodigen. Hij heeft alles reeds in gereedheid gebracht. De stoet gaat naar de hoeve. De kamelen worden afgeladen en gevoederd. De mannen kunnen hun voeten wassen. Ook staat de maaltijd klaar.

Een vrouw gevonden

Voor zij aan de dis aanschuiven, vertelt Eliëzer het doel van zijn komst. Hij doet dit met Oosterse levendigheid en heel uitvoerig. (Men kan het nalezen in Genesis 24 : 34-49.) Met grote belangstelling luistert men toe.

Duidelijk is voor hen, dat deze zaak van de HEERE was. Het deed alle bezwaren tegen het vertrek van Rebekka naar Kanaan verdwijnen. Eliëzer mag van Laban en Bethuël vernemen: „zie, Rebekka is voor uw aangezicht, neem haar en trek heen, zij zij de vrouw van uw heer" (vers 51). Dankbaar dat alles zo gunstig verloopt, buigt Eliëzer zich opnieuw ter aarde. Dan biedt hij de aanstaande bruid geschenken aan: allerlei zilveren en gouden sieraden en sierlijke gewaden. Ook de familie krijgt geschenken.

Men houdt nu de maaltijd en gaat dan slapen. Na het opstaan wil Eliëzer direct vertrekken. Liever had de familie Rebekka nog wat dagen bij zich gehouden, maar daarvan wil de dienaar van Abraham niet horen. Ook Rebekka zelf wil direct de reis naar Kanaan aanvaarden. Met haar gaan ook haar voedster en enkele slavinnen mee. De familie geeft Rebekka een zegenbede mee: „O onze zuster, wordt gij tot duizenden miljoenen en uw zaad bezitte de poort van zijn haters!" (vers 60).

Ook over de terugreis zwijgt de Schrift. Direct wordt het moment vermeld, dat bruidegom en bruid elkander ontmoeten. Ook nu was het tegen de avond. Izaak was in het veld gegaan en bevond zich nabij de put Lachai-Roi, in het Zuiderland. Wat deed hij daar? De Statenvertaling zegt dat hij daar was om te „bidden". Een andere vertaling gebruikt het woord: „mediteren" of „overpeinzen". De werving van zijn toekomstige bruid was van zo groot belang, dat hij daarover in de stilte wilde nadenken. Dan wordt opeens de stilte verbroken. De karavaan komt eraan! Het oog van Rebekka valt op de eenzame wandelaar. Als ze verneemt, dat het haar aanstaande man is, laat ze zich van de kameel afglijden en haar sluier vallen. Naar Oosterse zede zag de bruidegom het gezicht van de bruid pas, als het huwelijk gesloten was. Izaak bracht zijn bruid in de tent van zijn overleden moeder Sara. Ze trouwden en Izaak: „had haar lief'. Zo werd hij getroost na het heengaan van zijn moeder.

Huwelijk en gezin

Izaak en Rebekka hebben lang moeten wachten op kinderen. Opmerkelijk, dat ook andere bijbelse vrouwen hetzelfde overkwam. Zo bijvoorbeeld Sara, de moeder van Izaak; Rachel, de moeder van Jozef; Hanna, de moeder van Samuel en Elisabeth, de moeder van Johannes de Doper. Na twintig jaar wachten, wordt het gebed van Izaak verhoord en wordt Rebekka zwanger. Een tweeling dient zich aan. De beide kinderen stieten in haar schoot tegen elkander. Het was net, of zij elkander de ruimte niet gunden. Het bracht de aanstaande moeder in verwarring. „Toen zeide zij: Is het zo? , waarom ben ik dus? En zij ging om de HEERE te vragen. En de HEERE zei tot haar: Twee volken zijn er in uw schoot, en twee natiën zullen zich uit uw ingewand vaneenscheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk, en de meerdere zal de mindere dienen" (Gen. 25 : 23). De twee kinderen die geboren zullen worden, zijn de stamvader van twee afzonderlijke volken. Er zal strijd zijn tussen beide. Eén van hen zal de strijd verliezen. En opmerkelijk: de meerdere zal de mindere dienen. Niet de oudste, maar de jongste zal de erfgenaam van de belofte zijn. Het lot en de bestemming van de mens worden niet bepaald door eigen doen en laten. De apostel Paulus wijst daarop in Romeinen 9:11: „Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit de Roepende..." „We staan hier voor het soeverein-Goddelijke feit van de uitverkiezing" (G.Ch. Aalders; K.V. Genesis).

De tweeling werd geboren: Ezau en Jacob. Ze hadden allebei iets bijzonders: Ezau had door zijn overvloedige haargroei een roodbruine kleur. Ook bij Jacob was iets merkwaardigs: hij hield met de hand de hiel van zijn broer vast. Bij het opgroeien bleken zij zeer verschillend van karakter. Ezau was vlot van optreden, robuust in doen en laten. Het rustige leven in de tent lag hem niet. Het liefst was hij in het vrije veld en hield veel van jagen. Hij was de lieveling van Izaak. Deze, zelf wat schuchter en teruggetrokken, zag tegen de krachtpatser op. En het wildbraad, waar Ezau voor zorgde, smaakte hem uitstekend. Voor de hogere dingen ontbrak bij Ezau alle interesse. De Hebreënbrief noemt hem een: „onheilige" (Hebr. 12 : 16). Hij was onvatbaar voor het heilige.

Jacob was heel anders. Meer huiselijk. Hij: „woonde in tenten" (Gen. 25 : 27). Was meer naar binnen gekeerd. Een minder mooie trek was zijn listigheid, die licht kon leiden tot leugen en bedrog. Zijn naam Jacob d.i. „hiellichter" wees daar heen. Zo deinsde hij er niet voor terug om Ezau, in ruil voor een schotel linzenmoes, zijn eerstgeboorterecht te ontfutselen. Rebekka had een uitgesproken voorkeur voor Jacob: „Zij had Jacob lief' (Gen. 25 : 28). Die voorkeur werd nog versterkt, toen Ezau trouwde met Kanaanitische vrouwen. Dit gaf aan beide ouders veel verdriet.

Sommige Schriftuitleggers hebben het idee, dat de verhoudingen in het huwelijksen gezinsleven van Izaak en Rebekka, allengs minder goed zijn geworden. De zo gewenste openheid tegenover elkander en de kinderen, ging plaatsmaken voor wantrouwen en afgunst. Het gezin werd verdeeld in twee partijen, die steeds verder uit elkaar gingen.

„Alle gezinsleden graven voor elkander een kuil en vallen zelf in de kuil, die zij voor de ander gemaakt hebben" (Van Ronkel).

De bovengeschetste tegengestelde genegenheid van vader en moeder voor één van beide zonen, heeft daar zeer toe bijgedragen.

Izaak bedrogen

De goddelijke belofte uit Genesis 25 vers 23, n.l. dat de meerdere de mindere zou dienen, hield Rebekka meer bezig dan Izaak. Maar in plaats van gelovig op God te wachten, maakte zij zich op om in een weg van bedrog, de zegen aan Jacob te doen toekomen. Hoewel Izaak ook afwist van die belofte, wilde hij toch de zegen aan Ezau geven.

Izaak was: „oud geworden" en zijn ogen waren: „donker geworden, dat hij niet zien kon" (Gen. 27 : 1).

Een oude blinde man. Ging hij aan zijn sterven denken? Hij kon niet weten, dat hij nog ruim veertig jaar zou leven. In elk geval wil hij aan zijn oudste zoon de patriarchale zegen geven. Rebekka luisterde stiekem een gesprek tussen Izaak en Ezau af. En deed dus wat Sara vóór haar had gedaan (Gen. 18 : 10). Izaak wilde nog eenmaal genieten van een wildbraad. Hij zond zijn zoon op jacht, en beloofde daarbij, hem te zullen zegenen. Toen Rebekka dit hoorde maakte zij een hstig plan. Ze draagt Jacob op om twee geitenbokjes te halen. Zij zal daarvan een smakelijke schotel voor zijn vader maken. Jacob werpt tegen, dat Ezau ruig is en hij onbehaard. Het bedrog zal uitkomen en in plaats van zegen, zal vloek zijn deel zijn. Rebekka wuift dit bezwaar weg met een: „Uw vloek zij op mij, mijn zoon" (Gen. 27 : 13). Ze geeft Jacob de beste kleren van Ezau, trekt de vellen van de geitenbokjes over zijn handen en het onbehaarde deel van zijn hals. De list lukt. Met veel moeite wordt het wantrouwen van Izaak overwonnen. Zelfs misbruikt Jacob daarbij de naam van de HEERE (vers 20). Izaak eet en zegent de mindere, geheel naar de profetie, uitgesproken bij de geboorte van de tweeling. Zó sprak Izaak: „God geve u van des hemels dauw en van de vette grond der aarde en overvloed van tarwe en most, volkeren zullen u dienstbaar zijn en natiën zullen zich voor u nederbuigen. Over uw broederen zult gij heersen en de zonen uwer moeder zullen zich voor u neerbuigen. Wie u vloekt zij gevloekt en wie u zegent zij gezegend."

Ezau komt van de jacht terug en bereidt voor zijn vader een heerlijke wildschotel. Het bedrog wordt ontdekt. Ezau is razend van woede. Hij schreeuwt het uit: „Hij schreeuwde met een grote en bittere schreeuw, gans zeer", en hij zei tot Izaak: „Zegen mij, ook mij, mijn vader"... (Gen. 27 :34).

Dan spreekt Izaak ook over zijn oudste zoon de zegen uit: „Zie, buiten de vette streken der aarde zal uw woonplaats zijn, en zonder dauw des hemels van boven; zo zult gij van uw zwaard moeten leven en gij zult uw broer dienstbaar zijn" (vertaling van G.Ch. Aalders). De grond waarop Ezau zal moeten leven, zal schraal zijn. Vergeleken met die van Jacob, is ook zijn zegen schraal. Ezau zint op wraak. Hij denkt erover zijn broer te vermoorden. Rebekka hoort ervan en schrikt. Jacob moet weg! Naar haar broer Laban in Paddan-Aram. Ze vraagt Izaak om toestemming. Ze wijst hem erop, dat Jacob wellicht een heidense vrouw zal nemen. Hij kan toch beter in Mesopotamië een vrouw gaan zoeken. Izaak stemt toe en geeft Jacob zijn zegen mee. Rebekka denkt, dat het verblijf van Jacob bij zijn oom Laban tijdelijk zal zijn: „totdat de hittige gramschap uws broeders kere" (vers 44).

Zij kon niet vermoeden, dat het afscheid van haar beminde Jacob definitief zou zijn. Lang heeft ze gewacht tot Jacob zou terugkeren, maar ze wachtte tevergeeft. Hij bleef in Paddan-Aram. Zij en haar zoon werden pas na hun dood herenigd in het familiegraf bij Hebron: „in de spelonk, welke is in de akker van Machpela" (Gen. 49 : 30, 31).

„Zo verloopt het leven van deze stammoeder in Israël in één grote boog van Paddan- Aram tot Paddan-Aram" (De Fraine: „Bijbelse vrouwengestalten"). Zo was voor Rebekka de opgang van het geluk met Izaak stralend, maar de neergang pijnlijk.

Na haar zouden nog vele moeders in alle tijden en op alle plaatsen hetzelfde ervaren.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 2002

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Rebekka

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 2002

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's