Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mijn Heere en mijn God!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mijn Heere en mijn God!

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

MEDITATIE

door P. Vermeer, Epe

En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God!

Johannes 20 : 28

E weten uit het evangeHe van WJohannes van de moeite die Thomas had om te geloven in de opstanding van Christus. De andere EvangeHën spreken daarover niet. Johannes mag er echter de volle aandacht aan wijden, want de Heilige Geest wilde dat deze geschiedenis niet zou worden vergeten. Ze moet worden doorverteld van geslacht tot geslacht, totdat deze oude wereld er eens niet meer zijn zal. Gelukkig maar dat ze in de Bijbel staat, want menigeen zal zich in Thomas met de bijnaam 'Didymus' ('Tweeling') herkennen.

Waarom Thomas er niet toe kon komen om te geloven dat de Heere was opgestaan? Daar zijn best wel wat 'verklaringen' voor te geven. Ik noem er vier.

Om te beginnen was Thomas iemand die echt niet zomaar geloofde wat hij hoorde.

Hij wilde eerst een stevig bewijs. Thomas was van aard een realist. Hij moest de zaken proefondervindelijk kunnen vaststellen. In dat licht lezen we zijn voorwaarde om te geloven in de opstanding van Christus: Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen, en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven. Wat dat betreft had Thomas wel een kind van onze tijd kunnen zijn met z'n sterke nadruk op bewijs.

In de tweede plaats komt Thomas vanuit de Evangeliën bij mij over als een zwaarmoedig mens. Thomas bezag het leven van de donkere en zorgeHjke kant, zo schat ik in. Denk maar eens aan die keer toen Christus Zich richting Jeruzalem ging begeven in verband met het overlijden van Zijn vriend Lazarus. Thomas kon van dat gaan naar Jeruzalem geen goeds zien en zei tegen de andere disci- pelen: Laat ons ook gaan, opdat wij met Hem sterven.

Een derde verklaring zoek ik in de sterke liefde van Thomas tot z'n Meester. Het sterven van de Heere had al z'n levensvreugde weggenomen. Geen perspectief meer. Zwaar ging hij gebukt onder het heengaan van Christus, het verdriet kreeg vrij spel in z'n leven. Dat zal ook wel de reden zijn geweest, dat Thomas er niet bij was toen Christus Zich op die eerste Paaszondag aan Zijn discipelen openbaarde, ergens in Jeruzalem. In gedachten zie ik hem gaan door de donkere straten, alleen met z'n verdriet. Hij kon anderen in zijn directe omgeving even niet verdragen, maar probeerde alléén klaar te komen met het verlies zo vermoed ik..

Dat Thomas niet kon geloven in de opstanding van Christus zal in de vierde plaats moeten worden toegeschreven aan Gods beleid met Thomas' leven. God Zelf, in Zijn ondoorgrondelijke wijsheid, heeft deze discipel van Jezus een tijdje in het ongeloof aan Pasen laten blijven. U kijkt daar wat vreemd van op? Toch is het minder vreemd dan u denkt. Is nameHjk niet elke geloofsoefening een werk van God Zelf in het leven van Zijn kinderen? Mensen denken wel eens dat zij zélf het geloof kunnen 'activeren'. Als het goed is, weten we wel beter. Dan valt er door ons niets te activeren, maar zijn we totaal en radicaal aangewezen op het werk van de Heilige Geest. Blijkbaar wilde de Heere met Thomas déze weg gaan en zo Zijn genade in het leven van deze discipel des te meer verheerlijken. Dit laat onverlet dat ieder mens - ook Thomas - ten voUe verantwoordelijk blijft voor eigen ongeloof. Ongeloof is zon- de, geloof daarentegen enkel genadegave. Het ongeloof zit zo diep bij Thomas, dat hij zich niet eens door de tien andere apostelen laat overtuigen dat zij de levende Heere hebben gezien! Die tien kunnen hem nog méér vertellen. Hij zal niet eerder geloven of hij moet eerst de merktekenen van het kruis zien en tasten. Hij wil wel geloven, maar op voorwaarde dat...

Bij nader inzien staat deze Thomas echt niet ver bij ons vandaan ook al scheiden eeuwen ons van hem. Ook ons zit het zo in het bloed om de dingen in handen te willen hebben. Wie brengt het van zichzelf uit op om van harte alles te geloven wat de Heere in Zijn woord zegt zonder daarbij er iets van te zien of op andere manier te ervaren? Niemand! De tijden mogen veranderen, maar het mensenhart blijft door de tijd heen, goed beschouwd, toch hetzelfde.

Wat we bij dit alles ook niet mogen vergeten is dat Thomas wel degelijk een kind van God was toen hij in z'n ongeloof liep. Hij was een wedergeboren christen in de ware zin van het woord, een oprechte gelovige. Zijn ongeloof betrof alleen de opstanding van Christus. Daar zat zijn probleem. En juist dit ongeloof hield hem in grote duisternis en bracht hem in diepe eenzaamheid. Het geloofsleven bij deze 'ongelovige' gelovige was flink ingezonken. Thomas versperde voor zichzelf de weg naar de zalige vreugde van Pasen. Zijn fout was dat hij de ervaring hoger aansloeg dan het naakte geloof in het Woord van God. In wezen heeft elk voor wie de ingang tot het geloof werd geopend het met deze ver­ dorvenheid te stellen, vaak meer dan hem lief is.

Thomas was dus danig verstrikt geraakt in z'n eigen ongeloof. Als je wilt zien hoe schadelijk juist het ongeloof is, kun je bij Thomas terecht. Als we ons niet vergissen, moet menig kind van God vaak met schaamte belijden dat hij aan hetzelfde euvel als Thomas lijdt en dat deze 'ongelovige Thomas' echt een 'tweelingbroer' van hem is. Menigmaal immers Hjkt Christus voor de gelovigen nog in het graf te liggen, omdat zij de ervaring stellen boven het geloof en juist die ervaring vaak zo haaks kan staan op het Woord, dat zegt dat Hij leeft.

Het is een gelukkige zaak dat de Heere met hardnekkig ongeloof raad weet en nieuwe en diepere glans weet te brengen op een ingezonken en verflenst geloofsleven. Kijk maar naar Thomas. Op beloken Pasen verschijnt de Heere opnieuw aan Zijn discipelen in Jeruzalem. Een week lang heeft Thomas in z'n ongeloof aan Pasen gelopen, dan is het genoeg. Op déze eerste dag van een nieuwe week heeft Thomas zich niet onttrokken aan de gemeenschap der heiligen in Jeruzalem. Dat wordt hem tot zegen, want Christus laat Zich juist op zondag ontmoeten op de plaats waar Zijn volk is vergaderd. Het is alsof de Heere erbij •was toen Thomas zijn voorwaarden formuleerde. Ook het leven vanThomas is voor Hem een geopend boek. Thomas mag nu proefondervindelijk gaan vaststellen, of het echt de Heere zelf is Die nu voor hem staat. De Levensvorst voegt er ook een bevel aan toe: en zijt niet ongelovig, maar gelovig. Thomas mag nu z'n gang gaan!'Johannes schrijft niet dat Thomas ook metterdaad zijn onderzoek heeft ingesteld. Als u het mij vraagt, is dat niet meer nodig geweest. Het woord van Christus: en zijt niet ongelovig, maar gelovig, zit namelijk vol scheppingskracht. Het haalt Thomas inééns weg uit het diepe en duistere dal van het ongeloof en zet hem op de hoge bergtop van het geloof, waar het licht van de opstanding geen plekje onbelicht laat maar alles in de vreugde van Pasen zet. Daar moet ieder woord van ongeloofhaastig wijken, want komt het Hcht, het duister zwcht!

Al het Hcht van Pasen komt nu als in een brandpunt samen in de machtige belijdenis: Mijn Heere en mijn God! Nu spreekt Thomas op de toonhoogte van Pasen. Wat een genade. Ja, zalige Thomas. U kunt hier nog mee?

We zeiden dat ieder kind van God zo vaak Thomas de hand moet geven wanneer het gaat om twijfels en ongeloof. Het is intussen een heerlijke genade wanneer men Thomas ook z'n 'tweelingbroer' mag noemen in deze belijdenis. Bij Thomas was het echt. Christus zegt: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd. Het zit dus wel goed met dat Paasgeloof van Thomas. Gelukkig maar dat velen in later eeuw ook hierin Thomas de hand hebben mogen reiken en in soms zeer aangevochten situaties deze belijdenis tot de hunne maakten.

De belijdenis van Thomas is intussen hoog gegrepen. Hoger kan zelfs niet.Velen in onze tijd willen nog wel het eerste stukje van deze beHjdenis op de lippen nemen, maar het tweede absoluut niet. Ze willen Christus nog wel als Heere belijden, maar beslist niet als Gód.Thomas neemt beide voor z'n rekening, onbekrompen en onvervaard.Voor hem is de Opgestane zijn Heere, Die macht heeft over alle dingen, dus ook over zijn leven.Thomas' geloofsoog ziet Hem met majesteit bekleed, voor Hem zal alle knie zich moeten buigen, door Hem regeert God de wereld en in Hem geeft Hij aan Zijn kerk haar Hoofd. Krachtig w^ordt hier de lijn van het Oude Testament doorgetrokken. Maar nog wijder wordt de blik als Gods Geest in de raderen is, nog verder tast het geloofsoog de Godsopenbaring in Christus dan af. Met diepe verwondering en heiHge vreugde mag Thomas namelijk ook van Christus belijden: ...en mijn God! Thomas klimt op tot de eeuwige Godheid van Christus. Hoger kan niet. Wie dit zegt van welk schepsel dan ook - zelfs al is dat schepsel de voornaamste engel aan het hemelhof - maakt zich schuldig aan blasfemie of godslastering. Wie het van Christus belijdt, verheerlijkt Hem en verheerlijkt ook de Vader in Hem voor Zijn onuitsprekelijke gave. Wat van geen ander schepsel mag worden beleden, moet van de Opgestane juist wél worden beleden: ... en mijn God!

Thomas heeft dus wel heel rijk de Vorst van Pasen mogen zien en belijden. Om heilig jaloers op te worden. In deze korte belijdenis ligt alles verklaard, om deze belijdenis gaat het altijd weer.

In de praktijk van het geloofsleven zien we vaak dat de Heere graag de gang kiest zoals Hij dit eens bij Thomas deed: eerst geeft Hij de Zijnen al meer oog en hart voor Hij is in Zijn menselijke natuur om hen dan in het geloof hoger te doen opklimmen en te laten eindigen in Zijn eeuwige Godheid. Niet eerder is het hart werkelijk gerust en wordt de voUe vrede geproefd, die zich maar moeilijk in woorden vatten laat. Wie Christus niet alleen als z'n Heere maar ook als z'n God gaat belijden, is gekomen bij het diepste van het geheimenis van Zijn persoon en werk. Op dit punt bloeit het geheimenis van Christus open in rijke pracht en breekt de vreugde van Pasen in voUe kracht door. Diep en sterk wordt daar het heimwee naar het vergelegen land, waar men de Koning ziet in al Zijn schoonheid.

O ja, zelfs voor de meest gevorderde gelovigen op aarde zijn er nog van die hinderlijke sluierwolken, want geen gelovige op aarde heeft een volmaakt geloof. In de hemel zijn er geen sluierwolken meer. Daar ziet men de Opgestane zoals Hij is: in kracht, majesteit en heerlijkheid. In de hemel schijnt het licht van Pasen in voUe glorie. Wie door dit uitzicht is geraakt en dit heimwee kent, zal graag instemmen met de oude bede:

O, Heer'! Wanneer komt die dag, Dat ik toch hij U zal wezen, en zien Uw aanschijn geprezen?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 2003

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Mijn Heere en mijn God!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 2003

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's