Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wel druk met het eigen huis, niet met Gods Huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wel druk met het eigen huis, niet met Gods Huis

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

BIJBELSTUDIE

door L.W.Ch. Ruijgrok, Monster

'In het tweedejaar van de koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag der maand, geschiedde het woord des HEEREN door de dienst van Haggat, de profeet, tot Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, de vorst vanjuda, en totjosua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, zeggende: lzo spreekt de HEERE der heirscharen, zeggende: Dit volk zegt: De tijd is niet gekomen, de tijd dat des HEER£N huis gebouwd worde. En het woord des HEEREN geschiedde door de dienst van de profeet Haggaï, zeggende: Is het voor u wel de tijd dat gij woont in uw gewelfde huizen en zal dit huis woest zijn? ' (Haggaï 1:1-4)

ET een enkele pennestreek tekende M de Bijbel ons in welke tijd we Haggaï's optreden als profeet moesten plaatsen. Dat was 'in het tweede jaar van de koning Darius'. Dus: in het tweedejaar van diens regering over het grote Perzische Rijk. We schrijven dan 520 voor Christus. Achttien jaar daarvoor was een deel van Israël onder leiding van 'Zerubbabel, de vorst van Juda' en 'Josua, de hogepriester' teruggekeerd uit Babel om in Palestina een nieuw bestaan op te bouwen. Hun wachtte een uiterst omvangrijke taak. Maar voordat men zich toen zette aan de wederopbouw van het beloofde Land, had men eerst te Jeruzalem het brandofferaltaar hersteld. Opdat de dienst van de verzoening voorgang zou hebben en het altaar weer zou roken tot eer van Israels God. Daarna had men zich met dezelfde voortvarendheid ook gezet aan de herbouw van de tempel. Maar - zo zagen we de vorige keer - door meer dan één oorzaak was dat grote werk stil komen te Hggen. En dat was nu reeds zestien jaar het geval. Is dat goed? Heeft de HEERE daar begrip voor en rust daarom onverminderd Zijn zegen op het volk? Geenzins. De nalatigheid in de tempelbouw verdriet en vertoornt Hem. Dit is niet goed. Dit is niet tot Zijn eer. Dit is ook een schande ten opzichte van de heidense volksstammen die Israël omringen. En daarom mag dit niet langer zo blijven. En met het oog daarop zendt Hij Haggaï in het bijzonder uit.

Aangegrepen door Gods Geest

In het tweede regeringsjaar van Darius 'in de zesde maand, op de eerste dag der maand' komt Gods Woord tot hem. Dat is, zo zagen we al eerder, op 29 augustus 520 v. Christus (bij de verschijning van dit nummer van ons blad dus precies 2523 jaar geleden!). Let daarbij op de aanduiding: 'op de eerste dag der maand Want de eerste dag van de nieuwe maand had onder Israël altijd het karakter van een feestdag waarbij op Gods bevel extra offers moesten worden gebracht (Num. 28: llv) en waarop er een extra samenkomst van het volk was rond het altaar. Welnu, juist bij die gelegenheid grijpt Gods Geest Haggaï aan, opdat hij in Gods naam tot het volk zal spreken en hun Gods Woord zal voorhouden. De HEER^ richt Zich op die feestdag allereerst tot de leidslieden van Israël, Zerubbabel en Josua, die dan beiden al hoogbejaard zijn. We lezen: 'Het Woord des HEEREN geschiedde door de dienst van Haggaï, de profeet, Zeruhhahel, de zoon van Sealthiël, de vorst van Juda en Josua, de zoon vanjozadak, de hogepriester'. Volle nadruk valt hierbij op het feit dat het initiatief helemaal bij de HEERE ligt en dat Haggaï als profeet slechts instrument is. Vanuit de hemel grijpt God Zijn knecht aan. Hij zendt Zijn Woord. En 'door de dienst van Haggaï' komt Gods boodschap vervolgens ook tot Zerubbabel en Josua.

Let ook op dat woord 'geschieden'. Daar klinkt in door, dat het gaat om een beweging van God uit. God ziet Zijn volk. Hij peilt de situatie. Hij weet wat er mis is en wat er aan schort. En daarom zendt Hij in grote ernst en bewogenheid Zijn Woord. Tegelijk ligt er ook in opgesloten dat Gods Woord geen loos woord is. Geen woord dat door de wind wordt weggevaagd en in het niets verdwijnt. Nee, het is een kracht! Er gebeurt wat! Het 'geschiedt'! Dus: er gaat wat van uit ten oordeel often voordeel. Maar in ieder geval, dat Woord van God schrijft - anders dan menig mensenwoord - geschiedenis!

'! Dat dienen we ons ook vandaag telkens te realiseren. Gods Woord komt niet van beneden, maar van boven. Het is uit God. Opgekomen uit Gods hart.Voortgekomen uit Zijn gedachten. En vanuit Hem 'geschiedt' het tot ons. En daarbij maakt Hij ook vandaag gebruik van mensen die in Zijn profetische dienst staan: dienaren van het Woord, evangelisten, zendelingen enz. En die hebben erop toe te zien dat ze niet hun eigen gedachten, woorden en ideeën het volk verkondigen maar aUeen Gods woorden en gedachten. Zodat daar die beweging is van God uit en ook de zondagse eredienst weer een tot gebeuren zal zijn waarbij iets geschiedt! Waarbij we in aanraking komen met het Woord dat als een kracht van God ook op ons toekomt. 'Het woord des HEEREN geschiedde...'!

De boodschap

En wat is dan dat Woord dat Haggaï uit naam van zijn God allereerst aan Zerubbabel en Jozua moet voorhouden? Dit: 'Alzo spreekt de HEERE der heirscharen, zeggende: Dit volk zegt De tijd is niet gekomen; de tijd dat des HEE­ REN huis gebouwd worde' (vs. 2). Het is dus een woord dat de bouwstop van de tempel aan de kaak stelt. En de HEERE noemt hier de reden die het volk aangeeft als het daarop wordt aangesproken. Men zegt: 'Ja, natuurlijk moet de tempel wel herbouwd worden en daar zullen we ons te zijner tijd ook zeker toe zetten, maar nu nog niet. De tijd is er nu nog niet rijp voor. En als dan gevraagd werd: waarom niet? Dan had men allerlei redenen bij de hand. Economisch ging het niet best. De inkomsten waren laag. Misoogsten plaag- den het volk. Het kostte hun moeite om de touwtjes aan elkaar te knopen. En ja, om je dan ook nog te zetten aan de herbouw van de tempel, dat was problematisch. Dat zou teveel inspanning vergen. Te zware offers en te veel geld. In ieder geval het standaard-antwoord van het volk was: 'De tijd is niet gekomen; de tijd dat des HEEREN huis gebouwd worde'! En kennelijk zijn Zerubbabel en Jozua daar niet tegen opgetreden maar hebben ze daarin berust.

De HEERE berust er echter niet in. Integendeel, Hij stuurt Haggaï. En middels hem heeft Hij een uiterst prangende vraag voor het volk. Hij zegt: 'Is het voor u wel de tijd dat gij woont in uw gewelfde huizen en zal dit huis woest zijn? ' (vs. 4). Anders gezegd: voor uw eigen huis bent u actief en druk in de weer opdat u er goed in kunt wonen, maar Mijn huis laat u aan zijn lot over. Dat herbouwt u niet. Kan dat? Mag dat? Is dat niet inconsequent? En bewijst dat niet dat u meer liefde hebt tot uzelf en uw eigen huis dan tot Mij en Mijn huis? Daarbij vatten sommige verklaarders de uitdrukking 'gewelfde huizen' op in die zin dat de Israëlieten hun eigen huizen zelfs op riante wijze betimmerd en versierd hadden, maar dat ligt er vanuit de grondtaal toch niet in opgesloten. Hier wordt alleen gezegd dat ze hun 'huizen voorzien hebben van planken betimmeringen' (Ridderbos). Dus ze wonen niet in tenten of lemen hutten maar hebben voor zichzelf inmiddels stevige huizen gebouwd waar ze veilig zijn temidden van allerlei weersgesteldheden.

De diepste oorzaak

Wat legt dat open? Als mensen meer in de weer zijn met hun eigen huis dan met Gods huis? D.W.Z.: meer druk met zichzelf en het hunne dan met God en Zijn dienst? Dat legt open dat ze meer liefde hebben tot zichzelf en tot deze wereld dan tot Hem! En die oerzonde is ook vandaag het grondprobleem. Er zijn allerlei klachten. Maar als er ook heden zo weinig ijver is voor Gods huis, d.w.z.: voor de naam en de eer van onze God en voor de uitbreiding van Zijn Koninkrijk, dan gaat daar altijd een ander probleem achter schuil, namelijk dat Hij niet op de eerste plaats komt in ons leven. Dat Christus niet ons hart vervult. Dat de Heilige Geest op allerlei wijze wordt bedroefd en tegengestaan. Anders gezegd: dat ons eigen 'ik' op de troon zit in plaats van de levende Christus.

Immers, toen Christus naar de aarde kwam om de tempel van God, dat is Zijn gemeente te bouwen, gold: Mijn liefde en ijver brandt' (Ps. 40:4 ber.). En toen Hij het allerzwaarste offer dat maar denkbaar is, het offer van Zijn leven, moest gaan brengen sprak Hij: De ijver van Uw huis heeft Mij verteerd' (Psalm 69:10). Dat is diepbeschamend voor ons. Maar als de Geest van Christus over ons vaardig wordt, wordt onze ik-zucht toch in beginsel gebroken en geldt ook voor Gods kinderen en knechten nu: 'Elk heeft ijver voor Zijn huis' (Psalm 102:8 ber.). Daar mag wel ons aller gebed om zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 2003

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Wel druk met het eigen huis, niet met Gods Huis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 2003

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's