Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ban uit het leger (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ban uit het leger (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT DE HEILIGE SCHRIFT

door K. ten Klooster, Ridderkerk

OZUA de leider van het volk kreeg van J de Heere te horen wat hem te doen stond. Er was een ban in het leger en die zieke plek moest eruit. Dat wilde dus zeggen dat hij tucht moest oefenen. En dat is iets wat niet zo gemakkelijk is. Hier ligt dan ook een probleem. Ik kwam de opmerking tegen dat wanneer er geen tucht geoefend wordt in een kerk, in een gemeente, dat er dan ook geen geestelijke ontwaken kan komen. Dan staan we de Heere in de weg. Wel iets om over na te denken. Bovendien beleven wij een formidabele crisis van het gezag. Wij gaan onze eigen weg en onttrekken ons aan de tucht. Dat is ook praktijk.Wij zijn immers kinderen van deze tijd d.w.z. dat wij mondige mensen zijn die zelf wel bepalen hoe of wat. Als het woord tucht valt, klinkt al snel dat is onbarmhartig, intolerant, liefdeloos, hard. Maar tucht wordt niet geoefend om eens fors uit te halen, maar uit liefde. De tucht in de gemeente heeft tot doel de gemeente bij het Woord te bewaren. De al verschillende keren opgeworpen vraag mag ons hoog zitten: waarom worden wij als kerk, als gemeente opgehouden in de dienst van het Evangelie? Waarom die geestelijke neergang en waarom geen bloei? Waarom die kerkverlating? Zijn het de veranderende omstan-digheden of zitten we met Achan, is er een ban in het leger?

God is lankmoedig

Jozua moest het volk heiligen en de ban uit het leger wegdoen (Jozua 7:13). Dat kon geen uitstel leiden. Israël had gezondigd (Jozua 7:11) en het hele volk deelde om zo te zeggen in het vergrijp van Achan. Jozua zal wel geen rustige nacht hebben gehad nadat hij bij de Heere op spreekuur was geweest. De hemelse Arts had hem de ernst van de situatie onder ogen gebracht. Maar hij onttrekt zich niet aan het bevel van hogerhand en roept 's morgens het hele volk bijeen. In Gilgal klinken al heel vroeg de bazuinen (Jozua 7:16). Ik vermoed dat Achan ook wel wat onrustiger zal zijn geweest dan anders. Iedereen had het natuurlijk over die nederlaag bij Ai. Hij wist uiteraard ook wel dat Jozua en de oudsten hun kleren hadden gescheurd en voor de ark van de Heere hadden gelegen. Achan zal wel niet zo best geslapen hebben. Op het oorkussen van de duivel kun je op z'n best jezelf voorhouden dat het allemaal zo'n vaart niet zal lopen.

Daar klonk het bevel: Schik u, o Israël, om uw God te ontmoeten. Heel het volk zat of stond in de beklaagdenbank. Uiteraard had de Heere Achan er wel direct uit kunnen halen, maar dat deed Hij niet. Het abces moet om zo te zeggen weggesneden worden uit het lichaam dat Israël heet. Dat snijden moet niet alleen Achan voelen. Ook het volk, de stam, het geslacht, de familie. In vers 14 staat tot drie keer toe: welke de Heere geraakt zal hebben: de stam, het geslacht, het huisgezin. Wat wil dat zeggen? Dat de Heere Zelf oordeelt, onderscheid maakt tussen de schuldige en de onschuldige. De vinger van God zal de schuldige aanwijzen. Dat gaat stap voor stap. Het duidt op de grondigheid waarmee de Rechter van de hele aarde te werk gaat. Hij gaat nooit overhaast te werk. Hij is altijd een God van orde en wijkt daarvan niet af als Hij zit op de zetel van het gericht. Daar zit hier ook aan vast dat Hij heel het volk goed wil doordringen van de ernst van de zaak. Het heihg verbond moest het leven van het volk stempelen. Daarom was het zo kwalijk - en is het bijzonder kwalijk - als het verbond wordt overtreden. Moeten we erg in hebben, ook vandaag. We moeten een beroep op Gods verbondstrouw maar niet uitspelen tegen het overtreden ervan. We zien hier wel wat er dan gebeurt.

Majesteitelijk gaat de Heere te werk. Zoals bij het tegenhouden van het water in de Jordaan, zoals bij de val van Jericho. Ook nu, als de overtreder wordt opgespoord en ook straks in de dag van het oordeel. Maar vooral brengt Hij deze orde aan en gaat de Heere op deze manier te werk omdat het de schuldige nog ruimte geeft tot bekering. Ik maak hieruit op dat God lankmoedig is over zondaars. Dat is een geweldige zaak. Hij dringt nog aan: Achan kom nu zelf voor de dag, voordatje wordt geraakt, wordt aangewezen. Maar dat gebeurt niet. Het hart van Achan is verhard. Hij weigert uit zichzelf naar voren te komen. Hij weigert te erkennen dat hij die ban was, de oorzaak van de nederlaag bij Ai. We kunnen ook zeggen dat hij weigert zich te bekeren. Aangrijpend is dat.

Achan ontmaskerd.

Jozua voert de Goddelijke opdracht uit. De Naam van de Heere moet van iedere blaam gezuiverd worden. Het verstopte kanaal moet weer open. Het volk moet hersteld worden in Gods gunst en gemeenschap. Dat ze verder kunnen in het veroveren van het beloofde land.

Eerst wordt de stam van Juda geraakt. Dan het geslacht van Zarchi en zo sloot de kring zich steeds nauwer en werd Achan aangewezen Qozua 7:16-18). De man bleef verhard. Was het de vrees die hem weerhield voor de dag te komen? Was het de trots die zoveel mensen tegenhoudt? Was het ongeloof wat hem in de weg stond of vrees en schaamte voor mensen? Hoe het ook zij Achan werd aangewezen en was het voor heel het volk duidelijk dat de Goddelijke gerechtigheid hem had getroffen. Als z'n geweten niet helemaal was dichtgeschroeid moet er heel wat in de man zijn omgegaan. Wat een uitstel krijgt hij nog om tot andere gedachten te komen, om schuld te belijden voor het te laat is en hij ertoe gedwongen zal worden.

U ziet hem voor Jozua staan. Wel geraakt, maar niet gebroken! Jozua spreekt hem aan: Mijn zoon! Geef toch de Heere de God van Israël de eer en doe voor Hem belijdenis (Jozua 7:19). Wat bedoelde Jozua daarmee? Wanneer een zondaar God de eer geeft dan schrijft hij Hem toe de eer van Zijn alwetendheid in het zien van het zondig, verkeerd en goddeloos gedrag. Het is Hem erkennen in Zijn rechtvaardigheid om de zonde te straffen en in Zijn heiligheid, Zijn afschuw over de zonde. Geef toch de Heere de eer d.w.z. neem nu de schuld en schande van uw misdrijf, waarmee u God onlangs onteerd hebt, op u. De eer van God is toch de som en samenvatting van al Zijn deugden.

Het is Gods rijke belofte: indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid (1 Joh 1:9). Dat betekent dus wanneer wij onze zonden niet belijden beroven we onszelf van de enige troost. Maar dat niet alleen, daardoor eren we ook God niet. Daarom dringt de Heere in Zijn Woord voortdurend aan op de eerlijke en oprechte schuldbelijdenis. Dat we onszelf mishagen en ons in oprechtheid en waarheid voor God verootmoedigen. Dat is nog altijd de weg tot de vergeving. En dan is daar de belijdenis van Achan: ik heb tegen de Heere gezondigd (Jozua 7:20). Laten we die belijdenis op ons inwerken zien we dat er in de zonde een bepaald patroon zit: ik zag en ik nam (Jozua 7:21). Het was er al in het paradijs. Eva zag dat die boom goed was, ze nam van de vrucht en ze at (Genesis 3:6).Achan zegt hier hetzelfde. Het wordt tot op vandaag in allerlei variaties herhaald, maar het patroon is onveranderlijk. Achan zag, maar niet met het oog van het geloof. Dan zou hij niet genomen hebben, wat door de Heere vervloekt was. Ik zag onder de roof een sierlijk Babylonisch overkleed, 200 sikkels zilver, een gouden tong en ik kreeg lust daartoe en ik nam ze. Hier staat Achan bij de gevolgen van zijn daad. De gezindheid van de man wordt met één pennestreek getekend door de apostel van de liefde: want al wat in de wereld is nl. de begeerlijkheid van het vlees en de begeerlijkheid van de ogen en de grootsheid van het leven is niet uit de Vader, maar is uit de wereld (1 Joh 2:16). Dan is de liefde van de Vader niet in ons. Pas op voor de zonde. Die is zo bedrieglijk. Het lijkt zo aangenaam, zo aardig, zo zoet. Maar de zonde bijt als een adder, is giftig als een adder. De begeerlijkheid ontvangen hebben baart zonde; en de zond& voleindigt zijnde, baart de dood (Jakobus 1:15). Laat het ons allen gezegd zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 september 2003

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

De ban uit het leger (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 september 2003

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's