Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een altaar voor de Heere (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een altaar voor de Heere (2)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

door K. ten Klooster, Ridderkerk

E hebben gezien dat Jozua op de Wberg Ebal een altaar voor de Heere bouwde. Uitgerekend op de plaats waar Abraham had gewoond, zijn eerste altaar had gebouwd. Ook de plaats waar hij de eerste toezeggingen van de Heere zijn God had ontvangen. Het laat zich verstaan dat Israël op deze plaats, dankbaar aan de trouwe Verbondsgod, het verbond met Hem vernieuwde. De bergen Ebal en Gerizim liggen tegenover elkaar, ze zijn bovendien zo ongeveer het middelpunt van het land Kanaan. Daar schreef Jozua op stenen de woorden van de wet en daar klonken de woorden van al hetgeen Mozes geboden had. Jozua las ze overluid voor de gehele gemeente van Israël Qozua8:35).

Datgene wat hier gebeurde (en wat hem was opgedragen door Mozes) kreeg ook nog de betekenis van een belijdenis van de kant van Israël. Het schrijven van de wet op stenen van Ebal, de afkondiging van de zegen en de vloek, met het brengen van de offers, het horen van wat Mozes had geboden, daarmee sprak Israël uit dat het de Heere zou dienen naar Zijn Woord. Dat de wet des Heeren richtsnoer was voor zijn handel en wandel. Men zou zich daaraan onderwerpen en zich daardoor laten gezeggen. Een indrukwekkende plechtigheid.

Brandoffer en dankoffer

We gaan er nog wat dieper op in, op dat bou­ wen van het altaar. Het is de ontmoetingsplaats tussen God en Zijn Israël. Anders gezegd, daar ontmoeten elkaar de heilige God en de schuldige mens. Daarbij vaUen woorden als zegen en vloek, schuld en schuldvergeving, zonde en genade, oordeel en vrijspraak. Het geding is dat de van God vervreemde mens met God zou worden verzoend. Dat de mens die zich helemaal van Hem had losgerukt, tot Hem zou worden teruggebracht. Het is de nerf van het christelijk geloof, dat de schuldige vergeving ontvangt, de veroordeelde vrijspraak ontvangt, de gemeenschap wordt hersteld. Hoe dat kan? Het altaar, het offer!

Er is sprake van brandoffers en dankoffers. Brandoffers die de betekenis in zich hebben van erkenning van de schuld die weggedaan moet worden. Er zit ook iets in van overgave en onderwerping.

En dan ook de dankoffers om de Heere te erkennen voor de ontvangen zegeningen: de doortocht door de Jordaan, de inname van Jericho en Ai. Wie dankoffert, zegt God zal Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt zal Ik Mijn heil doen zien (Ps. 50:23).

Brandoffer en dankoffer, heenwijzing naar, verkondiging van hét offer dat gebracht zou worden in de volheid van de tijd: de Heere Jezus Christus, de meerdere Jozua. Een verkondiging van het altaar wat op Golgotha zou staan. Het kruis, dat is de spits van dit altaar wat Jozua bouwt. Want in Christus al- leen is het dat een schuldig volk de heilige God kan ontmoeten. In Hem is het dat God zijn, door ons zo geschonden, eer terugontvangt. Christus is het altaar (Hebr. 13:10), Hij is het ofFer, Hij is het Lam. Hij draagt de vloek en de doem. Hij draagt wat wij hebben verdiend, de eeuwige toorn van God tegen de zonde.Terwijl Hij het was die kon zeggen: w^ie van u overtuigt Mij van zonde (Joh 8:46)? Dat we deze lijn trekken wordt duidelijk als we nog weer letten op de plaats van het altaar, op de berg Ebal. En dat was de plaats waar de vloek klonk. Christus zal die vloek dragen, wegdragen, tot op het kruis, tot in het graf.

Het offer van Christus is dan ook het enige offer dat door de Vader is aangenomen en dat telt. Daar zit voor ons een diep verootmoedigende waarheid aan, dat bij dit altaar van ons niets meedoet en niets in aanmerking komt. Wij kunnen geen enkele verdienste laten gelden. Wij hebben de vloek van de wet en de toorn van God verdiend. Dat hebben we te belijden, onder dat oordeel hebben we te buigen. Christus heeft ons verlost van de vloek van de wet, een vloek geworden zijnde voor ons (Gal. 3:13). Bij Hem vindt de arme zondaar met het moegestreden hart rust en vrede. Het altaar, is de ontmoetingsplaats.

JVlaar ook de plaats van dankzegging en lofprijzing. Wie, wie van de schuld is verlost en met God is verzoend, zal niet danken? Dankoffers om de Heere te erkennen voor al de zegeningen. Daar kunnen we nooit snel genoeg mee zijn. Als we reden hebben om te danken, moeten we dat niet uitstellen. U onteert er de Heere mee en u doet boven­ dien uzelf tekort. Waar komt die dankbaarheid in uit? In het bouwen van het altaar. In het wijzen op Hem, Die het gedaan heeft. Wat is in het leven van het geloof, in het stuk van de dankbaarheid, de weg om de genade van God niet te vergeten? Door Zijn geboden en inzettingen te onderhouden. De kopie van de wet werd op die stenen aangebracht Qozua 8:32). Op die stenen werd niet geschreven: de eerste steen is gelegd door Jozua. Ook niet: de overwinningen op Jericho en Ai hebben wij behaald. Met dank aan die en die. Niets van dit alles. De wet van de Heere, die Jozua overluid voorlas voor heel Israël van groot tot klein.

Zegen en vloek

Men heeft deze plechtigheid wel eens genoemd een flauwe schets van wat de dag der dagen ons te zien zal geven. Of ter rechteróf ter linkerhand van de Heere, óf onder de zegen óf onder de vloek. Dat zijn geladen woorden, die ook klonken van de Ebal en de Gerizim. Ik vermoed dat wij die lading door gewenning en afwijzen van hun (hoog) spanning hebben ontdaan. Toch dringen de woorden zegen en vloek allen die deze regels lezen tot de vraag waar wij ons bevinden: onder de zegen of onder de vloek. Een derde is niet gegeven. En de spits naar de dag van de Heere Jezus Christus, waar zal dan onze plaats zijn? Ter rechter- of ter linkerhand?

Zien we op onszelf kunnen we alleen maar zeggen: ik ben o Heer' Uw gramschap dubbel waardig. Ik heb de toorn en het oordeel verdiend. Ik ben zondaar. Ik heb de geboden van God overtreden. Daarom komen naar mij toe al de vloeken van de berg Ebal. Daar hebben de godvrezenden in de dagen van Jozua ook wel iets van verstaan. Dan horen we de zegen van de berg Gerizim niet. Maar wat groot als we dan op Christus mogen zien, Die de vloek heeft gedragen om ons Zijn zegen te kunnen schenken. Zien op Hem met het oog van het geloof, bij Hem schuilen, Die een verzoening is voor onze zonden. Die het magistrale Evangelie van Zijn eeuwige zegen over ons diep schuldige hoofd laat ruisen. Het Evangelie van Gods vrije gunst, het Evangelie van de aanneming tot kinderen en erfgenamen. Om eenmaal aan Zijn rechterhand gevonden te worden onder het getal van de schapen.

Letten wij erop dat Christus Zijn volk wel verlost van de vloek van de wet, maar niet ontslaat van de gehoorzaamheid aan diezelfde wet. Wie dat denkt vergist zich. Ik meen dat veel zich christen noemende mensen zich vergissen. Zij die Christus wel aanvaarden als Verlosser en Bevrijder, maar niet als Koning. Ze willen niet aan Hem onderworpen zijn om naar Zijn wil en wet te leven. Als de psalmdichter belijdt dat hij een vreemdeling op aarde is, voegt hij daar direct aan toe: verberg Uw geboden voor mij niet (Ps. 119: 19). Deze dingen horen dan ook onlosmakelijk bij elkaar. Dat maakt dit gedeelte uit Gods Woord ons wel duidelijk. Het leert ons dat de beste weg om de goedheid en de trouw van de Heere in gedachtenis te houden en Hem te danken is: Zijn wet niet te vergeten, maar die te onderhouden.

De Heere heeft toch ook in ons land het Evangelie gebracht en met dat Evangelie Zijn geboden. Net zoals de ark Kanaan werd binnengedragen met het verzoendeksel en daaronder de wet des Heeren. Wat is er in onze situatie reden ons voor God te verootmoedigen!

Maar hier ligt voor ons allemaal dan een keursteen. Een christen zal vragen naar Gods inzettingen, daar een heilig vermaak in hebben. Die zal dat niet te benauwd of te bekrompen vinden. Als we er al moeite mee hebben, hebben we in ieder geval Paulus niet begrepen, die ooit zei: ik heb een vermaak in de wet van God naar de inwendige mens (Rom. 7:22). Hebben we het Woord van Christus niet verstaan, Die zei: indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden (Joh. 14:15). Het is de belofte van de Heere dat Hij door Zijn Geest die wet zal geven in het binnenste (Jer. 31:33). De zegen daarvan zal merkbaar zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 november 2003

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Een altaar voor de Heere (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 november 2003

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's