Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lezen in de 'Institutie' van Johannes Calvijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lezen in de 'Institutie' van Johannes Calvijn

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

BLOEMLEZINGEN UIT DE KERKGESCHIEDENIS

door P. Vermeer, Epe

Hoofdstuk 14 van boek I gaat over de schepping van de wereld en van aUe dingen. Ook hier is de hervormer weer voluit leerling van de Heilige Schrift. Zij vertelt ook iets over de schepping en onderscheidt de ware God heel duidelijk van de goden die door mensen zijn verzonnen. Het hoofdstuk begint als volgt: 'Ofschoon Jesaja (40: 21) de dienaren van de valse goden terecht onverstand verwijt, omdat zij uit de fundamenten van de aarde en de omloop van de hemelen niet geleerd hebben wie de ware God was, zo was het toch nodig, gezien de traagheid en botheid van onze geest, om voor de gelovigen de ware God duidelijker af te schilderen met de bedoeHng dat ze niet zouden afglijden tot de verzinsels van de heidenen. De omschrijving die bij de wijsgeren voor de meest dragelijke wordt gehouden, namelijk van God als w^ereldziel, is onbetekenend. Daarom loont het de moeite dat Hij vertrouw^elijker door ons gekend wordt, opdat wij niet steeds in twijfeling en onzekerheid zijn. Hij heeft daarom gewild dat de scheppingsgeschiedenis er zou zijn, opdat het geloof van de kerk daarop zou steunen en geen andere God zou zoeken dan die door Mozes is voorgesteld als de Bouwmeester en Schepper van de wereld. Daar is om te beginnen de tijd aangetekend. De gelovigen kunnen zo langs de onafgebroken rij der jaren komen tot de eerste oorsprong van het menselijk geslacht en van aUe dingen. Die kennis is bijzonder nuttig, niet alleen om in te kunnen gaan tegen de wonderlijke verhalen die oudtijds in Egypte en andere landstreken de ronde deden, maar ook om door de kennis van de aanvang van de wereld de eeuwigheid van God in des te helderder licht te doen treden en ons meer tot bewondering voor haar op te wekken.'

De spot dat God vele duizenden jaren werkeloos zou zijn geweest eer Hij iets schiep, doet Calvijn als onzinnig van de hand. Ons past hier slechts grote bescheidenheid:

'Want waarom God het zo lang heeft uitgesteld mogen wij niet onderzoeken. Het heeft ook geen nut dat te doen, want als de menselijke geest tot zover tracht door te dringen zal hij honderdmaal onderweg bezwijken. Het zou ook niet nuttig zijn te weten wat God zelf met opzet verborgen heeft gelaten om de bescheidenheid van ons geloof op de proef te stellen. Geestig was het antwoord van die vrome grijsaard, die, toen een onbeschaamd man hem spottend vroeg wat God gedaan had vóór de schepping van de wereld, zei dat Hij de hel geschapen had voor nieuwsgierige mensen.'

Gods wijsheid, kracht en rechtvaardigheid zijn voor ons nu eenmaal onbegrijpelijk. Ons denken moet z'n grenzen in acht nemen en buigen onder het Woord Gods. Als trouw Schrifttheoloog houdt Calvijn daarbij ook vast aan de schepping van hemel en aarde in zes dagen:

'Hiertoe behoort ook wat Mozes verhaalt dat het werk van God niet in een ogenblik mar in zes dagen is voltooid. Want ook door deze omstandigheid Avorden wij van alle verzinsels afgebracht tot de enige God, die Zijn werk over zes dagen heft verdeeld opdat het voor ons niet moeilijk zou zijn om ons tijdens heel ons leven met de beschouwing daarvan bezig te houden. Want ofschoon onze ogen, naar welke kant ze zich ook keren, gedrongen worden te vertoeven in de beschouwing van Gods werken, zien wij toch hoe vluchtig de aandacht is en hoe snel Godvruchtige gedachten, wanneer die in ons opkomen, weer voorbijgaan. Ook de menselijke rede wil zich hier verzetten, alsof de voortgang van het scheppingswerk in zes dagen in strijd zou zijn met de macht van God, totdat deze rede, onderworpen aan de gehoorzaamheid van het geloof, die rust leert eerbiedigen waartoe de heiliging van de zevende dag ons nodigt. Juist in de orde der dingen moeten wij ijverig Gods vaderlijke liefde jegens het menselijk geslacht opmerken: Hij heeft Adam niet eerder geschapen dan nadat Hij de wereld met overvloed van alle goede dingen rijkelijk had voorzien. Want als Hij hem op een nog onvruchtbare en ledige aarde geplaatst had en het leven gegeven had vóór het licht, zou het geleken hebben dat Hij weinig voor zijn nut zorgde. Maar doordat Hij nu de beweging van de zon en van de sterren geregeld had ten nutte van de mensen, de aarde, de wateren en de lucht met levende wezens gevuld had, een overvloed aan alle soorten vruchten voortgebracht had, genoegzaam tot voedsel, en zo de zorg van een zorgzaam en naarstig huisvader op zich genomen had, toonde Hij Zijn wonderlijke goedheid jegens ons.'

De mens kwam, om zo te zeggen, in een 'gespreid bed'. Alles was klaar om hem te ontvangen en te begroeten, alles lag gereed voor hem om z'n roeping te kunnen vervullen. In het hoofdstuk over de schepping van de wereld en alle dingen wijdt Calvijn ook veel aandacht aan de engelen. Dat was ook wel nodig gelet op de wildgroei op dit terrein in zijn dagen mede door toedoen van wat een zekere Pseudo-Dionysius Areopagita, een anoniem mysticus begin zesde eeuw, erover had geschreven. Weliswaar noemt Genesis 1 hun schepping niet met name, het verdere van de Schrift laat echter geen enkele twijfel bestaan over hun bestaan. Ook zij zijn door God geschapen en staan daarom beneden Hem. Gelukkig ook maar, want anders zou de duivel, een gevallen engel. God in macht evenaren. Engelen zijn Gods dienaren, zij moeten Zijn bevelen uitvoeren. De Bijbel noemt ze ook machten, heerschappijen en tronen. De gelovigen mogen zich door hun bestaan en dienst getroost weten:

'Maar wat het meest dienstig kon zijn tot onze troost en de versterking van ons geloof, dat beijvert de Schrift het meest ons te leren, namelijk dat de engelen de uitdelers en bestuurders zijn van de Goddelijke weldadigheid ten aanzien van ons. Daarom vermeldt zij, dat zij waken voor ons heil, onze bescherming op zich nemen, onze wegen leiden, en zorg dragen dat ons niets kwaads overkomt.'

Calvijn voert voor het bestaan en de dienst van de goede engelen een overvloedig Schriftbewijs aan. Om hun ambt van onze bescherming te vervullen strijden zij tegen de duivel en aUen die ons vijandig zijn. Calvijn durft overigens niet te zeggen dat iedere gelovige afzonderlijk een beschermengel heeft. Hoe dat ook zij, zeker is dat alle engelen waken voor ons heil. Dat er vele engelen zijn leert ons de Schrift, maar of er wel dan niet een rangorde, een verschil in eer en heerlijkheid, is, houdt de Schrift voor ons verborgen. Voor bijgeloof en overmatig eerbewijs moet echter ernstig worden gewaarschuwd. De geschiedenis heeft geleerd hoe gemakkelijk engelen in het denken en leven van mensen Christus in de schaduw kunnen gaan stellen. Het geloof aan engelen kan de gelovigen helpen vaster op God te vertrouwen temidden van allerlei gevaren, alhoewel op zich Gods belofte al genoeg behoorde te zijn. Maar ook hierin wil God aan hun zwakheid tegemoet komen. Heel mooi zegt Calvijn in dit verband:

'Hoe verkeerd is het dan ons van God af te laten leiden door engelen, die hiertoe bestemd zijn om ons te betuigen dat Zijn hulp des te nader nabij is! En zij leiden ons van Hem af, indien ze ons niet aan de hand rechtstreeks tot HeDloven, indien zij door ons niet worden beschouwd als Zijn handen die zich tot geen werk bewegen tenzij Hij ze bestuurt, indien ze ons niet houden bij de éne Middelaar Christus om van Hem geheel af te hangen, op Hem te steunen, naar Hem toe te snellen en in Hem tot rust te komen.'

Door de tussenkomst van Christus komt de dienst van de goede engelen ons ten goede. Hij is de ladder waarlangs de engelen van de hemel naar de mensen op aarde afdalen en vandaar weer naar de hemel opklimmen.Tegenover de goede engelen staan echter de boze engelen, de duivelen. Aan hen moeten we een volgende keer nog wat aandacht geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 mei 2004

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Lezen in de 'Institutie' van Johannes Calvijn

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 mei 2004

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's